gepubliceerd op 10 februari 1998
Ministerieel besluit in toepassing, betreffende de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen van de privé-sector, van artikel 3, § 8 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector
23 JANUARI 1998. Ministerieel besluit in toepassing, betreffende de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen van de privé-sector, van artikel 3, § 8 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (1)
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, De Minister van Sociale Zaken, De Minister van Volksgezondheid, Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, § 5, tweede lid, vervangen door de wet van 26 juli 1996 en gewijzigd door de wet van 6 december 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, inzonderheid op artikel 3, § 8;
Gelet op het protocol van 9 juli 1997 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het akkoord van 24 oktober 1997 van de Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn van de Vlaamse Regering;
Gelet op het akkoord van 22 januari 1998 van de Minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid van de Waalse Regering;
Gelet op het akkoord van 25 november 1997 van de Minister van Financiën, Buitenlandse Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme van de Duitstalige Gemeenschapsregering;
Gelet op het akkoord van 6 november 1997 van de Leden van het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor bijstand aan personen;
Gelet op het akkoord van 6 november 1997 van de Leden van het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor de Gezondheid;
Gelet op het akkoord van 9 december 1997 van het Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor bijstand aan personen;
Gelet op het akkoord van 9 december 1997 van het Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor de Gezondheid;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat, in de privé-sector van de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen, het niet mogelijk was vóór de vervaldag van 1 april 1997, een collectieve arbeidsovereenkomst of een gemengd privé/openbaar protocolakkoord te sluiten, dat de maatregel onmiddellijk operationeel moet zijn en dat de betrokken werkgevers onverwijld de uitvoeringsmodaliteiten dienen te kennen;
Overwegende dat de betrokken sector ressorteert onder de bevoegdheid van de Minister van Sociale Zaken en van de Minister van Volksgezondheid, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;2° instellingen : a) de rusthuizen bedoeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit en in : - het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1991 tot coördinatie van de decreten inzake de voorzieningen voor bejaarden; - het decreet van de Franstalige Gemeenschap van 10 mei 1984 betreffende rusthuizen voor ouderen; - het decreet van 9 mei 1994 van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de toelating, de erkenning en de subsidiëring van opvangvoorzieningen voor bejaarden; - de ordonnantie van 20 februari 1992 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende instellingen die bejaarden huisvesten; - het reglement van 17 december 1993 van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot bepaling van de normen waaraan de rusthuizen voor bejaarden moeten voldoen; b) de rust- en verzorgingstehuizen bedoeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit en in artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging;3° groepering van instellingen : de groepering op vrijwillige basis van twee of meer instellingen met minder dan 30 bedden;4° werknemers : de arbeiders en de bedienden tewerkgesteld in een instelling bedoeld in 2°; 5° Het Fonds : de V.Z.W. « Sociaal Maribel Fonds voor de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen van de privé sector » opgericht op 13 oktober 1997 volgens de modaliteiten bepaald door de repesentatieve werknemers- en werkgeversorganisaties van de sector bedoeld in 2°, met akkoord van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken en van de Minister van Volksgezondheid.
Art. 2.Iedere werknemer die minstens halftijds wordt tewerkgesteld in de instellingen bedoeld in artikel 1, 2° geeft recht op een forfaitaire vermindering bedoeld in het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire werkgeversbijdragevermindering in de non-profit sector.
Art. 3.§ 1. Vanaf het eerste kwartaal 1998 wordt ieder kwartaal door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het Fonds de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2 toegewezen en gestort. § 2. Het Fonds is belast met het ontvangen van de som van de bijdrageverminderingen vermeld in § 1 op een speciaal hiervoor geopende rekening en met het toekennen ervan aan de instellingen en groeperingen van instellingen bedoeld in artikel 5 die zich ertoe verbinden om een extra inspanning te leveren voor de tewerkstelling volgens de modaliteiten voorzien in dit besluit.
Art. 4.§ 1. De netto-aangroei van het aantal werknemers en de toename van het arbeidsvolume worden berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit. § 2. Voor de berekeningen bedoeld in de § 1, in de sector van de rust- en verzorgingstehuizen, houdt men geen rekening met de betrekkingen gecreëerd ten gevolge van de omzetting van « rusthuisbedden » in « rust- en verzorgingsbedden ».
Art. 5.§ 1. De instellingen bedoeld in artikel 1, 2° en de groeperingen van instellingen bedoeld in artikel 1, 3° die het voornemen hebben om een bijkomende inspanning te realiseren voor tewerkstelling in uitvoering van dit besluit, dienen een kandidatuurstelling in te dienen, door middel van een bij de post aangetekende brief gericht aan het Fonds, ten laatste op 31 januari 1998. De kandidatuurstelling is conform met het model als bijlage aan dit besluit gevoegd.Een instelling mag niet tegelijkertijd een kandidatuurstelling indienen als enige instelling en als lid van een groepering van instellingen. § 2. Na controle en onderzoek van de kandidatuurstellingen die aan het Fonds werden overgemaakt, legt het Fonds, ten laatste 21 dagen na de datum vermeld in § 1, een voorstel van verdeling van bijkomende tewerkstelling ter goedkeuring voor aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken en van de Minister van Volksgezondheid. Dit voorstel stelt de inventaris op van de kandidatuurstellingen met voor elk het aantal gevraagde betrekkingen; zij duidt iedere instelling en iedere groepering van instellingen aan die er zich toe verplichten bijkomende netto-aanwervingen en een proportionele verhoging van het arbeidsvolume te realiseren, met instelling per instelling de functie en de basis-barema voor iedere nieuwe aan te werven werknemer.
Om het voorstel van verdeling bedoeld in het eerste lid op te stellen, houdt het Fonds rekening met de volgende prioriteiten : - binnen de budgettaire beschikbaarheden bedoeld in artikel 3, het toekennen aan elke instelling die een conforme kandidatuurstelling ingediend heeft van ten minste een halftijdse betrekking en van maximum 3 voltijds equivalente betrekkingen of aan elke groepering van instellingen die een conforme kandidatuurstelling ingediend heeft van ten minste één voltijds equivalente betrekking en van maximum 3 voltijds equivalente betrekkingen; - de aanwijzing van het nieuw aangeworven personeel in functies die de kwaliteit van het verblijf en de sociale of therapeutische omkadering van de ondergebrachte ouderen moet verbeteren.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Volksgezondheid betekenen hun goedkeuring of de niet-goedkeuring aan het Fonds, aan de instellingen en aan de groeperingen van instellingen binnen de 13 dagen na de ontvangst van het voornoemde voorstel. § 3. De nieuwe aanwervingen en de toename van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van het kwartaal die volgt op de datum bedoeld in § 1. De instellingen en de groeperingen van instellingen betrokken door de goedkeuring bedoeld in § 2, 3de lid moeten voor de laatste dag van dit kwartaal 100 % van de voorziene aanwervingen realiseren en voor de laatste dag van het volgende kwartaal 100 % van het voorziene arbeidsvolume. § 4. De tussenkomst van het Fonds ten voordele van de instellingen en de groeperingen van instellingen bedoeld in § 3, stemt overeen met het bruto-barema voorzien door het paritair sub-comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten voor de betrokken functie, verhoogd met de patronale sociale zekerheidsbijdrage. Deze tussenkomst is geplafonneerd op maximum 300 000 frank per kwartaal en per equivalent van een nieuwe voltijds aangenomen werknemer; die daarenboven beperkt is tot effectieve of daarmee gelijkgestelde prestaties, bezoldigd en begrensd volgens de basis-barema. Dit wordt gestort in de maand van ontvangst van de trimestriële prestatie staten en voor de eerste maal na voorlegging van de copies van de arbeidsovereenkomsten van de nieuw aangeworven werknemers.
Art. 6.De netto-aanwervingen bedoeld in artikel 5 dienen te beantwoorden aan de volgende voorwaarden : a) het percentage nieuw aangeworven deeltijdse werknemers mag niet minder zijn dan 25 % van het totale aantal extra aanwervingen berekend door het Fonds;b) de nieuw aangeworven werknemers moeten behoren tot een personeelskategorie waarvoor geen universitair diploma vereist is;c) de nieuw aangeworven werknemers komen niet in aanmerking voor het bereiken van de personeelsnormen die opgelegd zijn om recht te krijgen op de tegemoetkoming vanwege de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging;zij mogen evenmin in aanmerking komen voor een tussenkomst in de personeelskosten vanwege een subsidiërende overheid.
Art. 7.Een instelling of een groepering van instellingen mag afzien van zijn verbintenis om in uitvoering van dit besluit een bijkomende inspanning inzake tewerkstelling te realiseren, bij middel van een bij de Post aangetekende brief, gericht aan het Fonds. Deze opzegging neemt een aanvang op de eerste dag van het kwartaal volgend op de verzending van de aangetekende brief; deze heeft met name de schorsing van de tussenkomst bedoeld in artikel 5, § 4 tot gevolg.
Art. 8.Alle zes maanden vanaf de laatste dag van de tweede maand van het derde kwartaal die volgt op de datum bedoeld in artikel 5, § 1, maken de instellingen en de groeperingen van instellingen bedoeld in artikel 5, § 3 aan het Fonds een rapport voor het verstreken semester over, volgens model opgemaakt door het Fonds. Dit rapport bevat per kwartaal de volgende inlichtingen : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in het aantal tewerkgestelde werknemers en in bezoldigde uren voor het referte kwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de namen, kwalificaties, functies en het arbeidsregime van elke nieuwe aangeworven werknemer in het kader van dit besluit en een kopie van hun arbeidsovereenkomst.
Art. 9.Alle zes maanden vanaf de laatste dag van de derde maand van het derde kwartaal die volgt op de datum bedoeld in artikel 5, § 1, maakt het Fonds een rapport betreffende de uitvoering van dit besluit, voor het verstreken semester, over aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en aan de Minister van Sociale Zaken. Dit rapport bevat per kwartaal, globaal, per instelling en per groepering van instellingen, ten minste de volgende gegevens : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in het aantal tewerkgestelde werknemers en in bezoldigde uren voor het referte kwartaal en het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2; - het aantal werknemers dat in toepassing van dit besluit werd aangeworven; - statistieken met betrekking tot de kwalificaties, functies en het arbeidsregime van de werknemers aangeworven in toepassing van dit besluit.
Op basis van het verslag bedoeld in artikel 1 kunnen, de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Volksgezondheid het indienen en het onderzoek van nieuwe kandidatuurstellingen toelaten.
Art. 10.Wanneer het Fonds of een instelling of een groepering van instellingen de voorwaarden bedoeld in de artikelen 4 tot 9 niet naleeft kan, na evaluatie, - de goedkeuring bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid door de bevoegde Ministers worden ingetrokken; - door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de opbrengst van de patronale bijdrageverminderingen die ten onrechte toegekend of toegewezen werden, of die niet gebruikt werden, gerecupereerd worden bij het Fonds of bij de bedoelde instellingen en gestort worden aan het daartoe opgerichte non-profit tewerkstellingsfonds.
Art. 11.Om te voldoen aan de opdrachten die door dit besluit aan het Fonds zijn toevertrouwd en in afwijking van de bepalingen van dit koninklijk besluit wordt het Fonds toegelaten een voltijdse werknemer aan te werven. Hiervoor ontvangt het Fonds de tussenkomst bedoeld in artikel 5, § 4. Bovendien kan het Fonds, op grond van voormelde tussenkomst, de terugbetaling bekomen van administratiekosten geplafonneerd tot 90 000 frank per kwartaal.
Art. 12.In afwijking van artikel 1 van het ministerieel besluit van 5 mei 1997 bepalend het referentiejaar bepaald in artikel 4, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, is, voor de toepassing van dit besluit, het referentiejaar het jaar 1997.
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Brussel, 23 januari 1998.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA Bijlage aan het ministerieel besluit van 23 januari 1998 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld