gepubliceerd op 31 augustus 2001
Ministerieel besluit betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen
23 AUGUSTUS 2001. - Ministerieel besluit betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998 en 5 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, inzonderheid op artikel 60, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 7 april 1995, 12 februari 1996, 11 april 1996, 26 mei 1997 en 8 december 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 mei 2001 tot vaststelling van sommige bijkomende bevoegdheden van de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gezien het door het wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen gegeven advies op 17 augustus 2001;
Gezien het door de Stuurgroep betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen gegeven advies op 25 juli 2001;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de noodzakelijkheid om de continuïteit te verzekeren van de verplichte keuringen van spuittoestellen in de context van een voorzichtigheidspolitiek tegenover de gevaren verbonden aan de toepassing van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Onder « Minister » dient te worden verstaan, de Minister die de grondstoffen en daarmee gelijkgestelde stoffen in de dierlijke en plantaardige producties onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 2.Onder « keuringsdienst » dient te worden verstaan, de diensten aangewezen door de Minister om de keuringsverrichtingen op het hele Belgische grondgebied uit te voeren, met name het Departement voor Landbouwtechniek van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CRA) van Gembloux voor het Franstalige en het Duitstalige landsgedeelte en het Departement Mechanisatie, Arbeid, Gebouwen, Dierenwelzijn en Milieubeveiliging van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CLO) van Gent voor het Nederlandstalige landsgedeelte.
Onder « keuringscyclus » dient te worden verstaan, een periode van 3 jaar, waarvan de eerste op 1ste september 1995 begon.
Art. 3.Onder « spuittoestel » dient te worden verstaan, elk toestel dat bedoeld is om bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik in vloeibare vorm toe te dienen. HOOFDSTUK II. - De verplichte keuring
Art. 4.De verplichte keuring geldt voor alle op het Belgische grondgebied gebruikte spuittoestellen.
In afwijking van het vorige lid vallen de kleine toestellen waarin de spuitvloeistof manueel of met behulp van een samengedrukt gas (lucht inbegrepen) onder druk wordt gebracht of waarbij de spuitvloeistof wordt uitgestoten onder invloed van de zwaartekracht niet onder dit besluit. Vallen evenmin onder dit besluit de toestellen die bij normaal gebruik omwille van hun kenmerken door één enkele persoon gedragen kunnen worden (rugspuiten).
Art. 5.De landbouwers gedomicilieerd in een andere lidstaat van de Europese Unie mogen hun spuittoestellen, die niet door de Belgische overheid zijn gekeurd, op Belgisch grondgebied gebruiken, op voorwaarde dat hun toestel door de bevoegde overheid van deze lidstaat gekeurd werd en beschikt over een geldige goedkeuring.
Art. 6.Iedere eigenaar van een spuittoestel, ongeacht of het een natuurlijke persoon of een rechtspersoon betreft, moet ieder toestel dat hij gebruikt om de 3 jaar aan de keuring onderwerpen.
Indien hij niet opgeroepen is voor een keuring door de keuringsdienst binnen de maand vóór het normale einde van de geldigheidstermijn van het attest, dient hij dit binnen deze maand te melden aan de keuringsdienst waaronder hij ressorteert, met precisering van het betrokken toestel.
Art. 7.§ 1. Vanaf het ogenblik dat de eigenaar van een spuittoestel (nieuw en/of tweedehands) opgeroepen is door de betrokken keuringsdienst, moet hij zijn spuittoestel aan de keuring onderwerpen op de door de betrokken keuringsdienst bepaalde moment en plaats en mits de naleving van de volgende voorwaarden tot aanbieding : - het spuittoestel moet werkend zijn, - het spuittoestel moet goed uitgespoeld en gereinigd zijn; het verspoten water mag geen bestrijdingsmiddel meer bevatten, - de tank dient voor 3/4 gevuld te zijn of tussen 500 en 1 000 liter zuiver water te bevatten, - het toestel mag geen lekken vertonen, - bewegende onderdelen (aftakas, ketting, aandrijfriemen, ventilatoren) moeten voorzien zijn van een functionele beschermkap, - de bevestigingspunten van het spuittoestel aan de trekker (3 punten) en van de spuitboom aan het chassis moeten in goede staat zijn, - indien het spuittoestel uitgerust is met een ventilator, dient deze te kunnen worden uitgeschakeld bij de toestellen waarbij dit origineel voorzien is. § 2. De aanbieding van een spuittoestel dat niet aan de voorwaarden tot aanbieding voldoet, wordt als een niet gerechtvaardigde afwezigheid voor de keuring beschouwd.
Art. 8.§ 1. Elke verkoop van spuittoestellen (nieuw en/of tweedehands) moet binnen de 30 dagen door de verkoper aan de betrokken keuringsdienst worden gemeld bij middel van het in bijlage III bij dit besluit gevoegde formulier. Bij rechtstreekse invoer heeft de koper de plicht binnen 30 dagen zijn aankoop bij deze dienst te melden bij middel van hetzelfde formulier. § 2. Wanneer een spuittoestel buiten gebruik wordt gesteld, moet de eigenaar binnen 30 dagen de keuringsdienst verwittigen bij middel van het in bijlage IV bij dit besluit gevoegde formulier. HOOFDSTUK III. - Organisatie en financiering van de keuring
Art. 9.De uitvoering van de keuringen wordt toevertrouwd aan de keuringsdiensten. Deze dienen de keuringsmethode die in bijlage I beschreven is toe te passen.
De datum, het tijdstip en de plaats van de keuring worden vastgesteld door de keuringsdiensten, die de betrokkenen met een gewone brief en ten minste 15 dagen vooraf op de hoogte brengen.
Art. 10.De keuringsdiensten moeten instaan voor de administratieve en de praktische organisatie van de keuringen, de inning van de bijdragen, de aflevering van processen-verbaal van keuring, het aanbrengen van zelfklevers, de aanwerving en het beheer van het personeel, de aankoop en het beheer van het materiaal voor de keuring.
Zij zijn verantwoordelijk voor het beheer van de geïnde bijdragen, die uitsluitend mogen worden aangewend om de kosten in verband met de organisatie en de uitvoering van de keuring te betalen.
Art. 11.De keuringsdiensten voeren hun opdracht uit onder toezicht van de Stuurgroep die toeziet op de naleving van de conformiteit van de keuringsverrichtingen, bij de Minister verslag uitbrengt over de eventuele problemen die zich voordoen en voorstellen doet die ertoe strekken de keuringsprocedures en -technieken aan te passen, indien nodig.
Zij dienen bij de Stuurgroep zo vaak verslag uit te brengen als hun wordt gevraagd, en minstens om de zes maanden, met als doel informatie te verstrekken over het verloop van de keuringsverrichtingen, de stand van zaken ervan, de globale resultaten van de keuringen, de bijzondere problemen die zich voordoen en de stand van de rekeningen.
Art. 12.De Stuurgroep is samengesteld uit : - vertegenwoordigers van het Ministerie van Middenstand en Landbouw : - de Directeur-generaal van het Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige sector, die het voorzitterschap op zich neemt; - een vertegenwoordiger van de Inspectie-generaal Grondstoffen en Verwerkte Producten; - twee vertegenwoordigers van de Dienst Kwaliteit van Grondstoffen en Analyses, waarvan één als secretaris optreedt; - een vertegenwoordiger van de Centrale Diensten van het Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; - twee vertegenwoordigers van de Dienst Ontwikkeling; - het Hoofd van het Departement voor landbouwtechniek van het CRA van Gembloux; - het Hoofd van het Departement Mechanisatie, Arbeid, Gebouwen, Dierenwelzijn en Milieubeveiliging van het CLO van Gent; - vertegenwoordigers van de Gewesten : - een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschap; - een vertegenwoordiger van het Waalse Gewest; - vertegenwoordigers van de landbouwberoepsorganisaties : - twee vertegenwoordigers van de « Fédération wallonne de l'Agriculture »; - een vertegenwoordiger van de « Boerenbond »; - een vertegenwoordiger van het « Algemeen Boeren Syndicaat »; - een vertegenwoordiger van de Belgische Federatie van de Uitrusting voor de Landbouw, de Tuinbouw, de Veeteelt en de Tuin, v.z.w.
FEDAGRIM; - een vertegenwoordiger van de Nationale Centrale Landbouwservice v.z.w.
De Stuurgroep kan voor advies beroep doen op experts.
Art. 13.§ 1. Alle met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen gedurende de periode aangegeven op de zefklever bedoeld in art. 16 op normale wijze worden gebruikt door de eigenaar of door de persoon die ervoor aansprakelijk is. Na deze periode is het verboden het spuittoestel te gebruiken behalve wanneer het met goed gevolg aan een nieuwe keuring werd onderworpen. § 2. Voor de spuittoestellen die bij de keuring niet voldoen maar die nog bruikbaar zijn, wordt een termijn van ten hoogste 4 maanden toegestaan waarbinnen zij opnieuw moeten worden onderzocht. Indien het spuittoestel na het verstrijken van deze termijn niet voldoet aan een nieuwe keuring, wordt het gebruik ervan op het gehele Belgische grondgebied verboden.
Art. 14.§ 1. Op alle spuittoestellen die tijdens de derde keuringscyclus goedgekeurd worden, brengt de keuringsdienst een zelfklever in geeloranje kleur met een zwarte rand aan waarvan het model beschreven is in bijlage II bij dit besluit voor het hele Belgische grondgebied, met uitzondering van het Duitse taalgebied waarvoor het model in bijlage IIbis bij dit besluit is gevoegd. § 2. Voor de volgende keuringscyclussen worden de in § 1 bedoelde modellen behouden, met afwisselend een groene, een blauwe kleur en een geeloranje kleur met een zwarte rand.
Art. 15.Alle zelfklevers zijn genummerd en blijven eigendom van de keuringsdiensten. Zij mogen in geen geval opzettelijk worden verwijderd en/of beschadigd.
Indien de zelfklever per ongeluk beschadigd wordt, moet de eigenaar van het spuittoestel onmiddellijk de keuringsdienst inlichten.
Art. 16.§ 1. Het door de eigenaar van het spuittoestel te betalen bedrag bij de eerste keuring is vastgesteld op EUR 70 voor toestellen met een werkbreedte van niet meer dan 12 meter. Voor toestellen met een werkbreedte van meer dan 12 meter is een extra bedrag van EUR 6 verschuldigd per bijkomende meter werkbreedte. De maximumprijs voor een keuringsbeurt is vastgesteld op EUR 142, onverminderd de bepalingen van artikel 18. Voor boomgaardspuittoestellen en voor alle andere toestellen werkend volgens hetzelfde principe is het te betalen bedrag bij de keuring forfaitair vastgesteld op EUR 70. § 2. Voor de periode tussen de dag van het in werking treden van het huidig besluit tot en met 31 december 2001, zijn de bedragen van « BEF 2 824 », « BEF 242 » en « BEF 5 728 » respectievelijk van toepassing in plaats van de bedragen van « EUR 70 », « EUR 6 » en « EUR 142 ».
Art. 17.§ 1. Bij de aanvullende keuringsbeurt van een spuittoestel, dat aan de eerste keuring niet voldeed, is de prijs forfaitair vastgesteld op EUR 12,5, ongeacht de reden voor de aanvullende keuring. Bij deze prijs wordt, als het geval zich voordoet, een forfaitair bedrag gevoegd van EUR 50 voor één herkeuring van spuitdoppen en EUR 12,5 voor één herkeuring van de manometer, in de gevallen waarvoor : - deze niet binnen de volgende keuringsdag terug aangeboden worden; - de defecte spuitdoppen of manometers niet bij de keuringsdienst achtergelaten worden.
De aanvullende prijs voor elke nieuwe keuring die het gevolg is van andere redenen tot afkeuring, is vastgesteld op EUR 25. Het maximumbedrag voor een herkeuring wordt op EUR 62,5 vastgesteld. § 2. Voor de periode tussen de dag van het inwerkingtreden van het huidig besluit tot en met 31 december 2001, zijn de bedragen van « BEF 504 », « BEF 2 017 », « BEF 1 008 » en « BEF 2 521 » respectievelijk van toepassing in plaats van de bedragen van « EUR 12,5 », « EUR 50 », « EUR 25 et « EUR 62,5 ».
Art. 18.Wanneer de in de eerste oproeping vermelde datum niet in acht wordt genomen, wordt de kostprijs van de keuring met 50 % verhoogd.
Indien bij de tweede oproeping de betrokkene opnieuw afwezig is, wordt het gebruik van het spuittoestel verboden op het hele Belgische grondgebied tot wanneer het aan een goedkeuring wordt onderworpen. De kostprijs van de keuring wordt in dit geval met 100 % verhoogd.
Het bedrag te betalen door de eigenaar van het spuittoestel wordt met 100 % verhoogd als de keuring buiten de door de keuringsdienst vastgestelde plaats uitgevoerd wordt. Dit wordt niet van toepassing voor de spuittoestellen die door hun systeem niet kunnen verplaatst worden.
Art. 19.Het verschuldigde bedrag bij de keuring moet altijd vóór de uitvoering van de keuring betaald worden. HOOFDSTUK IV. - Beroep
Art. 20.Wanneer een spuittoestel onbruikbaar wordt verklaard, kan de eigenaar ervan via een ter post aangetekend schrijven aan de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses binnen 15 dagen te beginnen vanaf de datum van de keuring beroep aantekenen. De keuringsdienst bezorgt een afschrift van het betrokken keuringsverslag aan het Beroepscomité dat is samengesteld uit ambtenaren van het Ministerie van Middenstand en Landbouw : - een vertegenwoordiger van de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses, die het voorzitterschap op zich neemt; - een vertegenwoordiger van de Centrale Diensten van het Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; - een vertegenwoordiger van de Dienst Ontwikkeling.
Art. 21.Het Beroepscomité beslist na onderzoek van de verweermiddelen van de verzoeker, en zo hij het wenst, na de betrokkene en/of zijn vertegenwoordiger en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de betrokken keuringsdienst te hebben gehoord. Het Beroepscomité geeft binnen drie maanden bij ter post aangetekend schrijven aan de betrokkene kennis van de beslissing.
Het beroep is niet opschortend. HOOFDSTUK V. - Strafbepalingen
Art. 22.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen
Art. 23.§ 1. Voor de spuittoestellen die door de 3e cyclus van verplichte keuring zijn betrokken vervangt het huidig besluit het ministerieel besluit van 31 augustus 1998 betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen. Deze wordt op 31 december 2001 opgeheven. § 2. De spuittoestellen die met gunstig gevolg werden gekeurd overeenkomstig dit ministerieel besluit van 31 augustus 1998, mogen verder gebruikt worden tot de normale vervaldatum van de geldigheid van het certificaat afgeleverd door de keuringsdienst.
Art. 24.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2001.
Gegeven te Brussel, 23 augustus 2001.
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET
Bijlage I Keuringsmethoden voor landbouwspuittoestellen EERSTE DEEL BESCHRIJVING VAN DE KEURINGSMETHODE VOOR VELDSPUITEN EN VOOR ALLE ANDERE SPUITTOESTELLEN, GEBASEERD EN WERKEND VOLGENS HETZELFDE PRINCIPE A. ALGEMENE TOESTAND - visuele test De onderhoudstoestand wordt nagekeken : aanwezigheid van vreemde objecten zoals stukken touw, ijzerdraad, overdreven roest, te weinig gesmeerd, enz...
B. INHOUDSMARKERING - visuele testen Het peil van de vloeistof in de tank (via een doorzichtige leiding, een vlotter, rechtstreeks doorheen de wand van de tank, enz...) wordt vanop de bestuurderplaats beoordeeld.
B1 De aanwezigheid van de inhoudsmarkering wordt nagegaan.
B2 De leesbaarheid van de inhoudsmarkering wordt nagegaan.
C. FILTERS - visuele testen De aanwezigheid of afwezigheid van filters wordt nagegaan. De goede staat van de filters wordt enkel nagekeken in geval van hydraulische problemen (drukverschillen, drukvallen, drukschommelingen, ontoereikende druk,...) C1-C2 Bij het vullen van de hoofdtank : filtermand ter hoogte van het mangat, zuigkorf ter hoogte van de vulleiding, enz...
C3-C4 Bij de aanzuiging van de spuitvloeistof : aanzuigfilter van de pomp C5-C6 Bij de drukleiding van de spuitvloeistof : drukfilter van de pomp (verdeler).
C7-C8 Op de spuitboomsecties : spuitboomsectiefilter(s).
D. SPUITBOOM - visuele test D1 De symmetrische stand van de spuitboom ten aanzien van de bevestigingspunten aan het chassis wordt geëvalueerd. - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D2-D3 Nakijken van de kromming van de spuitboom in het horizontale vlak.
De horizontale kromming wordt gemeten door aan het uiteinde van de opengelegde boom plaatst te nemen op denkbeeldige lijn van de spuitboom onmiddellijk achter het spuittoestel. Vanaf deze lijn wordt de afstand gemeten tot de plaats waar het boomeinde zich effectief bevindt. - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D4 tot en met D7 Nakijken van de kromming van de spuitboom in het verticale vlak De hoogte in het midden van de spuitboom wordt ingesteld op 50 cm boven de grond en dan wordt de hoogte van de uiteinden in verband met de grond gemeten. - visuele test D8 en D9 Als er een ophangingssysteem is, wordt één uiteinde van de spuitboom op de grond gelegd bij een afstelling van de spuitboomhoogte op 60 cm + 10 cm. Er wordt gelet op de wijze waarop de spuitboom opnieuw in horizontale stand komt. - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D10 De afstand tussen de spuitdophouders wordt bepaald. - visuele test D11 en D12 Er wordt gelet op de verticale stand van de spuitdophouders. - visuele test D13 Er wordt nagegaan hoe de gewrichten van de spuitboomsecties zich gedragen nadat zij in het horizontale vlak in beweging zijn gebracht.
Tevens wordt de werking van eventuele inklapbare uiteinden beoordeeld.
E. HINDERNISSEN - visuele test E1 Er wordt gelet op de aanwezigheid van leidingen, touwen of vreemde objecten (die niet origineel voorzien waren) die in het spuitbeeld zitten. - visuele test E2 Er wordt gelet op de aanwezigheid van hindernissen (die origineel voorzien waren) in het spuitbeeld.
F. ROERSYSTEEM - visuele test De intensiteit van de bewegingen van de vloeistof in de hoofdtank wordt beoordeeld als het roersysteem in werking is.
G. DRUKSTABILITEIT - visuele test G1 tot en met G4 De bewegingen van de naald worden gevolgd op de werkmanometer of op de manometer aan de spuitboom.
De spuitdruk moet stabiel zijn als het toerental constant is.
H. MANOMETER - visuele test H1 De aanwezigheid van een manometer wordt nagegaan. Het schaalbereik moet in overeenstemming zijn met de drukniveau's waarbij het spuittoestel gebruikt wordt. - visuele test H2 De leesbaarheid van de aanduidingen op de werkmanometer wordt vanaf de bestuurderplaats beoordeeld. - bij de test wordt een meting uitgevoerd H3 en H4 Op en in de plaats van een spuitdop wordt op de spuitboom een geijktemanometer aangebracht. De overeenkomst tussen de op de werkmanometer aangegeven drukwaarden en de reële waarden ter hoogte van de doppen wordt nagegaan. Beide waarden worden bij verschillende referentiedrukniveaus nagegaan.
Als er een verschil optreedt, wordt de werkmanometer door de persoon die het spuittoestel aanbiedt losgemaakt. Deze wordt op een onafhankelijke calibrator geplaatst. Opnieuw worden beide waarden bij verschillende referentiedrukniveaus nagegaan.
I. DRUKEVENWICHT - bij de test wordt een meting uitgevoerd I1 tot I5 Op en in de plaats van een spuitdop wordt ter hoogte van de voeding op elke spuitboomsectie een geijktemanometer aangebracht. De druk in de spuitboom wordt afgesteld op een referentiewaarde en er wordt gelet op eventuele drukverschillen tussen de secties.
J. COMPENSERENDE TERUGLOPEN - bij de test wordt een meting uitgevoerd J1 tot J3 Op en in de plaats van een spuitdop wordt ter hoogte van de voeding op elke spuitboomsectie een geijktemanometer aangebracht. De druk in de spuitboom wordt afgesteld op een referentiewaarde. Eén spuitboomsectie wordt afgesloten waarna de druk in de nog aangesloten secties wordt nagegaan; daarna wordt die ene sectie weer aangesloten. Deze bewerking wordt herhaald voor alle spuitboomsecties.
K. DRUKVERLIES - bij de test wordt alleen een meting uitgevoerd als er een risico op drukverlies is.
Twee geijktemanometers worden op en in de plaats van een spuitdop geplaatst, de ene dichtbij de toevoer van de spuitboomsectie, de andere op het uiteinde ervan. Eventuele drukverschillen worden nagegaan bij een referentiedruk aan de toevoer van de spuitboomsectie.
L. AFZONDERLIJK DEBIET VAN DE DOPPEN - visuele test L1 Er wordt nagegaan of de spuitdoppen homogeen zijn met betrekking tot het merk, het type, de maat en de hoek wanneer de doppen worden losgemaakt om het debiet te meten (L2 tot L7). - bij de test wordt een meting uitgevoerd.
L2 tot L7 Het afzonderlijke debiet van de spuitdoppen wordt los van het spuittoestel gemeten voor alle courant gebruikte doppen. De doppen worden losgemaakt van de spuitboom en worden vervolgens op een testbank geplaatst. Indien dit onmogelijk is wordt het debiet van de spuitdoppen gemeten direct op het toestel. De variatie van het debiet wordt bepaald in vergelijking met deze van een nieuwe dop (referentie). Het debiet van de spuitdop wordt bij een in de tabellen van de constructeurs aangegeven nominale druk vergeleken met een bepaalde druk. Indien het nominale debiet niet bekend is, wordt het afzonderlijke dopdebiet vergeleken met het gemiddelde debiet van de gemeten doppen met dezelfde eigenschappen.
M. REGELSYSTEEM - bij de test wordt een meting uitgevoerd M1 en M2 De mechanische en elektronische regelsystemen van het debiet evenredig met de rijsnelheid evenals de elektronische aanduidingen van het per hectare gespoten volume worden gekeurd (respectievelijk DPAm en DPAe).
De rijsnelheid en het tijdens een bepaalde tijd verspoten hoeveelheid worden bepaald. Het werkelijke verspoten volume/hectare wordt berekend en vergeleken met het volume dat de gebruiker had ingesteld. - visuele test M3 De werking van de openings- en sluitingskleppen van de spuitboomsecties wordt nagegaan. - visuele test M4 De werking van de drukregelaar (elektrisch of mechanisch) van regelsystemen Constante druk (PC) en Debiet evenredig met motor-toerental (DPM) wordt nagegaan.
N. LEKKEN - visuele test N1 en N2 Plaatsen waar lekken werden opgemerkt (belangrijke en/of kleinere), worden geïdentificeerd.
O. POMP - visuele test De goede werking van de pomp wordt nagegaan via de detectie van water in de olie van de pompbak.
SAMENVATTENDE TABEL KEURING VELDSPUITEN (TOEGESTANE AFWIJKINGEN EN BEOORDELINGEN VAN DE TESTS) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TWEEDE DEEL BESCHRIJVING VAN DE KEURINGSMETHODE VOOR BOOMGAARDSPUITEN EN VOOR ALLE ANDERE SPUITTOESTELLEN, GEBASEERD EN WERKEND VOLGENS HETZELFDE PRINCIPE A. ALGEMENE TOESTAND - visuele test A1 De onderhoudstoestand wordt nagekeken : aanwezigheid van vreemde objecten zoals stukken touw, ijzerdraad, overdreven roest, te weinig gesmeerd, etc.
A2 De schoepen van de ventilator mogen niet beschadigd zijn en de windafbuigplaten dienen in goede staat te zijn.
B. INHOUDSMARKERING - visuele testen Het peil van de vloeistof in de tank (via een doorzichtige leiding, een vlotter, rechtstreeks doorheen de wand van de tank, enz...) wordt vanop de bestuurderplaats beoordeeld.
B1 De aanwezigheid van de inhoudsmarkering wordt nagegaan.
B2 De leesbaarheid van de inhoudsmarkering wordt nagegaan.
C. FILTERS - visuele testen Aanwezigheid of afwezigheid van filters wordt nagegaan. De goede staat van de filters wordt enkel nagekeken in geval van hydraulische problemen (drukverschillen, drukvallen, drukschommelingen, ontoereikende druk,...) C1-C2 Bij het vullen van de hoofdtank : filtermand ter hoogte van het mangat, zuigkorf ter hoogte van de vulleiding, etc...
C3-C4 Bij de aanzuiging van de spuitvloeistof : aanzuigfilter van de pomp.
C5-C6 Bij de drukleiding van de spuitvloeistof : drukfilter van de pomp (verdeler).
C7-C8 Ter hoogte van de spuitkranssecties : sectiefilter(s).
D. SPUITKRANS - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D1 Er wordt gelet op eventuele vervormingen van de spuitkrans en/of leidingen. Ook wordt nagekeken of de spuitkrans in symmetrische stand voorkomt ten aanzien van het chassis. - visuele test D2 Nakijken van de stevigheid en de bevestiging van de krans aan het chassis of tank. - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D3 Men meet na of de onderlinge afstand tussen de spuitdophouders links en rechts symmetrisch is. - bij deze test wordt een meting uitgevoerd D4 Men meet na of de onderlinge stand tussen de spuitdophouders links en rechts symmetrisch is.
E. HINDERNISSEN - visuele testen E1 Er wordt gelet op de aanwezigheid van leidingen, touwen of vreemde objecten in het spuitbeeld.
E2 Er wordt gelet op de aanwezigheid van leidingen, touwen of andere vreemde objecten (die niet origineel voorzien waren) die in de aanzuig- of in de uitstroomopeningen van de ventilator zitten.
F. ROERSYSTEEM - visuele test De intensiteit van de bewegingen in de hoofdtank wordt beoordeeld als het roersysteem en het spuittoestel in werking zijn.
G. DRUKSTABILITEIT - visuele test G1 tot G4 Er wordt een geijktemanometer geplaatst op de plaats van een spuitdop op de spuitkrans. De bewegingen van de naald worden gevolgd op de werkmanometer of op de spuitkransmanometer De spuitdruk moet stabiel zijn indien het toerental constant is.
H. MANOMETER - visuele test H1 De aanwezigheid van een manometer wordt nagegaan, met een schaalbereik dat overeenstemming is met de drukniveau's waarbij het spuittoestel gebruikt wordt. - visuele test H2 De leesbaarheid van de aanduidingen op de werkmanometer wordt vanaf de bestuurderplaats beoordeeld. - bij de test wordt een meting uitgevoerd H3 en H4 Op en in de plaats van een spuitdop wordt op de spuitboom een geijktemanometer aangebracht. De overeenkomst tussen de op de werkmanometer aangegeven drukwaarden en de reële waarden ter hoogte van de doppen wordt nagegaan. Beide waarden worden bij verschillende referentiedrukniveaus nagegaan.
Als er een verschil optreedt, wordt de werkmanometer door de persoon die het spuittoestel aanbiedt losgemaakt. Deze wordt op een onafhankelijke calibrator geplaatst. Opnieuw worden beide waarden bij verschillende referentiedrukniveaus nagegaan.
I. DRUKEVENWICHT - bij de test wordt een meting uitgevoerd I1 tot I5 Op en in de plaats van een spuitdop wordt ter hoogte van elke spuitkranssectie een geijktemanometer aangebracht, op het vlak van elk spuitdophouder. De druk in de spuitkrans wordt afgesteld op een referentiewaarde en er wordt gelet op eventuele drukverschillen tussen de spuitkranssecties.
J. COMPENSERENDE TERUGLOOP - bij de test wordt een meting uitgevoerd J1 tot J3 Op en in de plaats van een spuitdop wordt ter hoogte van de toevoer op elke spuitkranssectie een ijkmanometer aangebracht. De druk in de spuitkrans wordt afgesteld op een referentiewaarde. Eén spuitkranssectie wordt afgesloten waarna de druk in de nog aangesloten secties wordt nagemeten; daarna wordt die ene sectie weer aangesloten.
Deze bewerking wordt zoveel keer herhaald als er spuitkranssecties zijn.
J4 tot J6 Een identieke controle wordt uitgevoerd voor de doppen. Alle doppen worden één na één afgesloten tot dat slechts 1 werkende spuitdop van de spuitkranssectie nog spuit.
K. DRUKVERLIES - bij de test wordt alleen een meting uitgevoerd als een risico is op drukverlies Twee geijktemanometers worden op en in de plaats van een dop geplaatst, de ene dichtbij de toevoer van de spuitkranssectie, de andere op het uiteinde van de sectie. Eventuele drukverschillen worden nagegaan bij een referentiedruk aan de toevoer van de spuitkranssectie.
L. AFZONDERLIJK DEBIET VAN DE DOPPEN - visuele test L1 Er wordt nagegaan of de spuitdoppen links en rechts op de spuitkrans symmetrisch homogeen zijn met betrekking tot het merk, het type, de maat, de hoek en dichtingsringen. - bij de testen wordt een meting uitgevoerd L2 tot L4 Het afzonderlijk debiet van de spuitdoppen wordt voor alle spuitdoppen van de spuitkrans afzonderlijk direct op het spuittoestel gemeten. De debieten van gelijk gecodeerde doppen worden met elkaar en met het debiet van een nieuwe dop (referentie) bij een bepaalde referentiedruk vergeleken.
De doppen worden eveneens losgemaakt van de spuitkrans en worden vervolgens op een testbank getest. De variatie van het debiet wordt bepaald in vergelijking met deze van een nieuwe dop (referentie). Het debiet van de spuitdop wordt bij een in de tabellen van de constructeurs aangegeven nominale druk vergeleken met een bepaalde druk.
Indien het nominale debiet niet bekend is, wordt het afzonderlijke dopdebiet vergeleken met het gemiddelde debiet van de gemeten doppen met dezelfde eigenschappen.
Wanneer een spuittoestel uitgerust is met meer dan 1 reeks doppen, worden alle doppenreeksen gekeurd.
M. SPUITDOPHOUDERS - bij de test wordt alleen een meting uitgevoerd als er een risico is op slijtage aan de spuitdophouders.
Voor een bepaalde druk (referentie) worden de drukken op de verschillende dophouders gemeten en met elkaar vergeleken.
N. REGELSYSTEEM - bij de test wordt een meting uitgevoerd N1 en N2 De mechanische en elektronische regelsystemen (DPAm en DPAe) waarbij het debiet evenredig met de rijsnelheid geregeld wordt, evenals de electronische aanduidingen van het per hectare gespoten volume, worden gekeurd. Het tijdens een bepaalde tijd verspoten debiet en de rijsnelheid worden bepaald. Het werkelijke verspoten volume/hectare wordt berekend en vergeleken met het volume dat de gebruiker had ingesteld. - visuele test N3 De werking van de openings- en sluitingskleppen van de spuitkranssecties wordt gekeurd. - visuele test N4 De werking van de drukregelaar (elektrisch of mechanische) van de regelsystemen constante druk (CD) en debiet evenredig met motor-toerental (DPM) wordt nagegaan.
O. LEKKEN - visuele test O1 en O2 Plaatsen waar lekken (belangrijke en/of kleinere) werden opgemerkt, worden geïdentificeerd.
P. POMP - visuele test De goede werking van de pomp wordt via de detectie van water in de olie van de pombak nagegaan.
SAMENVATTENDE TABEL KEURING BOOMGAARDSPUITEN (TOEGESTANE AFWIJKINGEN EN BEOORDELINGEN VAN DE TESTS) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 23 augustus 2001.
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET