Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 21 mei 2012
gepubliceerd op 27 juni 2012

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen

bron
vlaamse overheid
numac
2012035667
pub.
27/06/2012
prom.
21/05/2012
ELI
eli/besluit/2012/05/21/2012035667/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID

Landbouw en Visserij


21 MEI 2012. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen


De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, artikel 2, § 1, 1° tot en met 6° gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998 en 5 februari 1999, en bij het decreet van 18 december 2009, artikel 2, § 1, 1° tot en met 6° ;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003 houdende reglementering van de handel in en de keuring van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, artikel 23, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 2005 houdende reglementering van de handel in en de keuring van zaaizaad van groenvoedergewassen, artikel 26;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 houdende reglementering van de handel in en de keuring van groentezaad en zaad van cichorei voor de industrie, artikel 22;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen, artikel 26;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van bietenzaad van landbouwrassen, artikel 24;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van groenten en cichorei voor de industrie;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 februari 2012;

Gelet op het overleg tussen de gewesten en de federale overheid op 16 februari 2012, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie Landbouwbeleid op 8 maart 2012;

Gelet op advies nr. 51.095/3 van de Raad van State, gegeven op 3 april 2012, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van de State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat bij het besluit van de Commissie van 23 maart 2011 ter uitvoering van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat de voorwaarden betreft kan worden toegestaan dat mengsels van standaardzaad van verschillende groenterassen van dezelfde soort in kleine verpakkingen in de handel worden gebracht;

Overwegende dat door de Beschikking 2004/842/EG van de Commissie van 1 december 2004 tot vaststelling van uitvoeringsregels lidstaten toestemming kunnen geven voor het in de handel brengen van zaai- of pootgoed van rassen waarvoor de opname in de nationale rassenlijst voor landbouw- of groentegewassen is aangevraagd, Besluit :

Artikel 1.In het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 5/1.De specifieke voorwaarden en normen waaraan het zaaizaad van vezelvlas, moet voldoen bij keuring en certificering, worden vastgesteld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd. ».

Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 5/2.De specifieke voorwaarden en normen waaraan het zaaizaad van groenten en van cichorei voor de industrie, moet voldoen bij keuring en certificering, worden vastgesteld in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd. ».

Art. 3.§ 1 In bijlage 1 bij hetzelfde besluit wordt een punt 1.4.1.8. ingevoegd dat luidt als volgt : « 1.4.1.8. Zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen (= zaaizaad van amateurrassen) : rassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden.

Dat zaaizaad wordt niet onderverdeeld in categorieën. ». § 2. Punt 5.5 van dezelfde bijlage wordt vervangen door wat volgt : « 5.5. Bijzonderheden voor de inschrijving van de instandhoudingsrassen Bij de aanvaarding van de teeltinschrijving wordt rekening gehouden met de kwantitatieve beperkingen die - voor de rassen, vermeld in de rassenlijst voor landbouwgewassen, vastgelegd zijn in artikel 15 van het ministerieel besluit van 2 juni 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen, en - voor de rassen, vermeld in de rassenlijst voor groentegewassen, vastgelegd zijn in artikel 16 van het ministerieel besluit van 2 december 2010 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen. » § 3. In punt 8.2.1. van dezelfde bijlage wordt aan het derde lid een laatste punt toegevoegd dat luidt als volgt : « - bij rassen die hybriden of ingeteelde stammen zijn : - voor basiszaad waarvan de hybride of de ingeteelde stam waartoe het zaad behoort, officieel aanvaard is in de nationale rassencatalogi : de naam van de kruisingspartner, waaronder het officieel is aanvaard, met of zonder verwijzing naar het uiteindelijke ras, waaraan, in geval van hybriden of ingeteelde stammen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik als kruisingspartner voor de uiteindelijke rassen. Het woord « kruisingspartner » wordt toegevoegd; - voor basiszaad in andere gevallen : de naam van de kruisingspartner waartoe het basiszaad behoort, die in code mag worden gegeven, met daarbij een verwijzing naar het uiteindelijke ras, met of zonder vermelding van de functie (mannelijk of vrouwelijk), waaraan het woord « kruisingspartner » wordt toegevoegd; - voor gecertificeerd zaad : de naam van het ras waartoe het zaad behoort, met daarbij het woord « hybride ». » § 4. Punt 8.2.3.3 van dezelfde bijlage wordt vervangen door wat volgt : « 8.2.3.3. Zaaizaad van instandhoudingsrassen Bij zaaizaad van instandhoudingsrassen moet de verantwoordelijke de verpakkingen voorzien van een eigen etiket of van een gedrukte of gestempelde tekst met de volgende gegevens : - 'EG-voorschriften en -normen'; - de naam en het adres of het identificatiemerk van de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten; - het jaar van sluiting, aangegeven als volgt : 'gesloten in ...' (jaar) of, het jaar van de laatste monstername voor het testen van de kiemkracht, aangegeven als volgt : 'monster, genomen in ...' (jaar); - de soort; - de benaming van het instandhoudingsras; - hetzij 'instandhoudingsras' bij de rassen, vermeld in de rassenlijst voor landbouwgewassen hetzij « gecertificeerd zaad van een instandhoudingsras » of « standaardzaad van een instandhoudingsras bij de rassen », vermeld in de rassenlijst voor groentegewassen; - het gebied van oorsprong; - als het zaadteeltgebied niet het gebied van oorsprong is, de aanduiding van het zaadteeltgebied; - het referentienummer van de partij, toegekend door de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten; - het opgegeven netto- of brutogewicht of het opgegeven aantal zaden; als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de aard van de chemische behandeling of het toevoegingsmiddel, alsook de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de kluwens zuivere zaden en het totale gewicht. ».

Art. 4.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage 6 toegevoegd, die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 5.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage 7 toegevoegd, die als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 6.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 19 mei 2006 en 25 oktober 2006;2° het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van groenten en van cichorei voor de industrie, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 19 mei 2006 en 25 oktober 2006.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 30 juni 2012.

Brussel, 21 mei 2012.

De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS

Bijlage 1 bij het ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen « Bijlage 6 bij het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen Specifieke voorwaarden en normen voor zaaizaad van vezelvlas, als vermeld in artikel 5/1 1. Betrokken soorten Dit hoofdstuk behandelt volgende landbouwsoort : Linum usitatissimum L.(partim)vezelvlas 2. Categorieën en klassen De zaaizaden kunnen gecertificeerd worden in één van de volgende categorieën en klassen : - prebasiszaad - basiszaad E2 - basiszaad E3 - gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering (R1) - gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering (R2) - gecertificeerd zaad van de derde vermeerdering (R3) 3.Bemonstering van partijen bestemd voor vermeerdering Uit alle moederpartijen, vooraleer ze over de diverse vermeerderaars worden verdeeld, worden monsters genomen voor het controleveld. De aanvraag tot bemonstering verloopt volgens de procedure vastgelegd in 4.1.1.

Percelen die aangelegd zijn met zaaizaad uit moederpartijen waaruit geen officieel monster is genomen, kunnen niet ter keuring worden ingeschreven.

De controleur moet de zaaizaden aantreffen in officieel gesloten verpakkingen voorzien van officiële certificaten.

De verpakkingen waarin het zaad is opgeborgen, moeten zodanig gestapeld zijn dat het voor de controleur mogelijk is een reglementair monster te nemen en kennis te nemen van de gegevens die voorkomen op alle officiële certificaten.

Het gewicht van de monsters wordt aangegeven in tabel 1.

Tabel 1.

gebruikte categorie

gewicht (in gram)

kwekerszaad (a)

500

prebasis- en basiszaad E2 (b)

250

basiszaad E3 (b) gecertificeerd zaad R1 en R2 (b)

150


(a) De monsters worden geleverd door de inschrijvingsnemer (de kweker, de instandhouder of hun mandataris) (b) De bemonstering wordt aangevraagd door de inschrijvingsnemer (de kweker, de instandhouder of hun mandataris, de repelaar-stockeerder van vlas of de handelaar-bereider) aan de hand van het formulier 'Bemonsteringsaanvraag' (zie punt 4.1.1.). 4. Inschrijving van vermeerderingspercelen 4.1. Opgave van de teelten 4.1.1. Eerste fase van de inschrijving voor keuring : bemonstering Deze fase bestaat uit het indienen van het formulier voor Bemonsteringsaanvraag, waarvan het model door de bevoegde entiteit is vastgelegd, en dit vóór 31 maart. Afwijkingen daarvan kunnen uitzonderlijk door de bevoegde entiteit toegestaan worden na een voorafgaande gemotiveerde schriftelijke aanvraag.

Op basis van de gegevens op de bemonsteringsaanvraag maakt de bevoegde entiteit een voorstel van inschrijving op dat voorgelegd wordt aan de inschrijvingsnemer. 4.1.2. Tweede fase van de inschrijving voor keuring : definitieve inschrijving Deze fase bestaat uit het indienen van het door de inschrijvingsnemer ondertekende voorstel van inschrijving vóór 15 mei, waardoor de inschrijving door de bevoegde entiteit als definitief wordt beschouwd. 4.2. Voorvrucht Op het perceel waarop de teelt gezaaid wordt, mag in het voorafgaande jaar geen gewas zijn verbouwd dat zich niet verdraagt met de productie van zaailijnzaad. 5. Keuring van de teelten en inontvangstname van de bruto-partijen 5.1. Aantal en tijdstip van de veldkeuringen Ten minste één veldkeuring wordt voor alle categorieën uitgevoerd.

Deze veldkeuring vindt plaats tijdens de bloei.

De stand van de teelt en het ontwikkelingsstadium moeten een doeltreffend onderzoek mogelijk maken. 5.2. Buurschap De teelten moeten voldoende verwijderd zijn van elke stuifmeelbron die een ongewenste kruisbestuiving zou kunnen teweegbrengen.

De minimumafstanden tot in de buurt liggende vlaspercelen zijn voor : - prebasiszaad : 20 m - basiszaad : 10 m - gecertificeerd zaad : 0,5 m Voor prebasis- en basiszaad kan de afstand teruggebracht worden tot 0,5 m op voorwaarde dat bij het oogsten het product wordt verwijderd dat afkomstig is van een strook met een breedte gelijk aan de hierboven aangegeven minimum afstand. 5.3. Scheiding Elk ingeschreven perceel moet van elk naburig perceel gescheiden zijn door een vrije ruimte van ten minste 0,5 m, tenzij er geen mechanische menging mogelijk is op het ogenblik van de oogst. 5.4. Soort- en raszuiverheid De controleur onderzoekt of de teelt in zijn geheel behoort tot het ingeschreven ras, voldoende homogeen is en of het onkruid niet te talrijk is. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht. 5.4.1. Tellingsmethode 5.4.1.1. Soortonzuiverheden Om te controleren of het perceel voldoet aan de veldkeuringsnormen (tabel 2) voor de soortzuiverheid verricht de controleur minimaal vier tellingen per hectare. Elke telling beslaat een oppervlakte van 10 m2, telkens willekeurig gekozen in de teelt. gemiddelde x 10 = X/are. 5.4.1.2. Rasonzuiverheden Om te controleren of het perceel voldoet aan de veldkeuringsnormen (tabel 2) voor de raszuiverheid verricht de controleur voor de bloeikleur minimaal vier tellingen per hectare. Elke telling beslaat een oppervlakte van 10 m2, telkens willekeurig gekozen in de teelt. gemiddelde x 10 = X/are.

Voor de volgende kenmerken is het aantal te observeren planten afhankelijk van de te produceren categorie en klasse vermeld in tabel 2 : - de stippeling van de kelkbladeren, - de beharing van de valse tussenschotten van de zaaddoosjes (een representatief monster van de zaaddoosjes kan genomen worden tijdens een aanvullend bezoek), - de kenmerken die de bevoegde entiteit bepaalt op grond van de specifieke raskenmerken. 5.4.2. Veldkeuringsnormen Tabel 2.

te produceren klasse

soortonzuiverheden (a)

rasonzuiverheden (a)

aantal planten van vreemde soorten per are

andere bloeikleur

andere kenmerken (c)

aantal planten per are

aantal planten te observeren

tolerantie

prebasiszaad

3

5

3.000

9

basiszaad E2

3

5

2.000

6

basiszaad E3

3

5

1.000

3

gecertificeerd zaad


1e vermeerdering R1

5 (b)

20

200

4

2e vermeerdering R2

5 (b)

50

200

5

3e vermeerdering R3

5 (b)

100

100

2,5


(a) Het aantal onzuiverheden wordt opgetekend op het veldkeuringsverslag. Specifiek wordt de aanwezigheid van Avena fatua, Orobanche spp. en van Cuscuta spp. genoteerd. (b) Voor de categorie gecertificeerd zaad wordt alleen rekening gehouden met de soorten waarvan het zaad de afmetingen van die van het lijnzaad benadert en moeilijk kan worden verwijderd tijdens de triage.(c) De normen zijn alleen van toepassing in geval van aanwijzingen van vermenging. 5.4.3. Gezondheidstoestand van de teelt De teelten met een onvoldoende gezondheidstoestand worden geweigerd. 6. Oogst- en transportprocedure 6.1. Oogst De inschrijvingsnemer of de door hem aangewezen persoon brengt de bevoegde entiteit op de hoogte van de oogst en het transport van het vlas. Het strovlas moet uiterlijk op 31 augustus opgeraapt zijn. Door de bevoegde entiteit kan een afwijking vastgelegd worden op basis van de weersomstandigheden. Op verzoek van de inschrijvingsnemer kan een bijkomend kwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden.

Als dat noodzakelijk is voor een ander certificeringsorgaan stelt de controleur een vervoersmachtiging op bij het transport.

De controleur kan voor het onderzoek van de beharing van de valse tussenschotten monsters van de zaaddoosjes nemen vóór het vlas het veld verlaat. In afwachting van de uitslag van deze analyse moet de partij afzonderlijk worden opgeslagen.

De bevoegde entiteit levert de nodige identificatie-etiketten aan de, door de inschrijvingsnemer aangewezen verantwoordelijke voor het aanbrengen van deze etiketten. De etiketten worden bij voorkeur op het veld aangebracht. Ze moeten in ieder geval aangebracht zijn bij de controles voor transport of bij het bergen in de magazijnen. 6.2. Transport 6.2.1. Binnenlands transport (a) Strovlas Er worden voldoende etiketten afgeleverd voor de identificatie van de balen. De personen die aangewezen zijn door de inschrijvingsnemer zijn verantwoordelijk voor het aanbrengen van de etiketten op de balen of op de bussels (als er geen balen worden gevormd).

Samenvoegingen van partijen zijn alleen toegelaten als elke afzonderlijke baal of verpakkingseenheid voorzien is van een individueel identificatie-etiket.

De weging gebeurt per vracht en een kopie van het weegbriefje wordt aan de bevoegde entiteit ter beschikking gesteld. (b) Te velde ontzaad (= geëcapsuleerd) vlas (zaaddoosjes blijven behouden), op het veld gedorst vlaszaad (zonder zaaddoosjes) Voor elke transporteenheid (verpakking) wordt een identificatie-etiket afgeleverd. De personen die aangewezen zijn door de inschrijvingsnemer zijn verantwoordelijk voor het aanbrengen van de etiketten op de verpakkingen.

Samenvoegingen van partijen zijn onderworpen aan de algemene voorwaarden van menging van bruto-zaadpartijen.

De weging gebeurt per vracht. en een kopie van het weegbriefje wordt aan de bevoegde entiteit ter beschikking gesteld.

Transport kan alleen gebeuren naar een erkende repelaar-stockeerder of handelaar-bereider. 6.2.2. Transport naar een ander EG lidstaat Elke vracht is gedekt door het document voor het transport van niet definitief goedgekeurd teeltmateriaal (toelating voor nationaal en internationaal vervoer zaaizaad). Transport is alleen mogelijk na de goedkeuring van de bevoegde entiteit. De controleur die belast is met het toezicht verifieert de aanwezigheid van de identificatie-etiketten. Een monster wordt genomen voor uitzaai op het controleveld.

Elke vracht is gewogen en het gewicht wordt genoteerd op het transportdocument. 6.3. Inontvangstname Vóór de aanvang van het oogstseizoen moet de repelaar-stockeerder aangifte doen van alle overjaarse partijen strovlas die nog in zijn magazijnen aanwezig zijn, met aanduiding van hun ligging op een situatieschets.

De inontvangstname van het geoogste product gebeurt bij de inschrijvingsnemer of bij een repelaar-stockeerder of handelaar-bereider.

In geval van strovlas legt hij voor elk magazijn ook een situatieschets aan met de ligging van elke partij. Alle binnengekomen partijen zijn duidelijk geïdentificeerd met identificatie-etiketten.

De weegdocumenten, worden voorgelegd aan de controleur die bevoegd is voor de controle van de inontvangstname . In geval van buitenlandse partijen is dat het transportdocument.

De repelaar-stockeerder houdt daarenboven een magazijnboek bij waarin elk binnenkomend en uitgaand teeltmateriaal dag na dag, wordt opgetekend volgens de aanduidingen van de bevoegde entiteit. 6.4. Repelkeuring De bevoegde entiteit kan een repelproef instellen (steekproefsgewijs).

Die proef heeft tot doel het brutogewicht aan zaad vast te stellen dat uit een partij kan worden verkregen. In geval van abnormaal hoge gewichten die te wijten zijn aan ongeoorloofde bijmengingen, wordt de erkenning van de betrokken repelaar-stockeerder ingetrokken.

De repelaar-stockeerder vraagt voor het afrepelen van iedere partij een keuring bij de bevoegde entiteit. Na het afrepelen wordt een monster genomen voor het controleveld en wordt er een repelverslag opgemaakt. Daarna mag het brutozaad pas vervoerd worden naar de handelaar-bereider.

De handelaar-bereider noteert op een steekkaart de aan- en afvoer van bruto-zaden. 7. Triage - herbewerking - certificering 7.1. Grootte en homogeniteit van partijen - monstergrootte Partijen die ter certificering worden aangeboden, moeten homogeen zijn.

Het maximum gewicht van een partij en het minimum gewicht van de monsters worden weergegeven in tabel 3.

Tabel 3.

maximumgewicht van een partij (in ton)(a)

minimumgewicht van een monster te nemen van een partij (b) (c) (in gram)

gewicht van het monster voor de bepaling van de aantallen vermeld in tabel 5 kolommen 3 tot en met 7 (in gram)

(1)

(2)

(3)

10

300

150


(a) Het maximumgewicht van een partij mag ten hoogste met 5 % worden overschreden.(b) Het gewicht van het monster kan op verzoek van de handelaar-bereider verhoogd worden.(c) Het gewicht van een monster mag op aanvraag van de eigenaar van de partij voor hercertificering kleiner zijn, maar het moet zo berekend zijn dat het ten minste 2500 zaden bevat. 7.2. Certificeringsnormen De zaden die ter certificering worden aangeboden, moeten aan de volgende normen voldoen : 7.2.1. Minimale raszuiverheid Tabel 4.

voortgebrachte categorieën en klassen

minimale raszuiverheid (%)

prebasis- en basiszaad

99,7

gecertificeerd zaad 1e vermeerdering (R1)

98

gecertificeerd zaad 2e (R2) en 3de vermeerdering (R3)

97,5


De minimale raszuiverheid wordt hoofdzakelijk nagegaan tijdens de veldkeuring en op het controleveld. 7.2.2. Andere kenmerken Het zaaizaad moet op het gebied van de kiemkracht, de mechanische zuiverheid en het gehalte aan zaden van andere plantensoorten (inclusief Orobanche spp.) voldoen aan de normen of eisen vermeld in tabel 5.

Tabel 5.

minimale kiemkracht (% zuiver zaad)

minimale mechanische zuiverheid (in gewicht %)

maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in 6.1. (kolom 3 van tabel 3)

andere planten- soorten (a)

Avena fatua Avena sterilis

Cuscuta spp. (b) (c)

Alopecurus myosuroides

Lolium remotum

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

92

99

15

0

0

4

2


normen of andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan wanneer daarnaar wordt verwezen in tabel 5.(a) Het in kolom 3 vastgestelde maximumgehalte aan zaden heeft ook betrekking op de zaden van de soorten, vermeld in de kolommen 4 tot en met 7.(b) Het aantal zaden van Cuscuta spp.wordt alleen bepaald als er twijfel over bestaat of aan de in kolom 5 vastgestelde eisen is voldaan. (c) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp.in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid als een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp. 7.2.3. Gezondheidstoestand van het zaad De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

Het zaaizaad moet in het bijzonder voldoen aan de normen vermeld in tabel 6.

Tabel 6.

maximumaantal door schadelijke organismen aangetaste zaden (in %)

Botrytis spp.

Alternaria linicola., Colletotrichum linicola, Fusarium spp.

Phoma exigua var.linicola

5

5

1


In geval van ontsmet zaad kan de analyse op een kleiner aantal zaden uitgevoerd worden.

Het totaal van kolom 2 en 3 mag niet meer bedragen dan 5. 7.3. Controleveld De monsters kunnen op twee percelen (herhalingen) uitgezaaid worden.

Voor de monsters die afkomstig zijn van de moederpartijen zijn het aantal te onderzoeken planten en de toleranties vermeld in tabel 7.

Tabel 7.

te produceren categorie en klasse

aantal planten

andere bloeikleur (a) (b)

andere kenmerken (c)(d)

aantal planten

tolerantie

prebasiszaad

15.000

6

3.000

9

basiszaad E2

12.000

5

2.000

6

basiszaad E3

9.000

4

1.000

3

gecertificeerd R1

6.000

20

200

4

R2

3.000

10

200

5

R3 (e)

1.500

5

100

2,5


(a) gemiddelde van twee herhalingen.(b) De tolerantie kan aangepast worden in functie van het aantal planten per perceel.(c) Onder « andere kenmerken » wordt verstaan : - de stippeling van kelkbladeren; - de beharing van de valse tussenschotten van de zaaddoosjes, - de kenmerken die de bevoegde entiteit bepaalt op grond van de specifieke raskenmerken. (d) Als het aantal afwijkende planten bij het onderzoek hoger is dan de tolerantie, maar minder dan het dubbele ervan, wordt een bijkomend onderzoek uitgevoerd van hetzelfde aantal planten.De overeenkomstige teelten worden geweigerd als de som van de afwijkende planten van de twee tellingen hoger is dan het dubbele van de tolerantie. (e) Steekproefgewijze controle. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 21 mei 2012 tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen.

De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS Bijlage 2 bij het ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen Bijlage 7 bij het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen Specifieke voorwaarden en normen voor zaaizaad van groenten en van cichorei voor de industrie, als vermeld in artikel 5/2 1. Betrokken soorten Dit hoofdstuk behandelt volgende soorten :

Allium cepa L.

- Cepa-groep

Ui

Echalion

- Aggregatum-groep

Sjalot

Allium fistulosum L. Stengelui

Allium porrum L. Prei

Allium sativum L. Knoflook

Allium schoenoprasum L. Bieslook

Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.

Kervel

Apium graveolens L. Bleek- en knolselderij

Asparagus officinalis L. Asperge

Beta vulgaris L. Rode biet, inclusief Cheltenham beet Snijbiet

Brassica oleracea L. Boerenkool Koolrabi Bloemkool Broccoli Witte kool Rode kool Savooikool Spruitkool

Brassica rapa L. Chinese kool Meiraap, stoppelknol

Capsicum annuum L. Spaanse peper of Paprika

Cichorium endivia L. Krulandijvie Andijvie

Cichorium intybus L. Witloof, Bladcichorei Cichorei voor de industrie

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum et Nakai

Watermeloen

Cucumis melo L. Meloen

Cucumis sativus L. Komkommer Augurk

Cucurbita maxima Duchesne

Pompoen

Cucurbita pepo L. Courgette

Cynara cardunculus L. Artisjok Kardoen

Daucus carota L. Wortel Voederwortel

Foeniculum vulgare Mill.

Knolvenkel

Lactuca sativa L. Sla

Lycopersicon esculentum Mill.

Tomaat

Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex. A. W. Hill

Peterselie

Phaseolus coccineus L. Pronkboon

Phaseolus vulgaris L. Stamboon Stokboon

Pisum sativum L. (partim)

Kreukzadige doperwt Rondzadige doperwt Peul

Raphanus sativus L. Radijs Rammenas

Rheum rhabarbarum L. Rabarber

Scorzonera hispanica L. Schorseneer

Solanum melongena L. Aubergine

Spinacia oleracea L. Spinazie

Valerianella locusta (L.) Laterr.

Veldsla

Vicia faba L. (partim)

Tuinboon

Zea mays L. (partim)

Suikermaïs Pofmaïs


Voor al die soorten kunnen veldkeuringen uitgevoerd worden. 2. Categorieën, klassen en rassen De zaaizaden kunnen geklasseerd worden in een van de volgende categorieën : - prebasiszaad - basiszaad - gecertificeerd zaad - standaardzaad (niet van toepassing voor cichorei voor de industrie) De rassen worden in de rassenlijst voor groentegewassen en in de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen onderverdeeld in een « a-lijst » en een « b-lijst ».De letter « a » betekent dat het zaaizaad hetzij goedgekeurd kan worden als « prebasiszaad », « basiszaad » of « gecertificeerd zaad », hetzij gecontroleerd kan worden als « standaardzaad ».

De letter « b » betekent dat het zaaizaad alleen gecontroleerd kan worden als « standaardzaad ». 3. Bemonstering van partijen bestemd voor vermeerdering De monsters die genomen werden voor het controleveld moeten uiterlijk op 15 maart bij de bevoegde entiteit bezorgd worden. Het gewicht van de monsters bedraagt : - 500 g voor Pisum sativum, Phaseolus spp. en Vicia faba, - 50 g voor de andere soorten.

In geval van omhulling moet het gewicht verhoudingsgewijs verhoogd worden.

Voor kwekerszaad worden de monsters geleverd door de inschrijvingsnemer (de kweker, de instandhouder of hun mandataris).

Voor prebasiszaad, basiszaad en gecertificeerd zaad worden de monsters genomen door de controleur op aanwijzing van de inschrijvingsnemer. 4. Inschrijving van vermeerderingspercelen 4.1. Opgave van de teelten De inschrijvingsnemer moet elk teeltjaar de teelten die bestemd zijn om stekmateriaal of zaaizaad voort te brengen, inschrijven vóór de limietdata opgegeven in tabel 1.

Tabel 1.

teelten

limietdata

éénjarige teelten

30/04

tweejarige teelten :


- eerste teeltjaar

15/09

- tweede teeltjaar

30/04


4.2. Voorvrucht Op het perceel waarop de teelt gezaaid wordt, mag in hetzelfde of het voorafgaande jaar geen gewas zijn verbouwd dat niet goed samengaat met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. 5. Keuring van de teelten 5.1. Aantal en tijdstip van de veldkeuringen De veldkeuringen worden uitgevoerd als de stand van de teelt en het ontwikkelingsstadium een doeltreffend onderzoek mogelijk maakt.

Het aantal veldkeuringen bedraagt ten minste : - voor de productie van prebasis- en basiszaad : 2.

Voor tweejarige soorten wordt de eerste veldkeuring uitgevoerd tijdens de teelt van de stekkelingen en de tweede tijdens de teelt van de zaaddragende planten; - voor de productie van gecertificeerd zaad : 1.

Voor tweejarige soorten wordt de veldkeuring van de zaaddragende planten uitgevoerd over de hele oppervlakte van het perceel om zich ervan te vergewissen dat er geen vermenging heeft plaatsgevonden tijdens het uitplanten, dat de eventuele opzuivering van de stekkelingen degelijk is uitgevoerd en dat het doorschieten alsook de bloei homogeen verlopen; 5.2. Buurschap De teelten moeten verwijderd zijn van elke stuifmeelbron die een ongewenste kruisbestuiving zou kunnen teweegbrengen.

De minimumafstand tot in de buurt liggende gewassen van andere rassen van dezelfde soort, tot gewassen van hetzelfde ras met sterke degeneratieverschijnselen en tot gewassen van verwante soorten die tot ongewenste kruisbestuiving kunnen leiden, zijn weergegeven in tabel 2.

Tabel 2.

soorten

te produceren categorie

prebasis- en basiszaad

gecertificeerd zaad

A. Brassicagewassen


1. ten aanzien van bronnen van vreemd stuifmeel dat een ernstige schadelijke invloed kan uitoefenen op de rassen van de Brassicagewassen. 1000 m

600 m

2. ten aanzien van andere bronnen van vreemd stuifmeel waardoor kruising met de rassen van de Brassicagewassen mogelijk wordt. 500 m

300 m

B. Beta vulgaris


1. ten aanzien van een hieronder niet vermelde bron van stuifmeel van het geslacht Beta. 1000 m

1000 m

2. ten aanzien van bronnen van stuifmeel van rassen van dezelfde ondersoort die tot een verschillende rassengroep behoren. 1000 m

600 m

3. ten aanzien van andere bronnen van stuifmeel van rassen van dezelfde ondersoort die tot dezelfde rassengroep behoren

600 m

300 m

C.cichorei voor de industrie


1. ten aanzien van andere soorten van dezelfde geslachten of ondersoorten

1000 m

1000 m

2.ten aanzien van een ander ras van cichorei voor de industrie.

600 m

300 m

D. andere soorten


1. ten aanzien van bronnen van vreemd stuifmeel dat een ernstige schadelijke invloed kan uitoefenen op rassen van andere gewassen, verkregen door kruisbestuiving. 500 m

300 m

2. ten aanzien van andere bronnen van vreemd stuifmeel waardoor kruising met rassen van andere gewassen, verkregen door kruisbestuiving, mogelijk wordt. 300m

100 m


De afstanden hoeven niet in acht te worden genomen als er voldoende bescherming tegen ongewenste kruisbestuiving aanwezig is.

Zaaizaadteelten waarbij dezelfde bestuiver wordt gebruikt, hoeven niet van elkaar te worden gescheiden.

De ondersoorten van de soort Beta vulgaris L. zijn : voederbiet, suikerbiet, snijbiet en rode biet (1).

Bij de genetisch eenkiemige snijbietrassen wordt ervan uitgegaan dat alle gewassen van veelkiemige rassen tot een andere rassengroep behoren. De eenkiemige rassen worden volgens hun kenmerken ingedeeld in vijf groepen, namelijk : - rassen met witte bladsteel en lichtgroene bladschijf zonder anthocyaankleuring; - rassen met witte bladsteel en middel- of donkergroene bladschijf zonder anthocyaankleuring; - rassen met groene bladsteel en middel- of donkergroene bladschijf zonder anthocyaankleuring; - rassen met roze bladsteel en middel- of donkergroene bladschijf; - rassen met rode bladsteel en anthocyaankleuring van de bladschijf.

Bij de genetisch eenkiemige rodebietrassen wordt ervan uitgegaan dat alle gewassen van veelkiemige rassen tot een andere rassengroep behoren. De eenkiemige rassen worden volgens hun kenmerken ingedeeld in zes groepen, namelijk : - rassen met platte of platronde, inwendig rode of paarse knol; - rassen met ronde of hoogronde, inwendig witte knol; - rassen met ronde of hoogronde, inwendig gele knol; - rassen met ronde of hoogronde, inwendig rode of paarse knol; - rassen met cilindrische, inwendig rode of paarse knol; - rassen met conische, inwendig rode of paarse knol.

Onder andere Cichoriumsoort moet Cichorium endivia L. (krulandijvie en andijvie) verstaan worden. Ondersoorten van Cichorium intybus L. zijn : cichorei voor de industrie, witloof, bittere cichorei of verbeterde wilde cichorei en rode bladcichorei. 5.3. Scheiding Elk ingeschreven perceel moet van elk naburig perceel gescheiden zijn door een vrije ruimte van ten minste 0,5 m, tenzij er geen mechanische menging mogelijk is op het ogenblik van de oogst. 5.4. Soort- en raszuiverheid De controleur onderzoekt of de teelt in zijn geheel behoort tot het ingeschreven ras, voldoende homogeen is en of het onkruid niet te talrijk is. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht. 5.4.1. Tellingsmethode Het aantal tellingen, uitgevoerd over het hele perceel op willekeurige plaatsen naar rata van 100 planten elk, is : - voor percelen tot 50 are : 3 tellingen; - voor grotere percelen : 3 tellingen, verhoogd met telkens 1 telling per fractie van 50 aren of gedeelte van 50 are.

De uitslag van de tellingen moet een algemeen beeld geven van het perceel. 5.4.2. Algemeen principe Het gewas moet aan de volgende voorwaarden voldoen : - het gewas is voldoende rasecht en raszuiver; - de aanwezigheid van planten waarvan de zaden moeilijk te verwijderen zijn bij de triage, is een reden tot weigering; - de teelten van rassen waarvoor de categorie « standaardzaad » is toegelaten, kunnen op aanvraag van de inschrijvingsnemer tijdens de veldkeuring in die categorie gerangschikt worden. 5.4.3. Bijzonderheden 5.4.3.1. Alle soorten, met uitzondering van cichorei voor de industrie Het aantal planten van andere rassen, waaronder ook de natuurlijke hybriden, mag niet hoger zijn dan : - 1 plant per 100 planten voor de productie van prebasiszaad, - 2 planten per 100 planten voor de productie van basiszaad, - 5 planten per 100 planten voor de productie van gecertificeerd zaad. 5.4.3.2. Cichorei voor de industrie (a) Keuring van het vegetatieve teeltmateriaal (1ste teeltjaar) Teelten worden aangenomen als er op 100 planten niet meer dan 5 planten afwijkingen ten opzichte van het ideale rastype (vorm en kleur van de wortel) vertonen. De landbouwer mag alleen het vegetatieve teeltmateriaal behouden dat beantwoordt aan het ras voor verdere zaadproductie. (b) Keuring van de zaaddragers (2de teeltjaar) Het aantal planten van andere rassen mag niet hoger zijn dan 1 plant per 100. Planten die tot een andere ondersoort behoren, natuurlijke hybriden, spontane hybriden met een andere ondersoort en planten die duidelijk van het type afwijken, worden beschouwd als rasonzuiverheden.

Het aantal niet-doorschietende planten mag op het ogenblik van de volle bloei niet meer bedragen dan 5 planten op 100. Bij meer dan 5 niet-doorschietende planten wordt de teelt aan een bijzondere controle onderworpen. 5.5. Gezondheidstoestand van de teelt De aanwezigheid van ziekten en schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaad verminderen, moet zo veel mogelijk beperkt zijn.

In het bijzonder gelden voor Pisum sativum en Phaseolus spp. de toleranties opgegeven in tabel 3.

Tabel 3.

zieke planten

prebasiszaad

basiszaad

gecertificeerd zaad

planten met virusziekten

0 %

5 %

10 %

planten met vlekkenziekte

1 pl/are

10 pl/are

20 pl/are


6. Triage - herbewerking - certificering 6.1. Grootte en homogeniteit van de partijen - monstergrootte Partijen die ter certificering worden aangeboden moeten homogeen zijn.

Het maximumgewicht van een partij en het minimumgewicht van het monster worden weergegeven in tabel 4.

Tabel 4

soorten

maximumgewicht van een partij (in ton) (a)

minimumgewicht van een monster van een partij (in g) (b) (c)

Allium cepa L.

10

25

Allium fistulosum L.

10

15

Allium porrum L.

10

20

Allium sativum L.

10

20

Allium schoenoprasum L.

10

15

Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.

10

20

Apium graveolens L.

10

5

Asparagus officinalis L.

20

100

Beta vulgaris L.

20

100

Brassica oleracea L.

10

25

Brassica rapa L.

10

20

Capsicum annuum L.

10

40

Cichorium endivia L.

10

15

Cichorium intybus L. (partim) (Witloof, bladcichorei)

10

15

Cichorium intybus L. (partim) (Cichorei voor de industrie)

10

50

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai

20

250

Cucumis melo L.

10

100

Cucumis sativus L.

10

25

Cucurbita maxima Duchesne

20

250

Cucurbita pepo L.

20

150

Cynara cardunculus L.

10

50

Daucus carota L.

10

10

Foeniculum vulgare Mill.

10

25

Lactuca sativa L.

10

10

Lycopersicon esculentum Mill.

10

20

Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill

10

10

Phaseolus coccineus L.

30

1.000

Phaseolus vulgaris L.

30

700

Pisum sativum L. (partim)

30

500

Raphanus sativus L.

10

50

Rheum rhabarbarum L.

10

135

Scorzonera hispanica L.

10

30

Solanum melongena L.

10

20

Spinacia oleracea L.

10

75

Valerianella locusta (L.) Laterr.

10

20

Vicia faba L. (partim)

30

1.000

Zea mays L. (partim)

20

1.000


(a) Het maximumgewicht van een partij mag ten hoogste met 5 % worden overschreden. Een partij omhuld zaad bestaat uit maximaal 1 miljard zaden en mag de 42 ton niet overschrijden. (b) Het gewicht van een monster mag, op aanvraag van de handelaar-bereider, groter zijn. (c) Het gewicht van een monster mag op aanvraag van de eigenaar van de partij voor hercertificering kleiner zijn, maar moet zo berekend zijn dat het monster tenminste 2.500 zaden bevat.

Voor de F1-hybriderassen van de vermelde soorten kan het minimumgewicht van het monster verminderd worden tot een vierde van het aangegeven gewicht. Het monster moet echter ten minste een gewicht van 5 g hebben en ten minste 400 zaden bevatten. 6.2. Certificeringsnormen 6.2.1. Rasidentiteit en raszuiverheid Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn. 6.2.2. Andere kenmerken De normen en andere voorwaarden inzake soortzuiverheid, gehalte van zaden van andere soorten en kiemkracht zijn vermeld in tabel 5.

Tabel 5.

soorten

minimale mechanische zuiverheid (% van het gewicht)

maximumgehalte zaden van andere plantensoorten (% van het gewicht)

minimum kiemkracht (% van de zuivere zaden of kluwens)

Allium cepa

97

0,5

70

Allium fistulosum

97

0,5

65

Allium porrum

97

0,5

65

Allium sativum

97

0,5

65

Allium schoenoprasum

97

0,5

65

Anthriscus cerefolium

96

1

70

Apium graveolens

97

1

70

Asparagus officinalis

96

0,5

70

Beta vulgaris (Cheltenham beet)

97

0,5

50 (kluwens)

Beta vulgaris (andere soorten dan Cheltenham beet)

97

0,5

70 (kluwens)

Brassica oleracea (bloemkool)

97

1

70

Brassica oleracea (met uitzondering van bloemkool)

97

1

75

Brassica rapa (Chinese kool)

97

1

75

Brassica rapa (meiraap/stoppelknol)

97

1

80

Capsicum annuum

97

0,5

65

Cichorium intybus (partim) (witloof, bladcichorei)

95

1,5

65

Cichorium intybus (partim) (Cichorei voor de industrie)

97

1

80

Cichorum endivia

95

1

65

Citrullus lanatus

98

0,1

75

Cucumis melo

98

0,1

75

Cucumis sativus

98

0,1

80

Cucurbita maxima

98

0,1

80

Cucurbita pepo

98

0,1

75

Cynara cardunculus

96

0,5

65

Daucus carota

95

1

65

Foeniculum vulgare

96

1

70

Lactuca sativa

95

0,5

75

Lycopersicon esculentum

97

0,5

75

Petroselinum crispum

97

1

65

Phaseolus coccineus

98

0,1

80

Phaseolus vulgaris

98

0,1

75

Pisum sativum

98

0,1

80

Raphanus sativus

97

1

70

Rheum rhabarbarum

97

0,5

70

Scorzonera hispanica

95

1

70

Solanum melongena

96

0,5

65

Spinacia oleracea

97

1

75

Valerianella locusta

95

1

65

Vicia faba

98

0,1

80

Zea mays

98

0,1

85


Andere normen of voorwaarden, waaraan moet worden voldaan, als daarnaar wordt verwezen in tabel 5 : Voor rassen van Zea mays (suikermaïs - superzoete types) wordt de vereiste minimumkiemkracht verlaagd tot 80 % van zuiver zaad. Op het officiële certificaat of etiket van de leverancier, naargelang het geval, wordt de vermelding « Minimumkiemkracht 80 % » aangebracht. 6.3. Gezondheidstoestand van het zaad De aanwezigheid van ziekten en schadelijke organismen die de waarde voor het gebruik als zaad verminderen, moet zo veel mogelijk beperkt blijven.

Het zaad mag niet door levende mijten zijn aangetast.

Het zaad van vlinderbloemigen mag niet door de volgende levende insecten zijn aangetast : - Acanthoscelides obtectus sag.; - Bruchus affinis Froel.; - Bruchus atomarius L.; - Bruchus pisorium L.; - Bruchus rufimanus Boh. 6.4. Controleveld 6.4.1. Officiële controlevelden voor andere soorten dan cichorei voor de industrie Controlevelden worden aangelegd met de monsters die de kwekers, de instandhouders of hun mandatarissen moeten leveren, de monsters die tijdens de verschillende stadia van de keuring zijn genomen, de monsters die door de handelaar-bereider ter beschikking van de bevoegde entiteit gesteld moeten worden en met de monsters die genomen worden bij de verantwoordelijke voor standaardzaad voor de controle achteraf.

Op grond van de vaststellingen op het controleveld kan het resultaat van de veldkeuring herzien worden zonder dat het evenwel gunstiger kan zijn.

Als het percentage onzuiverheden dat vastgesteld wordt op de monsters, genomen voor controle achteraf, de normen overtreft, moeten de partijen aan de handel worden onttrokken. 6.4.2. Controlevelden voor cichorei voor de industrie De inschrijvingsnemer moet elk jaar 1 controleveld per partij aanleggen zodat minstens 100 wortels kunnen worden geobserveerd.

Het zaaien gebeurt vroegtijdig, inclusief referentiemonsters.

Het veld bevat tenminste : - één monster van elke component voor basiszaad; - monsters uit alle partijen die tijdens het voorgaande seizoen gecertificeerd zijn. 7. Keuring van standaardzaad 7.1. Algemeen principe De productie en controle van standaardzaad verlopen onder de verantwoordelijkheid van de leverancier.

De keuring van standaardzaad is mogelijk voor alle soorten met uitzondering van cichorei voor de industrie. 7.2. Verplichtingen voor de verantwoordelijke van standaardzaad 7.2.1. Productie in Vlaanderen Percelen, bestemd voor de productie van standaardzaad, moeten als regel vóór 1 juni bij de bevoegde entiteit voor registratie worden aangemeld. Daarbij moet de herkomst van het gebruikte uitgangsmateriaal worden bewezen.

Er moet van elke partij die gebruikt wordt als uitgangsmateriaal een monster genomen worden vóór de uitzaai, en dat monster moet gedurende twee jaar ter beschikking gehouden worden van de bevoegde entiteit.

De leverancier beoordeelt te velde of het materiaal als geheel de typische kenmerken vertoont van het aangeduide ras, de selectie of de ouderlijn. Er moet ook worden gecontroleerd of in het uitgangsmateriaal planten voorkomen, die niet de karakteristieke kenmerken vertonen van dat betreffende ras, de selectie of de ouderlijn. Afwijkende planten moeten verwijderd worden en de gezondheid (waaronder de aanwezigheid van zaadoverdraagbare ziekten), het besmettingsgevaar van zieke planten in de omgeving, de aanwezigheid van onkruiden en - in verband met ongewenste kruisbestuiving - de isolatie moeten beoordeeld worden. De leverancier kan daarvoor dezelfde principes toepassen als vermeld bij de keuring van gecertificeerd zaaizaad. De leverancier moet ook vastleggen in welk groeistadium de beoordelingen hebben plaatsgevonden. Die informatie moet gedurende twee jaar ter beschikking gehouden worden van de bevoegde entiteit. 7.2.2. Richtlijnen voor bewerking in Vlaanderen 7.2.2.1. Bemonstering Van elke verhandelde partij wordt een monster genomen voor de controle van de normen en dat monster wordt tenminste gedurende twee jaar ter beschikking gehouden van de bevoegde entiteit.

De bevoegde entiteit neemt steekproefsgewijs monsters voor controle achteraf. 7.2.2.2. Sluiting en etikettering De leverancier voor standaardzaad identificeert de partijen met een referentienummer. Hij moet de partijen die aan de certificeringsnormen beantwoorden, sluiten met een donkergeel etiket (etiket van de leverancier) met de volgende vermeldingen : - « E.G.-systeem »; - naam en adres van de leverancier of zijn erkenningsnummer; - verkoopseizoen van de sluiting of van het laatste onderzoek van de kiemkracht; het einde van het verkoopseizoen kan worden aangegeven; - soort, ten minste vermeld met de Latijnse naam; - ras, ten minste vermeld met de Latijnse naam; - categorie : « Standaardzaad »; - referentienummer, opgegeven door de leverancier; - categorie; bij kleine verpakkingen kan gecertificeerd zaaizaad worden aangeduid met letters « C » of « Z » en standaardzaad met de letters « St »; - opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden, behalve voor kleine verpakkingen tot 500 gram; - als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhulsels of andere vaste toevoegingsmiddelen worden gebruikt, de aard van het toevoegingsmiddel en de approximatieve verhouding tussen het gewicht van de kluwens of zuiver zaad en het totale gewicht; - in voorkomend geval « Chemisch behandeld ».

Het etiket is niet nodig als de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht.

Rassen die geregistreerd zijn als 'voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen' kunnen alleen verpakt worden als kleine verpakkingen' (zie punt 8.3.). 7.2.2.3. Boekhouding De leverancier moet van de aangevoerde, opgeslagen, bewerkte en afgeleverde partijen standaardzaad een nauwkeurige administratie voeren. De leverancier moet een voorraadboekhouding bijhouden die tenminste gedurende drie jaar moet worden bewaard en ter beschikking gehouden moet worden van de bevoegde entiteit.

Die boekhouding moet de volgende inlichtingen geven per soort en per ras : (a) de inkomende zaden - datum; - soort en ras; - referentienummer van de partij; - monsternummer; - hoeveelheid; - opmerkingen. (b) de uitgaande zaden (per referentienummer) - datum; - per categorie van gewicht; - het aantal kleine verpakkingen; - totale hoeveelheid; - referentienummer toegekend door de leverancier dat het identificeren van de oorspronkelijke partij toelaat.

Leveranciers, die hun activiteiten beperken tot uitsluitend distributie van teeltmateriaal, dat niet op hun eigen bedrijf is geproduceerd en verpakt, behoeven alleen administratie te voeren over de aankoop en de verkoop of de levering van dat teeltmateriaal. 8. Kleine verpakkingen 8.1. Kleine verpakkingen van gecertificeerd zaad of standaardzaad 8.1.1. Definitie Onder kleine verpakkingen van « gecertificeerd zaad » of « standaardzaad » worden pakjes verstaan met een maximaal nettogewicht aan zaad van : - 5 kg voor peulvruchten; - 500 g voor ui, kervel, asperge, snijbiet, rode biet, mei- en herfstraap, watermeloen, reuzenpompoen, pompoen, wortel, radijs, schorseneer, spinazie en veldsla; - maximaal 100 g of 100.000 zaden voor cichorei voor de industrie; - 100 g voor alle andere groentesoorten. 8.1.2. Richtlijnen 8.1.2.1. Bemonstering Het minimale gewicht van het monster te nemen uit iedere partij die overgebracht wordt in kleine verpakkingen, is weergegeven in tabel 4 (punt 6.1).

Voor omhuld zaad wordt het gewicht van het monster in verhouding verhoogd. 8.1.2.2. Boekhouding De boekhouding moet aan de bevoegde entiteit voorgelegd kunnen worden op haar verzoek en moet de volgende gegevens bevatten : (a) de inkomende verpakkingen (te splitsen) - datum; - soort en ras; - referentienummer van de partij; - monsternummer; - opgegeven nettogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden; - nummer van de certificaten die de te splitsen verpakkingen dekken; die certificaten moeten aan de bevoegde entiteit overhandigd kunnen worden; - categorie van het zaad. (b) de uitgaande kleine verpakkingen (te verhandelen) - datum; - per categorie van gewicht : het aantal kleine verpakkingen; - totale hoeveelheid; - door de bevoegde entiteit toegekende volgnummers (enkel voor gecertificeerd zaad). 8.1.2.3. Sluiting van de kleine verpakkingen De kleine verpakkingen moeten zodanig gesloten worden, dat ze niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of zonder dat de aanduiding of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.

De kleine verpakkingen moeten gedekt worden door een blauw etiket van de leverancier voor gecertificeerd zaad en een donkergeel etiket van de leverancier voor standaardzaad.

De volgende gegevens moeten erop vermeld worden : -« E.G.- systeem »; - naam en adres of erkenningsnummer van de leverancier; - verkoopseizoen van de sluiting of van het laatste onderzoek van de kiemkracht; het einde van het verkoopseizoen kan worden aangegeven; - soort, ten minste vermeld met de Latijnse naam; - ras, ten minste vermeld met de Latijnse naam; in voorkomend geval gevolgd door 'hybride' - referentienummer opgegeven door de leverancier; - categorie; bij kleine verpakkingen kan gecertificeerd zaaizaad worden aangeduid met letters « C » of « Z » en standaardzaad met de letters « St »; - opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden, behalve voor kleine verpakkingen tot 500 gram; - als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhulsels of andere vaste toevoegingsmiddelen worden gebruikt, de aard van het toevoegingsmiddel en de approximatieve verhouding tussen het gewicht van de kluwens of zuiver zaad en het totale gewicht; - in voorkomend geval « Chemisch behandeld »; - in voorkomend geval wordt voor zaden van instandhoudingsrassen bijkomstig vermeld : « gecertificeerd zaad van een instandhoudingsras » of « standaardzaad van een instandhoudingsras » - in voorkomend geval wordt voor zaden van 'amateurrassen' bijkomstig vermeld : « voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras ».

Het etiket is niet nodig als de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht.

Kleine verpakkingen « gecertificeerd zaad » van cichorei voor de industrie moeten bovendien gedekt zijn door een officieel certificaat voorzien van een volgnummer.

De kleur van dat keuringslabel is blauw.

De volgende vermeldingen komen er op voor : - « kleine verpakking E.G. » - een officieel volgnummer - de aanduidingen - « België » - bevoegde entiteit - « gecertificeerd zaad ».

Het onderbrengen in nieuwe kleine verpakkingen van zaden, verpakt in een andere kleine verpakking, al dan niet gedekt door een officieel certificaat, is niet toegelaten tenzij met het voorafgaande akkoord van de bevoegde entiteit.

De bewerking moet uitgevoerd worden onder het toezicht van de bevoegde entiteit. 8.2. Kleine verpakkingen van mengsels van standaardzaad van verschillende groenterassen van dezelfde soort Het is toegelaten mengsels van standaardzaad van de betrokken soorten in kleine verpakkingen in de handel te brengen. Dergelijke kleine verpakkingen mogen alleen verschillende rassen van dezelfde soort bevatten.

Het maximale nettogewicht aan zaaizaad dat deze kleine verpakkingen mogen bevatten, is hetzelfde als voor de kleine verpakkingen van gecertificeerd zaad of standaardzaad zoals vermeld in punt 8.1.1.

De verpakkingen zijn voorzien van een leveranciersetiket of van een tekst die de volgende informatie bevat : - de vermelding « EU-systeem »; - de naam en het adres of kenmerk van de leverancier; - het jaar van sluiting, aangegeven als volgt : « gesloten in ... [jaar] », of het jaar van de laatste monsterneming voor het testen van de kiemkracht, aangegeven als volgt : « monster genomen in ... [jaar] »; de aanwijzing « te gebruiken vóór ... [datum] » kan worden toegevoegd; - de woorden « mengsel van rassen van ... [naam van de soort] »; - de benaming van de rassen; - de hoeveelheid van elk ras, aangegeven in nettogewicht of in aantal zaden; - het referentienummer van de partij, toegekend door de leverancier - het netto- of brutogewicht of het aantal zaden; - als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhulsels of andere vaste toevoegingsmiddelen worden gebruikt, de aard van de chemische behandeling of het toevoegingsmiddel en de approximatieve verhouding tussen het gewicht van de kluwens of zuiver zaad en het totale gewicht. 8.3. Kleine verpakkingen met zaden van 'voor de teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen' Het zaaizaad van deze rassen wordt in de handel gebracht in kleine verpakkingen, waarbij het per soort aangegeven maximale nettogewicht wordt vermeld in bijlage 2 van het ministerieel besluit van 2 december 2010 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen.

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 21 mei 2012 tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 juni 2010 tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement van zaaizaden van landbouw- en groentegewassen.

De Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS _______ Nota Richtlijn 89/14/EEG van de commisie van 15 december 1988 tot vaststelling van de rassengroepen voor snijbiet en kroten, bedoeld in de voorwaarden inzake scheiding van gewassen als aangegeven in bijlage I bij Richtlijn 70/458/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van groentezaad.

^