gepubliceerd op 22 december 2001
Ministerieel besluit betreffende de bestrijding en uitroeiing van bluetongue
20 NOVEMBER 2001. - Ministerieel besluit betreffende de bestrijding en uitroeiing van bluetongue
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 20 juli 1991, 6 augustus 1993, 21 december 1994, 20 december 1995, 23 maart 1998 en 5 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1965 betreffende de bestrijding van mond- en klauwzeer gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 februari 1972, 3 april 1989, 18 maart 1991 en 31 oktober 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 september 1990, 22 maart 1991 en 2 september 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 oktober 1997 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie betreffende de bestrijding van bepaalde exotische dierziekten, inzonderheid artikel 3;
Gelet op de Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte;
Gelet op de Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue;
Gelet op het overleg met de Gewesten op 6 juli 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 augustus 2001;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 16 oktober 2001;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het uitbreken van bluetongue snel de proporties van een epidemie kan aannemen, met het gevolg dat veel dieren sterven en dat de rentabiliteit van de veeteelt in gevaar komt;
Overwegende dat de te nemen maatregelen de verspreiding moeten beletten met name door een nauwgezette controle van de bewegingen van de dieren en van de producten die de infectie kunnen verspreiden;
Overwegende dat de bepalingen van de Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte, ongeschikt zijn voor de bestrijding van bluetongue wegens de epidemiologische specificiteit van deze ziekte;
Overwegende dat het noodzakelijk is om de Richtlijn 2000/75/EG onverwijld om te zetten ten einde de maatregelen vast te stellen die nodig zijn ter bestrijding en uitroeiing van bluetongue, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit bepaalt de controlemaatregelen en de bestrijdingsmaatregelen die dienen te worden toegepast bij verdenking of bevestiging van bluetongue.
Art. 2.Bluetongue is een dierenziekte die onder de toepassing valt van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.
Onverminderd de in uitvoering van artikel 20 genomen beschikkingen, zijn alle therapeutische of preventieve behandelingen van bluetongue verboden. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 3.Onverminderd de bepalingen van artikel 1 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder : 1° ziekte : bluetongue;2° vatbare soorten : alle soorten herkauwers;3° beslag : het geheel huisdieren van een bepaalde soort gehouden in een geografische entiteit en die een duidelijk omschreven eenheid vormen op basis van de epidemiologische banden, vastgesteld door de inspecteur-dierenarts.Er mag aan het beslag slechts één sanitair statuut voor de ziekte worden toegekend. De localisatie van het beslag wordt vastgesteld op basis van het adres en de coördinaten van de geografische entiteit; 4° bedrijf of geografische entiteit : elk gebouw of complex van gebouwen dat een eenheid vormt, de erbij horende terreinen daarin begrepen, waar permanent of tijdelijk dieren van de vatbare soorten worden gefokt of gehouden, en natuurreservaten waarin gelijke dieren verblijven;5° verdacht besmet dier : elk dier van de vatbare soorten dat rechtstreeks of onrechtstreeks in contact kan zijn geweest met het ziekteverwekkend agens;6° verdacht aangetast dier : elk dier van de vatbare soorten dat klinische symptomen vertoont die aanleiding kunnen geven tot een gegronde verdenking van de ziekte; 7° aangetast dier : elk dier van de vatbare soorten waarbij de ziekte officieel werd vastgesteld door een laboratoriumonderzoek dat door het C.O.D.A. werd uitgevoerd; 8° bevestiging van de besmetting : verklaring door de Dienst van de verspreiding van het virus van de ziekte binnen een bepaald gebied, op basis van de resultaten van laboratoriumonderzoek;in geval van een epidemie kan de Dienst de aanwezigheid van de ziekte echter ook bevestigen op grond van klinisch en/of epidemiologisch onderzoek; 9° haard : elk bedrijf waar de besmetting door de ziekte is bevestigd;10° vector : insekten van de soort « Culicoïdes imicola » of elk ander insekt behorend tot de culicoïdesachtigen, die de ziekte kunnen overdragen;11° incubatietijd : 40 dagen; 12° C.O.D.A. : het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie; 13° Inspecteur-dierenarts : de officiële dierenarts van de Dienst, verantwoordelijk voor het betrokken veebeslag;14° Dienst : de Veterinaire Diensten van het Ministerie van Landbouw en Middenstand;15° Burgemeester : de Burgemeester van de gemeente waarin het bedrijf gevestigd is;16° verantwoordelijke : de persoon die gewoonlijk over de dieren een onmiddellijk beheer en toezicht uitoefent. HOOFDSTUK III. - Verdenking van de ziekte
Art. 4.Al wie de aanwezigheid van de ziekte bij een dier van de vatbare soorten vermoedt of vaststelt, moet de Inspecteur-dierenarts hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.
Art. 5.Wanneer zich op een bedrijf verdacht besmette of verdacht aangetaste dieren van de vatbare soorten bevinden, plaatst de inspecteur-dierenarts onverwijld het bedrijf onder verdenking en start een onderzoek om na te gaan of de ziekte al dan niet aanwezig is. In het bijzonder onderwerpt hij al deze dieren aan een klinisch onderzoek en neemt hij passende monsters voor laboratoriumonderzoek of laat deze nemen.
Art. 6.§ 1. In het bedrijf onder verdenking voert de inspecteur-dierenarts de volgende maatregelen uit of laat hij deze uitvoeren : 1° officiële inventarisering van alle dieren van de vatbare soorten waarbij wordt gepreciseerd hoeveel dieren reeds gestorven zijn, verdacht besmet of verdacht aangetast zijn;deze telling wordt door de verantwoordelijke dagelijks bijgewerkt met het aantal dieren dat tijdens de verdenking wordt geboren of sterft; deze gegevens moeten desgevraagd worden voorgelegd; 2° inventarisering van de plaatsen waar de vector gemakkelijk kan overleven of verblijven en met name van de plaatsen waar de vector zich gemakkelijk voortplant;3° een epidemiologisch onderzoek overeenkomstig hoofdstuk V; § 2. De volgende maatregelen zijn van kracht op het bedrijf onder verdenking : 1° alle dieren van de vatbare soorten worden gehouden op het bedrijf waar zij zich bevinden;2° elke verplaatsing van dieren van de vatbare soorten van en naar het bedrijf is verboden;3° de dieren, de gebouwen waarin zij zijn ondergebracht en de omgeving daarvan, met name de plaatsen waar de vectoren gedijen, worden regelmatig met insecticiden behandeld.De frequentie van die behandelingen wordt vastgesteld met inachtneming van de remanentie van het gebruikte insecticide en van de weersomstandigheden, om aanvallen van de vectoren zoveel mogelijk te voorkomen; 4° krengen van dieren van de vatbare soorten mogen niet van het bedrijf worden afgevoerd, tenzij volgens de instructies van de inspecteur-dierenarts. § 3. De inspecteur-dierenarts kan de in § 2 genoemde maatregelen ook toepassen in andere bedrijven, wanneer in verband met hun ligging, hun geografische situatie of contacten met het verdachte bedrijf kan worden verondersteld dat zij mogelijk zijn besmet.
Art. 7.De inspecteur-dierenarts heft de in artikel 6 bedoelde maatregelen pas op wanneer uit de onderzoeken blijkt dat de verdenking weerlegd is.
Art. 8.De inspecteur-dierenarts stelt de Burgemeester in kennis van : - de verdachte bedrijven; - de maatregelen die voor die bedrijven gelden; - de opheffing van de maatregelen in verdachte bedrijven. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen in de haard
Art. 9.§ 1. Zodra de aanwezigheid van de ziekte op een bedrijf bevestigd is, verklaart de inspecteur-dierenarts het tot haard; hij brengt dit ter kennis van de verantwoordelijke, van de dierenarts van het bedrijf en van de Burgemeester. § 2. De inspecteur-dierenarts breidt de in artikel 6 bedoelde maatregelen uit tot de in een straal van 20 km rond het of de besmette bedrijven gelegen bedrijven; hij kan dit gebied uitbreiden of beperken naar gelang van epidemiologische, geografische, ecologische of meteorologische omstandigheden. § 3. In aanvulling van de in artikel 6 bedoelde maatregelen, beveelt de inspecteur-dierenarts onverwijld de volgende maatregelen in de haard : 1° alle aangetaste of door de ziekte verdacht aangetaste dieren van de vatbare soorten worden op bevel en onder toezicht van de inspecteur-dierenarts afgemaakt en vernietigd.Het afmakingsbevel wordt aan de verantwoordelijke betekend en een afschrift ervan wordt aan de Burgemeester toegezonden; 2° geregeld bezoek van het bedrijf door een aangenomen dierenarts, tijdens hetwelk elk dier van de vatbare soorten grondig klinisch onderzocht wordt.
Art. 10.Wanneer in het wild levende dieren van de vatbare soorten verdacht besmet, verdacht aangetast of aangetast zijn, neemt de Dienst in overleg met de Regering van het betreffende Gewest passende maatregelen. HOOFDSTUK V. - Epidemiologisch Onderzoek
Art. 11.Het epidemiologisch onderzoek betreft : 1° de duur van de periode waarin de ziekte op het bedrijf aanwezig kan zijn;2° de mogelijke oorsprong van de ziekte in het bedrijf en het identificeren van andere bedrijven waar zich dieren van de vatbare soorten bevinden die door dezelfde bron kunnen zijn besmet;3° de aanwezigheid en de verspreiding van de vectoren van de ziekte;4° de bewegingen van dieren van de vatbare soorten van en naar de betrokken bedrijven of het eventueel afvoeren van krengen van deze dieren van deze bedrijven.
Art. 12.Met het oog op de coördinatie van dit onderzoek wordt een bestrijdingscentrum opgericht. HOOFDSTUK VI. - Maatregelen in de beschermings- en toezichtsgebieden
Art. 13.Zodra de besmetting bevestigd is, bakent de Dienst rond de haard een beschermingsgebied met een straal van 100 kilometer en daarrond een toezichtsgebied met een straal van 150 kilometer. Bij de afbakening van de gebieden dient rekening te worden gehouden met de natuurlijke grenzen, met de meteorologische omstandigheden, met de mogelijkheden tot controle, met de factoren van geografische, ecologische en epidemiologische aard die met de ziekte verband houden en met het uitvoeren van de bestrijdingsmaatregelen, met name van de insectenverdeling.
Art. 14.In deze gebieden beveelt de inspecteur-dierenarts de volgende maatregelen : 1° inventarisering van alle bedrijven waar dieren van de vatbare soorten worden gehouden en inventarisering van deze dieren;2° regelmatige bezoeken door een aangenomen dierenarts van de bedrijven waar dieren van de vatbare soorten worden gehouden, en klinisch onderzoek van deze dieren met, in voorkomend geval, het nemen van monsters voor laboratoriumonderzoek;de gegevens en de resultaten van die bezoeken worden geregistreerd; 3° opvolging van de vectorpopulaties;4° behoud van dieren van de vatbare soorten in het bedrijf waarop zij zich bevinden, behalve om met het oog op noodslachting, onder dekking van een geschreven toelating afgeleverd door de Inspecteur-dierenarts, rechtstreeks te worden vervoerd naar een in dit gebied gelegen slachthuis, of indien er zich in dit gebied geen slachthuis bevindt, naar een door de inspecteur-dierenarts aangewezen slachthuis gelegen in het toezichtsgebied. HOOFDSTUK VII. - Opheffing van de maatregelen
Art. 15.In afwijking van artikel 14, 4° worden de verplaatsingen van de dieren van de vatbare soorten binnen en vanuit beschermingsgebieden en toezichtsgebieden vastgesteld volgens de procedure van de Europese Commissie.
Art. 16.De in de hoofdstukken IV en VI voorziene maatregelen worden opgeheven volgens de procedure van de Europese Commissie. HOOFDSTUK VIII. - Insectenbestrijding
Art. 17.De volgende maatregelen zijn van toepassing : 1° de werkzaamheden met betrekking tot verdelging van insecten om de overleving van de vector uit te sluiten worden verricht overeenkomstig de instructies van de Inspecteur-dierenarts;2° de te gebruiken insecticiden en desgevallend de concentratie ervan zijn officieel goedgekeurd;3° de inspecteur-dierenarts gaat na of de onder punten 1° en 2° bedoelde maatregelen naar behoren werden uitgevoerd. HOOFDSTUK IX. - Laboratoriumdiagnose
Art. 18.§ 1. Het C.O.D.A. is bevoegd om de laboratoriumdiagnose voor de ziekte te stellen. § 2. Het C.O.D.A. bewaart de isolaten van het virus van de ziekte. § 3. Het C.O.D.A. werkt samen met het communautaire referentielaboratorium. HOOFDSTUK X. - Inenting
Art. 19.In afwijking van art. 2 kan de Dienst beslissen tot de inenting tegen de ziekte als aanvulling van de maatregelen van dit besluit op voorwaarde dat alle ingeënte dieren : 1° met een duidelijk en permanent merkteken worden geïdentificeerd;2° binnen het inentingsgebied blijven, tenzij om mits toelating van de inspecteur-dierenarts naar een door hem aangewezen slachthuis te worden afgevoerd om daar onmiddellijk te worden geslacht.Deze afvoer mag enkel worden toegestaan nadat alle dieren van voor de ziekte vatbare soorten van het bedrijf zijn onderzocht en geen enkel dier verdacht aangetast is. HOOFDSTUK XI. - Rampenplan
Art. 20.De Dienst stelt een rampenplan waarin moet worden gezorgd dat kan worden beschikt over de installaties, de apparatuur, het personeel en de andere structurele voorzieningen die nodig zijn voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van de ziekte. HOOFDSTUK XII. - Vergoedingen
Art. 21.Aan de eigenaars van dieren van de vatbare soorten die aangetast, verdacht aangetast of verdacht besmet zijn door de ziekte en op bevel afgemaakt, wordt een vergoeding toegekend die de gehele waarde van het dier beloopt, voor zover de eigenaar zich naar de bepalingen van dit besluit heeft geschikt.
In geen enkel geval mag het bedrag van deze vergoeding hoger zijn dan 2.478,93 EUR. De schatting van de dieren wordt verricht volgens de procedure bepaald bij de artikelen 20 en 21 van het koninklijk besluit van 3 april 1965 betreffende de bestrijding van mond- en klauwzeer. HOOFDSTUK XIII. - Sancties
Art. 22.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. HOOFDSTUK XIV. - Slotbepalingen
Art. 23.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.
Brussel, 20 november 2001.
Mevr. M. AELVOET