gepubliceerd op 27 februari 1998
Ministerieel besluit tot vaststelling voor het jaar 1998 van de begindatum van het examen voor inschrijving in het register van erkende gemachtigden bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien
20 FEBRUARI 1998. Ministerieel besluit tot vaststelling voor het jaar 1998 van de begindatum van het examen voor inschrijving in het register van erkende gemachtigden bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien
De Minister van Economie, Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, inzonderheid op de artikelen 61 en 62;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, inzonderheid op de artikelen 10 en 23, Besluit :
Artikel 1.Het examen bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien begint op 15 juni 1998 voor het jaar 1998.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 20 februari 1998.
E. DI RUPO
Programma van het examen bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien De gemeenschappelijke vergadering van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, inzonderheid op de artikelen 61 en 62;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, inzonderheid op artikel 10;
Gelet op de wet van 18 maart 1993 houdende goedkeuring van het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte, van de protocollen, van de slotakte en van de bijlagen, ondertekend te Porto op 2 mei 1992;
Gelet op de wet van 29 april 1994 tot uitvoering van de in toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap uitgevaardigde verordeningen, richtlijnen en beschikkingen inzake diploma's, getuigschriften en andere titels vereist voor het uitoefenen van een beroep of een beroepsactiviteit;
Gelet op de Richtlijn 89/48 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogere onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van tenminste drie jaar worden afgesloten, Besluit :
Artikel 1.Het programma van het examen bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien wordt voor 1998 als volgt vastgesteld : 1. de op datum van het af te leggen examen van kracht zijnde bepalingen : - Het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom ondertekend te Parijs op 20 maart 1883 en goedgekeurd bij de wet van 5 juli 1884, inbegrepen iedere herzieningsakte die door België werd bekrachtigd; - Het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970 en goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977; - Het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, opgemaakt te München op 5 oktober 1973 en goedgekeurd bij de wet van 8 juli 1977; 2. het Belgisch recht inzake uitvindingsoctrooien zoals het voortvloeit uit de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien en haar uitvoeringsbesluiten;3. het Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de gemeenschappelijke markt, zoals vastgelegd in het akkoord betreffende het gemeenschapsoctrooi, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1989 Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 401 van 30 december 1989).
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 31 december 1997.
Door de gemeenschappelijke vergadering van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien : De Voorzitter, A. BRAUN
Reglement van het examen bedoeld in artikel 60, § 1, 7°, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien De gemeenschappelijke vergadering van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, inzonderheid op artikel 61;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, inzonderheid op artikel 10;
Gelet op de wet van 18 maart 1993 houdende goedkeuring van het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte, van de protocollen, van de slotakte en van de bijlagen, ondertekend te Porto op 2 mei 1992;
Gelet op de wet van 29 april 1994 tot uitvoering van de in toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap uitgevaardigde verordeningen, richtlijnen en beschikkingen inzake diploma's, getuigschriften en andere titels vereist voor het uitoefenen van een beroep of een beroepsactiviteit;
Gelet op de Richtlijn 89/48 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijs diploma's waarmee beroepsopleidingen van tenminste drie jaar worden afgesloten, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien;2° het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien;3° de Commissie : de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, samengesteld uit twee afdelingen, bedoeld in artikel 61 van de wet;4° het examen : het examen bedoeld in artikel 60, § 1, 7° van de wet;5° de Richtlijn : de Richtlijn 89/48 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van tenminste drie jaar worden afgesloten. HOOFDSTUK II. - De aanvraag tot deelneming aan het examen
Art. 2.§ 1. De aanvraag tot deelneming aan het examen vermeldt de naam, de voornamen, het adres en de nationaliteit van de kandidaat.
Zij wordt vergezeld a) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de diploma's bedoeld in artikel 60, § 1, 5°, van de wet;b) van overtuigingselementen waaruit blijkt dat is voldaan aan de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 60, § 1, 6°, van de wet en in artikel 19 van het koninklijk besluit;c) van een kopie van een identiteitsbewijs;d) van een verklaring die aangeeft dat aan de voorwaarden van art.60, § 1, 3° en 4° van de wet is voldaan. § 2. Voor de onderdanen van een EG lid-staat of van een andere Staat partij bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte die aanspraak kunnen maken op het uitoefeningsrecht in de zin van art. 3 der Richtlijn is zij vergezeld al naar gelang het geval a) en b) van : a) hetzij van een voor eensluidend verklaarde kopie van de diploma's zoals bedoeld in art.1 a) der richtlijn en voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, dat in een andere Lid-Staat of in een andere Staat partij bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte werd behaald, en het recht verlenend om er als erkend octrooigemachtigde op te treden, b) hetzij van overtuigingselementen die het bewijs leveren van de voltijdse uitoefening van het beroep van erkend octrooigemachtigde gedurende 2 jaren tijdens de voorafgaande 10 jaren, alsook van een voor eensluidend verklaard afschrift van 1 of meer opleidingstitels in de zin van artikel 3, b) van de richtlijn. HOOFDSTUK III. - De schriftelijke proef van het examen
Art. 3.De schriftelijke proef heeft op twee halve dagen van opeenvolgende datum plaats. De eerste halve dag is, gedurende ten hoogste vier uur voor het redigeren der stukken bedoeld in artikel 14, § 2, 1°, van het koninklijk besluit voorzien. De tweede halve dag is, gedurende ten hoogste vier uur, voorzien voor het redigeren van het antwoord en de nota bedoeld in artikel 14, § 2, 2° en 3°, van het koninklijk besluit. Geen enkele pauze is voorzien gedurende het verloop van elk schriftelijk gedeelte.
Art. 4.Voor de schriftelijke proef kunnen de documenten die de stand van de techniek betreffen in het Frans, Nederlands, Duits of Engels opgesteld zijn.
Art. 5.De kandidaten moeten voor vaststaand en onbetwistbaar aannemen alle feiten die in de documenten van de schriftelijke proef zijn opgenomen; in hun antwoord dienen zij van de gegeven feiten uit te gaan. De documenten die als stand van de techniek worden aangevoerd dienen als volledig en uitputtend te worden beschouwd, dit houdt in dat de kandidaten de bijzondere kennis die zij ter zake zouden kunnen hebben niet mogen gebruiken.
Art. 6.Tenzij in de instructies anders voorzien, is het de kandidaten niet toegelaten voor de schriftelijke proef boeken, geschreven teksten of andere documentatie mede te brengen. Zonodig zal de Belgische en de in België van kracht zijnde Europese en internationale wetgeving inzake uitvindingsoctrooien te hunner beschikking gesteld worden. De voor het verloop van de schriftelijke proef noodzakelijke kantoorbenodigdheden worden de kandidaten bij het begin ervan ter beschikking gesteld.
Art. 7.De kandidaten zijn verplicht : 1° gedurende de ganse duur der schriftelijke proef in de zaal steeds dezelfde plaats in te nemen;2° slechts op een speciaal daarvoor voorzien blad hun naam en al hun voornamen in te vullen en hun gebruikelijke handtekening aan te brengen vooraleer het beginsignaal voor elk deel der schriftelijke proef wordt gegeven;3° de bladen van hun antwoord in de rechter bovenhoek in opeenvolgende Arabische cijfers te nummeren;4° zeer leesbaar op één enkele kant van het blad te schrijven. Onleesbare passages kunnen niet in overweging worden genomen; 5° na het beëindigen van elk schriftelijk gedeelte hun antwoord tezamen met het blad met hun naam, voornamen en handtekening in de hiertoe bestemde omslag te steken en deze aan een toezichter af te geven;6° bij het eindsignaal van elk schriftelijk gedeelte onmiddellijk op te houden met schrijven, hun antwoord tezamen met het blad met hun naam, voornamen en handtekening in de hiertoe bestemde omslag te steken en deze ten snelste aan een toezichter af te geven.De kandidaten worden vijf minuten voor het einde van elk schriftelijk gedeelte gewaarschuwd.
Art. 8.Het is de kandidaten verboden : 1° de omslag met de examenopgave van elk schriftelijk gedeelte open te maken vooraleer het beginsignaal is gegeven;2° bedrog te plegen of te pogen bedrog te plegen;3° gedurende het verloop van elk schriftelijk gedeelte met elkaar en/of met ieder ander persoon, zelfs buiten de zaal, in verbinding te treden;4° hun naam, hun initialen en/of enig ander herkenningsteken elders dan op het daartoe bestemde blad aan te brengen;5° buiten de zaal de ten behoeve van de proef ter beschikking gestelde documenten of benodigdheden mede te nemen, behalve de examenopgaaf zelf;6° de zaal zonder toelating van de toezichter te verlaten.Een kandidaat die zijn antwoord nog niet heeft afgegeven mag de zaal slechts verlaten indien alle andere kandidaten zich in de zaal bevinden.
Art. 9.De kandidaten die aankomen nadat het beginsignaal van een bepaald schriftelijk gedeelte is gegeven, zijn niet gerechtigd de verzuimde tijd na het eindsignaal ervan in te halen.
Art. 10.Elke afdeling van de Commissie duidt voor het schriftelijke gedeelte de voor het goed verloop ervan verantwoordelijke toezichters aan. De verantwoordelijke toezichters worden onder de leden van elke betrokken afdeling gekozen. De verantwoordelijke toezichters mogen andere toezichters aanduiden om hen bij te staan. Gedurende het schriftelijk gedeelte is de vervanging van deze laatsten toegelaten.
Art. 11.Iedere kandidaat die de door een toezichter op grond van dit reglement gegeven instructies overtreedt of die door zijn gedrag één of verschillende andere kandidaten stoort kan door de verantwoordelijke toezichter met dienst van de schriftelijke proef worden uitgesloten.
Art. 12.De kandidaten mogen mondelinge vragen stellen betreffende het verloop van het schriftelijk gedeelte, na hun plaats in de examenzaal te hebben ingenomen doch vooraleer de opgaven werden uitgedeeld en het beginsignaal werd gegeven. Indien de kandidaten na het beginsignaal van het schriftelijk gedeelte nog vragen wensen te stellen, dienen zij dit schriftelijk te doen; op vragen betreffende de formulering van de opgave wordt niet geantwoord.
Art. 13.Klachten betreffende het verloop van de schriftelijke proef worden door elke afdeling van de Commissie slechts in overweging genomen indien zij gemotiveerd en gericht zijn aan de voorzitter van de betrokken afdeling bij een ter post aangetekend schrijven ten laatste acht dagen na de datum waarop de schriftelijke proef plaats vond.
Art. 14.De voor elke afdeling verantwoordelijke toezichter is belast met het opstellen van een proces-verbaal over het verloop van de schriftelijke proef, vermeld dienen inzonderheid te worden de namen van de aanwezige kandidaten, het uur waarop het begin- en eindsignaal van elk schriftelijk gedeelte werd gegeven, de naam van elke kandidaat die de zaal heeft verlaten alsook elk incident dat tuseen het begin- en eindsignaal van elk schriftelijk gedeelte plaats vond.
Art. 15.De beoordeling van de schriftelijke proef geschiedt zonder dat de identiteit van de kandidaten bekend is.
Art. 16.De kandidaat die van de in artikel 16, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit voorziene vrijstelling wenst te genieten dient bij zijn aanvraag tot deelneming aan het examen een verzoek voor totale vrijstelling te voegen. Dit verzoek is alleen ontvankelijk indien het zich beroept op het laatste examen waaraan de kandidaat heeft deelgenomen, ter gelegenheid van de laatste twee georganiseerde examens.
Art. 17.De kandidaat die van de in artikel 16, § 1, vijfde lid, van het koninklijk besluit voorziene vrijstelling wenst te genieten dient bij zijn aanvraag tot deelneming aan het examen een verzoek voor gedeeltelijke vrijstelling te voegen. Dit verzoek is alleen ontvankelijk indien het vergezeld is hetzij van een bewijs van slagen in het Europees kwalificatieexamen voor erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau, hetzij, voor de onderdanen van een EG lid-staat of van een andere Staat partij bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte die aanspraak kunnen maken op het recht tot uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde in een andere lid-staat, van één der bewijsmiddelen waarvan sprake in art. 2, § 2.
Deze vrijstelling heeft betrekking op dat gedeelte van de schriftelijke proef dat valt onder artikel 14, § 2, 1° van het koninklijk besluit.
Art. 18.Iedere kandidaat die van het resultaat van de schriftelijke proef op de hoogte is gesteld kan aan de Voorzitter van de betrokken afdeling vragen zijn dossier in te zien. HOOFDSTUK IV. - De mondelinge proef van het examen
Art. 19.Artikel 6 van dit reglement is eveneens voor de mondelinge proef van toepassing.
Art. 20.Het is de kandidaat die de mondelinge proef heeft afgelegd verboden de kandidaten die wachten om de proef af te leggen te storen. HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen
Art. 21.Instructies worden aan de krachtens artikel 10, § 2, van het koninklijk besluit aangewezen deskundigen verstrekt voor het opstellen en verbeteren van respectievelijk vragen en antwoorden der schriftelijke proef alsook voor ondervragingen bij de mondelinge proef.
Art. 22.Instructies worden aan de kandidaten verstrekt voor het verloop van het examen en voor het redigeren van de schriftelijke proef van het examen.
Art. 23.De punten die door dit reglement niet worden geregeld worden beslist door elke afdeling van de Commissie inzoverre het haar betreft. De Voorzitter van de betrokken afdeling deelt dit de Voorzitter van de andere afdeling mede.
Art. 24.De Voorzitter van de gemeenschappelijke vergadering van de Commissie ziet toe op de juiste toepassing van onderhavig reglement.
Art. 25.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 31 december 1997.
Door de gemeenschappelijke vergadering van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien : De Voorzitter, A. BRAUN