gepubliceerd op 22 september 2008
Ministerieel besluit houdende bepaling van de rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit bedoeld in de bijlage III, deel 3, b), van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling
16 SEPTEMBER 2008. - Ministerieel besluit houdende bepaling van de rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit bedoeld in de bijlage III, deel 3, b), van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling
De Minister van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Gelet op de Europese Richtlijn 2004/8/EG van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG;
Gelet op de beschikking 2007/74/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 december 2006 tot vaststelling van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte in toepassing van Richtlijn 2004/8/EG;
Gelet op de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid artikel 27, § 2, eerste lid, hersteld bij de ordonnantie van 14 december 2006;
Gelet op het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling, inzonderheid artikel 11, § 1, vierde lid, vervangen bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2007;
Gelet op het voorstel BRUGEL-20080128-13 van BRUGEL van 28 januari 2008;
Gelet op het advies 44.582/3 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2008 in toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° BRUGEL : de Reguleringscommissie voor energie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, opgericht door artikel 30bis van de ordonnantie van 14 december 2006 tot wijziging van de ordonnanties van 19 juli 2001 en van 1 april 2004 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° het jaar van indienststelling van een warmtekrachteenheid : het kalenderjaar waarin voor het eerst elektriciteit wordt opgewekt. HOOFDSTUK II. - Rendementsreferentiewaarden voor elektriciteit
Art. 2.De rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit zijn gebaseerd op de netto calorische waarde en in standaard ISO-omstandigheden (15 °C, 1,013 bar, 60 % relatieve vochtigheid). Deze waarden zijn opgenomen in bijlage I.
Art. 3.§ 1. De rendementsreferentiewaarden die zijn opgenomen in bijlage I, zijn de referentiewaarden van het jaar van indienststelling van de warmtekrachteenheid. Deze waarden gelden voor een periode van 10 jaar volgend op het jaar van indienststelling van de warmtekrachteenheid. § 2. De rendementsreferentiewaarden van eenheden die meer dan 10 jaar oud zijn, zijn de referentiewaarden van de installaties van 10 jaar oud. § 3. In het geval van een installatie die bestaat uit meerdere eenheden waarvan de data van indienststelling verschillend zijn, wordt de besparing van primaire energie (BPE) per eenheid beoordeeld.
Art. 4.Wanneer een bestaande warmtekrachteenheid wordt gemoderniseerd en de investeringskosten voor die modernisering overschrijden 50 % van de investeringskosten voor een vergelijkbare nieuwe warmtekrachteenheid, wordt het kalenderjaar waarin de gemoderniseerde warmtekrachteenheid voor het eerst elektriciteit opwekt beschouwd als het jaar van indienststelling.
Art. 5.Wanneer in een warmtekrachteenheid meerdere brandstoffen worden gebruikt, wordt de rendementsreferentiewaarde berekend op basis van een gewogen gemiddelde van de energie-input van de onderscheiden brandstoffen.
Art. 6.§ 1er. De rendementsreferentiewaarden bedoeld in bijlage I worden vermenigvuldigd met de correctiefactoren van de tabel in bijlage II in functie van de bestemming van de geproduceerde netto-elektriciteit. § 2. Deze correctiefactoren worden niet toegepast voor vaste brandstoffen die voortkomen uit de bioafbreekbare organische fractie (biomassa) van de producten, residuen en afval voortkomend van de bosbouw en verwante industrieën en evenmin voor de gasbrandstoffen van het type biogas.
Art. 7.§ 1er. De correctiefactoren van de rendementsreferentiewaarden voorzien in bijlage I worden toegepast op basis van het verschil tussen de jaarlijkse gemiddelde temperatuur in België en de standaard ISO-omstandigheden (15 °C). De jaarlijkse gemiddelde temperatuur is deze die door het KMI werd vastgesteld op basis van de 5 laatste kalenderjaren.
Deze correctiefactoren worden niet toegepast bij brandstofceltechnologie. § 2. De correctie is : - 0,1 % van het rendementspercentage voor elke graad boven 15 graden; + 0,1 % van het rendementspercentage voor elke graad onder 15 graden. § 3. De correcties op basis van de temperatuur, bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, worden toegepast vóór de eventuele in artikel 6 bedoelde correcties voor de vermeden netverliezen. HOOFDSTUK III. - Rendementsreferentiewaarden voor warmte
Art. 8.§ 1. De rendementsreferentiewaarden voor warmte zijn bepaald in bijlage III. § 2. Wanneer in een warmtekrachteenheid meerdere brandstoffen worden gebruikt, wordt de rendementsreferentiewaarde berekend op basis van een gewogen gemiddelde van de energie-input van de onderscheiden brandstoffen. § 3. Wanneer in een eenheid verschillende types van warmte worden gevaloriseerd, wordt de rendementsreferentiewaarde berekend op basis van een gewogen gemiddelde van hun respectievelijke thermische energieën. § 4. In het geval van toepassingen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen in bijlage III, wordt de te gebruiken rendementsreferentiewaarde vastgesteld door BRUGEL.
Art. 9.In toepassing van artikel 11, § 1er, vierde lid van het besluit van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling, toegevoegd door artikel 5 van het besluit van 19 juli 2007, heeft dit besluit uitwerking met ingang van 1 januari 2007.
Brussel, 16 september 2008.
Mevr. E. HUYTEBROECK Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld