gepubliceerd op 21 april 1999
Ministerieel besluit betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding
12 FEBRUARI 1999. - Ministerieel besluit betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding
De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding;
Gelet op het ministerieel besluit van 11 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 1 juni 1989, 29 augustus 1991, 26 oktober 1992, 20 juli 1993, 9 juni 1994, 14 juni 1995, 22 april 1996, 29 mei 1997, 19 februari 1998, 9 juni 1998 en 31 juli 1998.
Gelet op de richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 23 november 1970 betreffende de toevoegingsmiddelen in de diervoeding, gewijzigd bij de richtlijnen van de Raad, nrs. 73/103/EEG van 28 april 1973, 75/296/EEG van 28 april 1975, 84/587/EEG van 29 november 1984, 87/316/EEG van 16 juni 1987, 93/114/EG van 14 december 1993, 95/69/EG van 22 december 1995, 96/25/EG van 29 april 1996 en 96/51/EG van 23 juli 1996 en bij de richtlijnen van de Commissie, nrs. 73/264/EEG van van 27 juli 1973, 74/7/EEG van 13 december 1973, 74/38/EEG van 17 december 1973, 74/182/EEG van 26 februari 1974, 74/180/EEG van 26 februari 1974, 74/181/EEG van 26 februari 1974, 74/378/EEG van 1 juli 1974, 74/421/EEG van 23 juli 1974, 75/50/EEG van 20 december 1974, 75/267/EEG van 24 april 1975, 75/696/EEG van 24 oktober 1975, 76/603/CEE 76/13/EEG van 15 december 1975, 76/546/EEG van 8 juni 1976, 76/603/EEG van 21 juni 1976, 76/933/EEG van 1 december 1976, 77/179/EEG van 16 februari 1977, 77/471/EEG van 11 juli 1977, 77/512/EEG van 26 juli 1977, 78/58/EEG van 7 december 1977, 78/117/EEG van 23 december 1977, 78/522/EEG van 30 mei 1978, 78/613/EEG van 23 juni 1978, 78/743/EEG van 28 juli 1978, 78/974/EEG van 16 november 1978, 79/139/EEG van 18 december 1978, 79/553/EEG van 7 juni 1979, 79/697/EEG van 20 juli 1979, 79/1011/EEG van 15 november 1979, 80/131/EEG van 9 januari 1980, 80/440/EEG van 8 april 1980, 80/618/EEG van 26 juni 1980, 80/678/EEG van 4 juli 1980, 80/884/EEG van 4 september 1980, 80/1139/EEG van 25 november 1980, 80/1156/EEG van 28 november 1980, 81/332/EEG van 9 april 1981, 81/632/EEG van 16 juli 1981, 82/91/EEG van 15 januari 1982, 82/474/EEG van 23 juni 1982, 82/822/EEG van 19 november 1982, 83/266/EEG van 16 mei 1983, 83/466/EEG van 28 juli 1983, 83/615/EEG van 29 november 1983, 84/107/EEG van 15 februari 1984, 84/349/EEG van 28 mei 1984, 84/547/EEG van 26 oktober 1984, 85/157/EEG van 6 februari 1985, 85/312/EEG van 31 mei 1985, 85/342/EEG van 24 juni 1985, 85/429/EEG van 8 juli 1985, 85/520/EEG van 11 november 1985, 86/29/EEG van 5 februari 1986, 86/300/EEG van 4 juni 1986, 86/403/EEG van 28 juli 1986, 86/525/EEG van 27 oktober 1986, 87/243/EEG van 23 april 1987, 87/244/EEG van 23 april 1987, 87/552/EEG van 17 november 1987, 88/228/EEG van 8 april 1988, 88/483/EEG van 14 juli 1988, 88/616/EEG van 30 november 1988, 89/23/EEG van 21 december 1988, 89/583/EEG van 27 oktober 1989, 90/110/EEG van 19 februari 1990, 90/206/EEG van 9 april 1990, 90/214/EEG van 20 april 1990, 90/412/EEG van 20 juli 1990, 90/643/EEG van 26 november 1990, 91/248/EEG van 12 april 1991, 91/249/EEG van 19 april 1991, 91/336/EEG van 10 juni 1991, 91/508/EEG van 9 september 1991, 91/620/EEG van 22 november 1991, 92/64/EEG van 13 juli 1992, 92/99/EEG van 17 november 1992, 92/113/EEG van 16 december 1992, 93/27/EEG van 4 juni 1993, 93/55/EEG van 25 juni 1993, 93/107/EG van 26 november 1993, 94/17/EG van 22 april 1994, 94/41/EG van 18 juli 1994, 94/50/EG van 31 oktober 1994, 94/77/EG van 20 december 1994, 95/37/EG van 18 juli 1995, 95/55/EG van 31 oktober 1995, 96/7/EG van 21 februari 1996, 96/66/EG van 14 oktober 1996, 97/6/EG van 30 januari 1997, 97/72/EG van 15 december 1997 en 98/19/EG van 18 maart 1998;
Gelet op de richtlijn nr. 74/63/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 17 december 1973 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding, gewijzigd bij de richtlijnen van de Commissie, nrs. 76/14/EEG van 15 december 1975, 76/934/EEG van 1 december 1976, 83/381/EEG van 28 juli 1983, 86/299/EEG van 3 juni 1986, 87/238/EEG van 1 april 1987, 91/126/EEG van 13 februari 1991, 94/16/EG van 22 april 1994, 96/6/EG van 16 februari 1996, 97/8/EG van 7 februari 1997 en 98/60/EG van 24 juli 1998 en bij de richtlijnen van de Raad, nrs. 80/502/EEG van 6 mei 1980, 86/354/EEG van 21 juli 1986, 87/519/EEG van 19 oktober 1987, 91/132/EEG van 4 maart 1991, 92/63/EEG van 10 juli 1992, 92/88/EEG van 26 oktober 1992, 93/74/EG van 13 september 1993, 95/69/EG van 22 december 1995 en 96/25/EG van 29 april 1996;
Gelet op het overleg met de Gewestregeringen;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 15 oktober 1991 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat enerzijds, er dringende maatregelen moeten worden genomen om zich te schikken naar de bovenvermelde EG-richtlijnen en dat het anderzijds noodzakelijk is de industrie zonder verwijl op de hoogte te brengen van nieuwe toelatingen en gewijzigde voorwaarden inzake het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen en van de gewijzigde etiketteringsvoorschriften aangaande toevoegingsmiddelen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Ongewenste stoffen en producten
Artikel 1.De ongewenste stoffen en producten bedoeld in artikel 5, 1° van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, zijn opgenomen in kolom 1 van deel A van bijlage I van dit besluit.
Zij zijn slechts toegelaten in de dierenvoeders bedoeld in kolom 2 en onder de voorwaarden vermeld in kolom 3.
Art. 2.Voedermiddelen mogen slechts in het verkeer worden gebracht wanneer zij gezond, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn.
In het bijzonder worden, onverminderd het bepaalde in bijlage I, deel B, voedermiddelen niet geacht van gezonde handelskwaliteit te zijn, indien het gehalte aan ongewenste stoffen of producten zo hoog is dat het onmogelijk wordt de in bijlage I, deel A voor mengvoeders vastgestelde maximumgehalten in acht te nemen.
Art. 3.§ 1. De in bijlage I, deel B, vermelde voedermiddelen mogen slechts in het verkeer worden gebracht, indien het gehalte aan de in kolom 1 van die bijlage vermelde ongewenste stoffen of producten niet hoger ligt dan het in kolom 3 daarvoor vastgestelde maximumgehalte. § 2. De voedermiddelen vermeld in bijlage I, deel B, waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen of producten hoger is dan het maximumgehalte dat in bijlage I, deel A voor de overeenstemmende voedermiddelen is toegelaten mogen slechts in het verkeer gebracht worden indien : 1° deze bestemd zijn voor fabrikanten van mengvoeders bestemd voor de verkoop die hiertoe erkend zijn.De verkoper is gehouden zich ervan te vergewissen of de koper als zodanig erkend is; 2° op het etiket of op het begeleidend document is vermeld : - dat het voedermiddel is bestemd voor fabrikanten van mengvoeders die voldoen aan de onder punt 1 genoemde voorwaarden; - dat het voedermiddel als zodanig niet mag worden gebruikt voor rechtstreekse vervoedering aan dieren; - het gehalte aan ongewenste stof of product. § 3. Het bepaalde in § 2 is eveneens van toepassing op de in bijlage I, deel C, genoemde voedermiddelen en ongewenste stoffen of producten waarvoor in deel B geen maximumgehalte is aangegeven, wanneer het gehalte aan ongewenste stoffen of producten in het voedermiddel hoger is dan het maximumgehalte dat in bijlage I, deel A, voor de overeenstemmende voedermiddelen is toegelaten.
Art. 4.Een partij van een in bijlage I, deel B, genoemd voedermiddel met een gehalte aan ongewenste stoffen of producten dat hoger is dan het in kolom 3 van dit deel bepaalde maximumgehalte, mag niet worden gemengd met andere partijen voedermiddelen of met partijen voeders.
Art. 5.Tenzij bijzondere bepalingen in bijlage I zijn opgenomen, mogen de aanvullende dierenvoeders, met inachtneming van de voor hun gebruik vastgestelde verdunningen, geen hogere gehalten aan ongewenste stoffen of producten bevatten dan voor volledige dierenvoeders is bepaald. HOOFDSTUK II. - Toevoegingsmiddelen Afdeling 1. - Algemene bepalingen voor het gebruik van
toevoegingsmiddelen
Art. 6.§ 1. De stoffen en preparaten die in toepassing van artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 als toevoegingsmiddelen in dierenvoeders zijn toegelaten, zijn opgenomen in bijlage II van dit besluit. De wijzigingen worden bekend gemaakt via EG-verordening.
Deze toevoegingsmiddelen mogen slechts in het verkeer worden gebracht indien zij beantwoorden aan de bepalingen die in de bijlage of in de EG-verordening zijn gesteld en mogen slechts worden gebruikt onder de in de bijlage of in de EG-verordening genoemde voorwaarden. § 2. De antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen mogen, in het kader van de voeding, aan de dieren enkel verstrekt worden door middel van mengvoeders. Voor zover zulks is voorzien in de toelating mogen toevoegingsmiddelen die tot andere categorieën behoren anders worden gebruikt. § 3. Voor zover niet anders is bepaald hebben de vastgestelde minimum- en maximumgehalten betrekking op volledige dierenvoeders met een vochtgehalte van 12 %.
Indien de als toevoegingsmiddel toegestane stof in natuurlijke staat ook in bepaalde ingrediënten van het voeder aanwezig is, wordt het te verwerken percentage toevoegingsmiddel zodanig berekend dat de som van de toegevoegde bestanddelen en van de van nature aanwezige bestanddelen voldoet aan het vastgestelde maximum- dan wel minimumgehalte. § 4. Menging van de toevoegingsmiddelen in voormengsels en in dierenvoeders is slechts toegestaan voor zover rekening wordt gehouden met de fysisch-chemische en biologische compatibiliteit van de bestanddelen van het mengsel naar gelang van de beoogde werking. § 5. Voor zover het niet gaat om een mengsel waarvoor als toevoegingsmiddel een specifieke vergunning is afgegeven, is het verboden : 1° antibiotica en groeibevorderende stoffen onderling te vermengen, noch binnen een zelfde groep, noch binnen de twee groepen onderling;2° coccidiostatica met antibiotica en groeibevorderende stoffen te vermengen wanneer de coccidiostatica voor een zelfde categorie dieren ook een functie van antibioticum of groeibevorderende stof hebben;3° coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen, wanneer zij een gelijksoortige werking hebben, onderling te vermengen. § 6. Antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen mogen niet met micro-organismen worden vermengd, tenzij dit is toegestaan in de toelating van het micro-organisme. § 7. De verbindingen der sporenelementen moeten een fijnheid hebben van ten minste 99,5 % door de zeef van 1 mm. Afdeling 2. - De distributie en het in voeders verwerken van
toevoegingsmiddelen en voormengsels
Art. 7.§ 1. De erkende bedrijven mogen de toevoegingsmiddelen van de groepen antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen, en de toevoegingsmiddelen vitaminen A en D en de sporenelementen koper en selenium uitsluitend leveren : 1° aan tussenpersonen van toevoegingsmiddelen of aan fabrikanten van voormengsels die daartoe erkend zijn;2° in de vorm van voormengsels, aan tussenpersonen van voormengsels of aan fabrikanten van mengvoeders die daartoe erkend zijn. In afwijking op de bepalingen van punt 2 is het toegestaan dat de voormengsels van de vitaminen A en D en van de sporenelementen koper en selenium geleverd worden aan fabrikanten van mengvoeders die daartoe geregistreerd zijn. § 2. In afwijking van § 1 mogen de erkende bedrijven de toevoegingsmiddelen vitaminen A en D en de sporenelementen koper en selenium leveren aan fabrikanten van mengvoeders voor huisdieren die daartoe geregistreerd zijn. § 3. In afwijking van § 1 mogen de in § 1 bedoelde toevoegingsmiddelen in het laatste stadium van het in het verkeer brengen aan erkende fabrikanten van mengvoeders worden geleverd op voorwaarde dat : 1° de toelating van het toevoegingsmiddel, voor een specifiek preparaat van het toevoegingsmiddel voorziet in een rechtstreekse toevoeging in de mengvoeders;2° de fabrikant van mengvoeders daartoe erkend of geregistreerd is;3° ter plaatse is nagegaan dat de fabrikant van mengvoeders over de passende technologie beschikt om het betreffende preparaat rechtstreeks aan het mengvoeder toe te voegen. § 4. De in § 1 bedoelde toevoegingsmiddelen mogen slechts in mengvoeders verwerkt worden indien zij vooraf bereid zijn in de vorm van voormengsels die een draagstof bevatten, door een daartoe erkende fabrikant. Deze voormengsels mogen slechts in een verhouding van minimaal 0,2 % in gewicht in mengvoeders worden verwerkt. § 5. De verwerking van toevoegingsmiddelen in de voormengsels moet gebeuren aan een zodanig gehalte dat, rekening gehouden met de gebruiksdosis en met de bestemming van het voormengsel zoals deze blijken uit het etiket, het eindgehalte van deze toevoegingsmiddelen in het dierenvoeder overeenstemt met de toegelaten gehalten in bijlage II. § 6. Behalve in voormengsels, mogen de toevoegingsmiddelen slechts worden verwerkt in dierenvoeders aan een gehalte dat in overeenstemming is met de bepalingen van bijlage II. Indien in de bijlage geen maximumgehalte is bepaald, gebeurt de verwerking aan het gehalte waaraan het effect wordt bekomen waarvoor het toevoegingsmiddel werd toegelaten. Behoudens de gevallen voorzien onder artikel 12 of behoudens een bijzondere ministeriële toelating, is elke overschrijding van de gehalten, aangegeven in de bijlage, verboden. § 7. In afwijking van § 4, tweede zin, mogen de voormengsels van de toevoegingsmiddelen als bedoeld in § 1, lid 1, worden verwerkt in mengvoeders in een verhouding tot 0,05 % in gewicht, voor zover de kwantitatieve en kwalitatieve samenstelling van het voormengsel dit mogelijk maakt en de fabrikanten daartoe specifiek erkend zijn.
Art. 8.De aanvullende dierenvoeders mogen hogere gehalten aan toevoegingsmiddelen bevatten dan de maximumgehalten vastgesteld bij de toelating voor de desbetreffende volledige dierenvoeders op voorwaarde dat : 1° rekening gehouden met de aangegeven gebruiksdosis, het gehalte aan deze toevoegingsmiddelen in het voeder dat het dagrantsoen uitmaakt aan een vochtgehalte van 12 pct.niet hoger is dan het maximumgehalte vastgesteld bij de toelating voor de desbetreffende volledige dierenvoeders en voldaan wordt aan de andere bepalingen en voorwaarden die eventueel voor de betreffende toevoegingsmiddelen bij de toelating zijn gesteld; 2° het voeder één of meer eigenschappen in de samenstelling vertoont waardoor wordt gewaarborgd dat het praktisch uitgesloten is dat de voor volledige dierenvoeders vastgestelde gehalten worden overschreden of dat het voeder aan zijn bestemming wordt onttrokken om voor andere diersoorten te worden gebruikt;3° in de gebruiksaanwijzing wordt gepreciseerd het maximum aantal gram of kilogram van het aanvullend voeder te gebruiken per kg van het dagrantsoen of het maximum aantal gram of kilogram van het aanvullend voeder toe te dienen per dier per dag;4° volgende gehalten niet worden overschreden : a) voor antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen : vijfmaal het maximumgehalte toegelaten voor het desbetreffende volledige dierenvoeder.Deze aanvullende voeders mogen alleen bestemd zijn voor rundvee, varkens en pluimvee en moeten worden vervoederd volgens een bijzonder voedingssysteem; b) voor vitamine D : 200 000 IE per kg aanvullend dierenvoeder;c) voor sporenelementen, met uitzondering van selenium : vijftig maal het maximumgehalte toegelaten voor het betreffende volledige dierenvoeder, uitgezonderd likstenen.Het gehalte aan selenium mag 20 mg per kg aanvullend dierenvoeder bestemd voor rundvee en 10 mg per kg aanvullend dierenvoeder voor de andere diersoorten niet overschrijden. Afdeling 3. - Etikettering van de toevoegingsmiddelen
Art. 9.De toevoegingsmiddelen mogen slechts in het verkeer worden gebracht voor gebruik in dierenvoeding wanneer de volgende aanduidingen, bedoeld onder artikel 18 § 1, 2° van het koninklijk besluit van 8 februari 1999, op het etiket worden vermeld : 1° voor antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen : a) het gehalte in pct.aan actieve stof; b) de uiterste datum van de waarborg van het gehalte of de waarborgtermijn vanaf de datum van de fabricage;c) le numéro de référence du lot;d) de fabricagedatum;e) de vermelding « Uitsluitend bestemd voor erkende fabrikanten van voormengsels », uitgezonderd voor de toevoegingsmiddelen als bedoeld in artikel 11, § 3;f) de gebruiksaanwijzing;g) een aanbeveling inzake veilig gebruik wanneer voor deze toevoegingsmiddelen bijzondere bepalingen zijn opgenomen in de kolom « Andere bepalingen » van bijlage II bij dit besluit;2° voor vitamine E : a) het gehalte in mg/g aan a-tocoferol;b) de uiterste datum van de waarborg van het gehalte of de waarborgtermijn vanaf de datum van fabricage.In dit laatste geval moet de fabricagedatum vermeld worden; c) de vermelding « Uitsluitend bestemd voor de bereiding van dierenvoeders ».3° voor andere vitaminen dan vitamine E, provitaminen en stoffen met een analoge scheikundige werking : a) het gehalte aan actieve stoffen in IE per g voor de vitaminen A en D en in mg/g voor de andere actieve stoffen;b) de uiterste datum van de waarborg van het gehalte of de waarborgtermijn vanaf de datum van fabricage.In dit laatste geval moet de fabricagedatum vermeld worden; c) de vermelding : « Uitsluitend bestemd voor de bereiding van dierenvoeders »;4° voor sporenelementen, kleurstoffen met inbegrip van pigmenten, conserveermiddelen en andere toevoegingsmiddelen, behalve die welke behoren tot de groepen van de enzymen en micro-organismen : a) het gehalte in pct.aan actieve stoffen; b) de vermelding : « Uitsluitend bestemd voor de bereiding van dierenvoeders ».5° voor enzymen : a) de specifieke naam van het (de) actieve bestanddeel (bestanddelen) volgens zijn (hun) enzymatische werking overeenkomstig de verleende toelating en het International Union of Biochemistry-identificatienummer;b) het aantal activiteitseenheden per g of per ml.(De activiteitseenheden worden uitgedrukt in micromol product dat per minuut vrijkomt per g of ml enzympreparaat); c) de uiterste datum van de waarborg of de waarborgtermijn vanaf de fabricagedatum;d) het referentienummer van de partij en de fabricagedatum;e) de gebruiksaanwijzing, ondermeer met een specificatie van de aanbevolen dosering, eventueel in de vorm van minima en maxima, naar gelang van het (de) percentage(s) in gewicht van het (de) bewuste voedermiddel(en) per kilogram volledig dierenvoeder volgens de voorschriften die per geval in de toelating voor het toevoegingsmiddel zijn vastgesteld;f) in voorkomend geval de in de toelating voor het toevoegingsmiddel voorgeschreven aanbevelingen inzake veilig gebruik;g) in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé, overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering, voorzien in de toelating voor het toevoegingsmiddel;h) de vermelding « Uitsluitend bestemd voor de bereiding van dierenvoeders ».6° voor micro-organismen : a) de identificatie en het deponeringsnummer van de stam (stammen) overeenkomstig de verleende toelating;b) het aantal kolonievormende eenheden (CFU) per g;c) de uiterste datum van de waarborg of de waarborgtermijn vanaf de fabricagedatum;d) het referentienummer van de partij en de fabricagedatum;e) de gebruiksaanwijzing en de eventueel in de toelating voor het toevoegingsmiddel gedane aanbevelingen inzake veilig gebruik, in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé, overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering in de toelating voor het toevoegingsmiddel;f) de vermelding « Uitsluitend bestemd voor de bereiding van dierenvoeders ».
Art. 10.§ 1. De voormengsels van toevoegingsmiddelen mogen slechts in het verkeer worden gebracht voor gebruik in de dierenvoeding wanneer de volgende aanduidingen, bedoeld onder artikel 21 § 1, 4° van het koninklijk besluit van 8 februari 1999, op het etiket worden vermeld : 1° indien een antibioticum, een groeibevorderende stof of een coccidiostaticum of andere gelijkaardige stof is verwerkt : a) de specifieke naam die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven is;b) het gehalte aan actieve stof in pct;c) de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg;d) de naam of de firmanaam en het adres of de maatschappelijke zetel van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering;e) de vermelding « Uitsluitend bestemd voor gebruik door erkende fabrikanten van mengvoeders of van voormengsels ».2° indien oxydatietegengaande stoffen, kleurstoffen, pigmenten, conserveermiddelen zijn verwerkt : a) van elke verwerkte stof de specifieke naam die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven is;b) het gehalte aan actieve stof in pct.voor zover een maximumgehalte voor het volledig voeder is vastgesteld. 3° indien vitaminen, provitaminen of stoffen met een analoge werking zijn verwerkt : a) de specifieke naam die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven is;b) het gehalte aan actieve stof in IE per g voor de vitaminen A en D en in mg per g voor de andere stoffen;c) de waarborgtermijn van deze gehalten na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg. Indien het voormengsel een oplossing of een suspensie is mogen de gehalten al naargelang het geval in mg per ml of IE per ml uitgedrukt worden.
De opgeheven gehalten aan vitaminen worden geacht te zijn uitgedrukt in retinol voor vitamine A, in calciferol voor vitamine D2, in cholecalciferol voor vitamine D3, in a-tocoferol voor vitamine E, in thiamine voor vitamine B1, in riboflavine voor vitamine B2, in d-calciumpantothenaat voor vitamine B3, in nicotinamide voor vitamine PP, in pyridoxine-hydrochloride voor vitamine B6, in cyanocobalamine voor vitamine B12, in ascorbinezuur voor vitamine C, in biotine voor vitamine H en in menadion voor vitamine K3. 4° indien verbindingen van sporenelementen zijn verwerkt : a) de specifieke naam die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven is, gevolgd door de naam van het sporenelement;b) het gehalte aan element in pct.5° indien enzymen zijn verwerkt : a) de specifieke naam van het (de) actieve bestanddeel (bestanddelen) volgens zijn (hun) enzymatische werking overeenkomstig de verleende toelating;b) het International Union of Biochemistry-identificatienummer;c) de activiteitseenheden per g of per ml;d) de waarborgtermijn van deze gehalten na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg;e) het EG-registratienummer van het toevoegingsmiddel;f) de naam of de firmanaam en het adres of de maatschappelijke zetel van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering;g) het referentienummer van de partij;h) de fabricagedatum;i) de gebruiksaanwijzing, onder meer met een specificatie van de aanbevolen dosering, eventueel in de vorm van minima en maxima, naar gelang van het (de) percentage(s) in gewicht, van het (de) bewuste voedermiddel(en) per kilogram volledig dierenvoeder volgens de voorschriften die per geval in de toelating voor het toevoegingsmiddel zijn vastgesteld;j) in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé, overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering in de toelating voor het toevoegingsmiddel.6° indien micro-organismen zijn verwerkt : a) de identificatie en het deponeringsnummer van de stam (stammen) overeenkomstig de verleende toelating;b) het aantal kolonievormende eenheden (CFU) per g;c) de waarborgtermijn van deze gehalten na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg;d) het EG-registratienummer van het toevoegingsmiddel;e) de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering;f) de fabricagedatum;g) in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé, overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering in de toelating voor het toevoegingsmiddel.7° indien toevoegingsmiddelen zijn verwerkt van andere toegelaten groepen of toevoegingsmiddelen die behoren tot de groepen onder de punten 2° tot en met 6° waarvoor geen maximum gehalte is voorgeschreven : a) de specifieke naam die bij de toelating van het toevoegingsmiddel gegeven is;b) en het gehalte aan actieve stoffen, voor zover deze toevoegingsmiddelen een functie in het voeder hebben en het gehalte bepaald kan worden met officiële analysemethoden of, bij gebrek daaraan, met wetenschappelijk aanvaardbare methoden. § 2. 1° De waarborgtermijn of de uiterste datum van de waarborg vanaf de datum van fabricage, voorgeschreven overeenkomstig § 1 dient ten minste drie maanden te bedragen; 2° indien, overeenkomstig § 1 de uiterste datum van de waarborg of de houdbaarheidstermijn vanaf de datum van fabricage van verscheidene tot een zelfde groep of tot verschillende groepen behorende toevoegingsmiddelen moet worden aangeduid, mag voor alle toevoegingsmiddelen slechts de eerstkomende datum van waarborg of kortste houdbaarheidstermijn worden vermeld.
Art. 11.§ 1. Bij het in het verkeer brengen van dierenvoeders waarin de tot de hierna genoemde groepen behorende toevoegingsmiddelen zijn verwerkt, dienen de volgende vermeldingen, als bedoeld bij artikel 12, § 1, 6° en § 7, 3°, 4de streepje en bij artikel 24, 8° van het koninklijk besluit van 8 februari1999, op het etiket te worden aangebracht : 1° indien een antibioticum, groeibevorderende stof of coccidiostaticum of andere gelijkaardige stof is verwerkt : de specifieke naam die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven is, het gehalte aan actieve stof in mg per kg, de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg.2° indien oxydatietegengaande stoffen, kleurstoffen, pigmenten, conserveermiddelen zijn verwerkt : de bij het verlenen van de toelating aan het toevoegingsmiddel gegeven specifieke naam van elke verwerkte stof.In voeders voor huisdieren moet de naam van elke verwerkte stof voorafgegaan worden door de vermelding « met oxydatietegengaande stof » respectievelijk « kleurstof » of « gekleurd met », « conserveermiddel » of « geconserveerd met ». Bij voeders voor huisdieren in een verpakking met een netto-inhoud van ten hoogste 10 kg is het voldoende op de verpakking de bovenbedoelde vermeldingen aan te brengen, gevolgd door de woorden « EEG-toevoegingsmiddelen », op voorwaarde dat : - een referentienummer aan de hand waarvan het voeder kan worden geïdentificeerd, vermeld is op het etiket, en - de fabrikant, desgevraagd, de specifieke benaming van het of de gebruikte toevoegingsmiddelen mededeelt. 3° indien een koperverbinding is verwerkt : de specifieke naam van de verbinding die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel is gegeven, gevolgd door de naam « koper » en het gehalte aan koper in mg/kg.4° indien de vitaminen A, D en (of) E zijn verwerkt : de specifieke naam van elke vitamine die bij de toelating aan het toevoegingsmiddel is gegeven het gehalte aan actieve stof uitgedrukt in IE per kg voor vitamine A en D en in mg per kg voor vitamine E alsmede de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg. De opgeheven gehalten aan vitamine A, D2, D3 en E worden geacht te zijn uitgedrukt in retinol voor vitamine A, in calciferol voor vitamine D2, in cholecalciferol voor vitamine D3 en in a-tocoferol voor vitamine E. 5° indien enzymen zijn verwerkt : de specifieke naam van het actieve bestanddeel (de actieve bestanddelen) volgens zijn (hun) enzymatische werking overeenkomstig de verleende toelating, het International Union of Biochemistry-identificatienummer, het EG-registratienummer van het toevoegingsmiddel, de activiteitseenheden (per kg of per l), de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg, in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering in de toelating voor het toevoegingsmiddel.6° voor micro-organismen : de identificatie van de stam (stammen) overeenkomstig de verleende toelating, het deponeringsnummer van de stam (stammen), het aantal kolonievormende eenheden (CFU) per kg, het EG-registratienummer van het toevoegingsmiddel, de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg, in voorkomend geval, de vermelding van de significante bijzondere kenmerken veroorzaakt door het bereidingsprocédé, overeenkomstig de bepalingen inzake etikettering in de toelating voor het toevoegingsmiddel.7° in voorkomend geval, de in de kolom « Andere bepalingen » van bijlage II voorgeschreven vermeldingen. § 2. In aansluiting met de in § 1 genoemde vermeldingen mogen de volgende vermeldingen op het etiket worden aangebracht : 1° indien verbindingen van sporenelementen, met uitzondering van koper, werden verwerkt : de specifieke naam van de verbinding overeenkomstig de verleende toelating gevolgd door de naam van het sporenelement samen met het gehalte aan element in mg per kg.2° indien vitaminen, andere dan A, D en E, of provitaminen en/of stoffen met een analoge werking werden verwerkt : de specifieke naam van de vitamine of de provitamine en/of de stof met een analoge werking overeenkomstig de verleende toelating samen met het gehalte aan actieve stof in mg per kg en de waarborgtermijn van dit gehalte na de fabricagedatum of de uiterste datum van de waarborg. De opgegeven gehalten worden geacht te zijn uitgedrukt in thiamine voor vitamine B1, in riboflavine voor vitamine B2, in d-calciumpantothenaat voor vitamine B3, in nicotinamide voor vitamine PP, in pyridoxine-hydrochloride voor vitamine B6, in cyanocobalamine voor vitamine B12, in ascorbinezuur voor vitamine C, in biotine voor vitamine H en in menadion voor vitamine K3.
Deze vermeldingen mogen worden gegeven voor zover deze toevoegingsmiddelen gedoseerd kunnen worden met officiële analysemethoden of, bij gebreke daarvan, met wetenschappelijk aanvaardbare methoden. § 3. 1° De waarborgtermijn na de fabricagedatum, voorgeschreven overeenkomstig de §§ 1 en 2, dient ten minste twee maanden te bedragen. 2° Indien overeenkomstig de §§ 1 en 2 een gehalte of een hoeveelheid is aangeduid, moet deze aanduiding betrekking hebben op het aandeel toevoegingsmiddelen dat in het voeder is verwerkt.3° Indien overeenkomstig de §§ 1 en 2 de waarborgtermijn vanaf de datum van fabricage of de uiterste datum van de waarborg van verscheidene toevoegingsmiddelen die tot een zelfde groep of tot verschillende groepen behoren, moet worden aangeduid, dan mag voor alle toevoegingsmiddelen slechts die waarborgtermijn of die datum van de waarborg worden vermeld die eerst vervalt.
Art. 12.De bijproducten van de oliewinning waarvoor de invoer en het voor de eerste maal in de handel brengen in het binnenland aan een voorafgaande melding zijn onderworpen zoals bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 8 februari 1999, betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, zijn grondnotenkoek van ontdopt zaad, grondnotenschroot van ontdopt zaad, grondnotenkoek van gedeeltelijk ontdopt zaad en grondnotenschroot van gedeeltelijk ontdopt zaad. Deze melding moet onder de volgende vorm worden ingediend : 1° De melding moet schriftelijk worden ingediend voor elke partij, bij de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses van het Ministerie van Landbouw, door de invoerder of door diegene die deze producten voor de eerste maal in de handel brengt in het binnenland.2° De melding moet omvatten : a) de aard van het product en de hoeveelheid;b) het land van oorsprong van het product;c) de vervoermiddelen waarmee het product zal worden vervoerd;d) de vermoedelijke datum van de invoer respectievelijk van het voor de eerste maal in de handel brengen in het binnenland;e) het douanekantoor waar de zending tot invoer zal worden aangeboden;f) het adres van de bestemming waar het product zal worden geleverd.3° De invoerder is ertoe gehouden de datum en het vermoedelijk uur van invoer ten minste 72 uur vooraf mede te delen aan de ingenieur van de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses van de omschrijving waarin de plaats van bestemming gelegen is. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 13.Het ministerieel besluit van 11 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 1 juni 1989, 29 augustus 1991, 26 oktober 1992, 20 juli 1993, 9 juni 1994, 14 juni 1995, 22 april 1996, 29 mei 1997, 19 februari 1998, 9 juni 1998 en 31 juli 1998, wordt opgeheven.
Art. 14.§ 1. De machtigingen die werden afgeleverd overeenkomstig artikel 13, 8° van het ministerieel besluit van 11 september 1987 voor toevoegingsmiddelen en voormengsels met gehalten aan antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen hoger dan 200 maal het maximumgehalte bepaald in kolom d van bijlage II van voornoemd besluit, blijven geldig tot uiterlijk 1 oktober 1999 voor zover deze producten ook aan de andere voorschriften van dit besluit voldoen. § 2. De ministeriële toelatingen die werden verleend overeenkomstig artikel 11 - 1° van het ministerieel besluit van 11 september 1987, vervallen. § 3. De ministeriële toelatingen verleend krachtens de artikelen 4, 12, met uitzondering van deze verleend voor wetenschappelijke praktijkproeven, en 32 van het koninklijk besluit van 10 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, vervallen.
Brussel, 12 februari 1999.
K. PINXTEN
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld