gepubliceerd op 30 september 1997
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen
11 SEPTEMBER 1997. Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen
De Minister van Sociale Zaken, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 37, § 12, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 120;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 september 1995, 17 april 1996 en 10 januari 1997;
Gelet op het voorstel, uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 30 juni 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 juli 1997;
Gelet op de hoogdringendheid als gevolg van de budgettaire toestand in de sector van de rust- en verzorgingstehuizen en deze van de rustoorden voor bejaarden die eist dat de adviserend geneesheren en het Nationaal college van adviserend geneesheren zonder uitstel belast worden met controleopdrachten die toelaten dat het toekennen van middelen in deze beide sectoren evenwichtiger verloopt;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.Artikel 1, § 1, 1°, van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Wanneer een inrichting een voldoend aantal patiënten, gerangschikt in de afhankelijkheidscategorieën B of C, telt om het forfait C of het forfait C+ te kunnen verkrijgen, kan ze daartoe, met een aangetekende brief, bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een aanvraag indienen op een document dat door die dienst aan de inrichtingen wordt bezorgd. In dat geval gelast de leidend ambtenaar van de voornoemde Dienst voor geneeskundige verzorging het Nationaal college van adviserend geneesheren dat is ingesteld bij artikel 120 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, een enquête ter plaatse te verrichten met toepassing van artikel 120, 3°, van hetzelfde besluit.
Als uit die enquête blijkt dat de voormelde bepalingen in acht zijn genomen en als de voornoemde Dienst voor geneeskundige verzorging vaststelt dat de inrichting voldoet aan de in artikel 2, §§ 2, 3 en 5, vastgestelde normen, mag de inrichting het forfait C of het forfait C+ aanrekenen, ten vroegste vanaf de datum van indiening van de hiervoren bedoelde aanvraag tot het einde van de periode waarvoor ze met toepassing van artikel 2, § 13, of van artikel 4, de toestemming had gekregen om de andere forfaits aan te rekenen. ».
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Brussel, 11 september 1997.
Mevr. M. DE GALAN