gepubliceerd op 02 februari 2001
Ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs
9 JANUARI 2001. - Ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 5 mei 2000 door de Minister van Telecommunicatie, verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van ministerieel besluit "betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs", heeft op 4 december 2000 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Uit artikel 3 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving blijkt dat voor het opzetten en laten werken van stations voor radioverbinding een persoonlijke en schriftelijke vergunning van de Minister is vereist.De algemene regels voor toekenning en intrekking van die vergunningen moeten worden bepaald door de Koning, die ook kan bepalen "in welke gevallen die vergunningen niet vereist zijn".
Bij de artikelen 3, 4 en 18 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen wordt de bevoegdheid om sommige van die toekenningsvoorwaarden te bepalen, aan de minister gesubdelegeerd. Deze wordt bij artikel 3, § 3, van de genoemde wet bovendien rechtstreeks belast met het bepalen van "de verplichtingen van de houders van een vergunning en de voorwaarden waaraan de toegelaten stations en netten voor radioverbinding moeten voldoen".
Bij geen enkele wets- of verordeningsbepaling wordt de minister evenwel gemachtigd om sommige personen vrij te stellen van de verplichting een persoonlijke en schriftelijke vergunning te hebben om een station voor radioverbinding op te zetten of te laten werken.
Die bevoegdheid komt toe aan de Koning, die deze in artikel 5 van het genoemde koninklijk besluit overigens aanwendt.
Bijgevolg is er geen rechtsgrond voor de bepalingen van het onderhavige ontwerp die sommige personen de mogelijkheid bieden om radio-elektrische stations te laten werken zonder dat ze daarvoor een persoonlijke en schriftelijke vergunning van de minister behoeven.
Dat is het geval met de artikelen 2, § 5, 6, § 2, en 10. Bijgevolg moeten deze bepalingen vervallen.
Voorts gaat artikel 16 van het genoemde koninklijk besluit over de omstandigheden waarin de vergunning wordt ingetrokken.
In deze bepaling staat in welke gevallen en onder welke voorwaarden de minister of zijn gemachtigde een vergunning kan schorsen of intrekken.
Deze machtiging om individuele schorsings- of intrekkingsmaatregelen te nemen, houdt niet in dat de minister bij verordening mag vaststellen welke administratieve sancties worden opgelegd als bepalingen van het ontworpen besluit worden overtreden.
Artikel 28 moet dus ook vervallen. 2. Artikel 94 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, vervangen bij de wet van 3 juli 2000, bepaalt : « Art.94. Het is verboden de volgende apparatuur te houden, te commercialiseren of te gebruiken : 1° apparatuur die de eerbied voor de wetten, de veiligheid van de Staat, de openbare orde of de goede zeden aantast of tracht aan te tasten;2° radioapparatuur, met inbegrip van soorten radioapparatuur die schadelijke interferentie veroorzaken. Indien het Instituut redelijkerwijze kan aannemen dat bepaalde radioapparatuur schadelijke interferentie kan veroorzaken met bestaande of geplande diensten, neemt het alle nodige maatregelen teneinde deze schadelijke interferentie te vermijden, dit met inbegrip van een verbod op of een verwijdering van de markt van de betreffende radioapparatuur. » Uit die nieuwe wetsbepaling blijkt dat voortaan het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie rechtstreeks bij de wet belast wordt met het nemen van alle nodige maatregelen om te voorkomen dat eindapparatuur of radioapparatuur schadelijke interferenties veroorzaakt.
De artikelen 9, § 2, en 27 van het ontwerp moeten dus vervallen.
Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste lid In het ontworpen besluit worden de artikelen 3 en 7 van de genoemde wet van 30 juli 1979 en de artikelen 3, 4 en 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979 als rechtsgrond opgegeven.
Meteen al dient te worden opgemerkt dat artikel 7 van de wet van 30 juli 1979 bij de wet van 3 juli 2000 is opgeheven.
Bij dat artikel 7, eerste lid, werd de minister bevoegd voor telecommunicatie gemachtigd om vast te stellen aan welke technische voorschriften een zendtoestel of zend-ontvangtoestel voor radioverbinding moest voldoen om te mogen worden gebruikt of te koop of te huur te mogen worden aangeboden.
Het voorliggende ontwerp bevat geen technische voorschriften voor het verkopen of verhuren van radioapparatuur.
Sommige bepalingen van het ontwerp bevatten daarentegen wel technische kenmerken waaraan de radioapparatuur van radioamateurs moet voldoen.
Die bepalingen kunnen evenwel hun rechtsgrond ontlenen aan artikel 3, § 3, van dezelfde wet, waarin onder meer staat dat de minister "de voorwaarden (bepaalt) waaraan de toegelaten stations en netten voor radioverbinding moeten voldoen".
Door de opheffing van artikel 7 van de wet van 30 juli 1979 hebben de technische voorschriften van het ontwerp dus niet hun volledige rechtsgrond verloren.
Uiteraard moet deze bepaling wel uit de aanhef worden geschrapt.
Tweede lid Het ontworpen besluit kan ook rechtsgrond ontlenen aan artikel 21 van het genoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979, voorzover het ontworpen besluit de nadere regels voor het betalen van het inschrijvingsgeld voor de examens vaststelt. Dat artikel 21 moet dus in de aanhef worden vermeld.
Het tweede lid moet als volgt worden gesteld : « Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1998, op de artikelen 4, 18 en 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 1986 en bij het koninklijk besluit van 15 maart 1994; ».
Derde lid (nieuw) Aangezien het ministerieel besluit van 19 december 1986 betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs bij het ontworpen besluit wordt opgeheven, moet het in de aanhef worden vermeld.
Derde lid (dat het vierde lid wordt) Artikel 12 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, een richtlijn die gewijzigd is bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, bepaalt : « Wanneer de lidstaten een technisch voorschrift vaststellen, wordt daarbij naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van dat voorschrift. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. » Het vierde lid dient dus als volgt te worden gesteld : « Gelet op het advies van de Europese Commissie, gegeven met toepassing van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998; ».
Dispositief Artikel 1 1. De letterwoorden die in 1° en 2° worden omschreven, moeten in de Franse tekst als volgt worden gesteld : "U.I.T." en "C.E.P.T.". 2. Voor de leesbaarheid wordt aangeraden om 3° als volgt te stellen : « 3° het Instituut : Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;».
In de rest van het dispositief dient het letterwoord "BIPT" te worden vervangen door het woord "het Instituut" (1). 3. Aan het einde van 4° schrijve men in de Franse tekst "effectué par des radioamateurs" in plaats van "effectué par des amateurs".4. Aan het begin van de definitie in 5° moet het lidwoord "de" worden geschrapt. 5. Zoals de Raad van State in zijn advies 16.878/2 (2) heeft opgemerkt, is de definitie van "vast station" in 7° anders verwoord dan in artikel 1, 3°, van het eerdergenoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979. Als de toepassing van de definitie gegeven in het ontwerp andere gevolgen heeft dan de toepassing van de definitie in het koninklijk besluit, gaat de minister zijn bevoegdheden te buiten.
Bovendien kan het naast elkaar bestaan van twee verschillende definities moeilijkheden opleveren bij de toepassing ervan. 6. Zo ook heeft de Raad van State, in verband met de begrippen die in 8° en 9° worden omschreven, in hetzelfde advies er reeds op geattendeerd dat artikel 1, 7°, van het eerdergenoemde koninklijk besluit een definitie geeft van het mobiele station en de Minister de mogelijkheid geeft om een onderscheid te maken tussen verscheidene soorten van mobiele stations.Uit de definitie in 9° blijkt echter niet dat een draagbaar station een bijzondere soort van mobiel station is in de zin van het koninklijk besluit en zich niet alleen door autonome voeding, maar ook door het feit dat het onverschillig waar kan worden geplaatst, onderscheidt van het mobiele station in de zin van het ontworpen besluit.
Artikel 2 1. Paragraaf 2, eerste lid, heeft betrekking op de inhoud van het A-examen.Het is dus logischer paragraaf 3, derde lid, van het ontwerp daarop te laten volgen. Dat lid gaat immers ook daarover.
In bijlage l bij het ontwerp wordt de examenstof voor het A-examen opgesomd. De woorden "is samengevat' zijn dus niet goed gekozen. Ze moeten worden vervangen door de woorden "wordt opgegeven".
Deze opmerking geldt ook voor paragraaf 2, tweede en derde lid. 2. Paragraaf 4 zou beter als volgt worden gesteld : « § 4.Wie voor de examens slaagt, ontvangt de volgende getuigschriften : 1° A-examen : het HAREC-getuigschrift A;2° B-examen : het HAREC-getuigschrift B;3° C-examen : een getuigschrift van aspirant-privaat radiotelefonist. » 3. Paragraaf 6 zou beter als volgt worden gesteld : « Wie voor een examen zakt, moet op zijn minst twee maanden wachten voor hij zich opnieuw voor dat examen mag aanmelden.» Artikel 3 Het artikel zou aldus gesteld moeten worden : «
Art. 3.§ 1. Aanvragen om deelneming... worden middels het... opgestelde inschrijvingsformulier... § 2. De inschrijvingen... examenperiode. § 3. Het inschrijvingsrecht... het bewijs van betaling wordt... gevoegd.
Het wordt overgedragen naar de volgende examenperiode in geval van te late inschrijving. » Artikel 4 1. Aangezien wordt vermeld onder welke voorwaarden thuis examen kan worden afgenomen, lijkt het woord "uitzonderlijk" in paragraaf 1 overtollig en moet het vervallen.2. Paragraaf 3 lijkt nutteloos, aangezien examens voor mindervalide kandidaten ook "officieel" door het Instituut worden georganiseerd. Hij moet dus vervallen.
Artikel 5 1. Het eerste lid moet als volgt worden gesteld : « Art.5. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6 wordt een vergunning voor het houden of opzetten en het laten werken van een amateurstation alleen afgegeven aan een houder van een in artikel 2, § 4, genoemd getuigschrift of aan een vereniging van radioamateurs. » 2. Gelet op algemene opmerking nr.1, krachtens welke artikel 10 moet vervallen, moeten in het derde lid de woorden "alsook het afschrift vermeld in artikel 10, 1°" vervallen.
Artikel 6 In paragraaf 1, eerste lid, zijn de woorden "vermeld in dit besluit" overbodig en moeten ze vervallen.
Het lid zou aldus gesteld moeten worden : « Personen die een HAREC-getuigschrift overleggen dat in het buitenland afgegeven is, kunnen een vergunning krijgen. » Artikel 7 1. In 1° moet worden gepreciseerd dat de in artikel 2 vermelde getuigschriften die zijn die in paragraaf 4 worden genoemd en moet ook worden verwezen naar de getuigschriften die in artikel 6 worden vermeld.2. Er is geen reden om in 3° te preciseren dat de vergunningaanvraag van een vereniging door de voorzitter van die vereniging wordt ingediend.In een ministerieel besluit hoort immers niet te worden bepaald welk orgaan binnen een vereniging wettelijk of statutair bevoegd is om een overheidsvergunning aan te vragen.
Deze opmerking geldt ook voor artikel 9, § l, tweede lid. 3. Algemeen beschouwd is deze bepaling niet erg duidelijk gesteld. Zelfs als de bedoeling van de steller van het ontwerp blijkbaar erin bestaat de formaliteiten voor een vergunningaanvraag te vereenvoudigen, is het beter zich voor de redactie van deze bepaling te baseren op de artikelen 9 en 10 van het ministerieel besluit van 19 december 1986, dat bij het ontwerp zou worden vervangen en een onderscheid te maken tussen vergunningaanvragen die door natuurlijke personen worden ingediend en die welke door een vereniging worden ingediend.
Artikel 8 De tweede zin vormt een uitzondering op de regel in artikel 12.
Hij moet dus worden opgenomen als het tweede lid van artikel 12 en als volgt worden gesteld : « Vaste stations van een vereniging van radioamateurs mogen echter tijdelijk worden verplaatst, zonder dat het Instituut daarvan verwittigd wordt, wanneer de vereniging aan een wedstrijd of een gezamenlijke radioamateuractiviteit deelneemt. » Artikel 11 Het eerste lid zou beter als volgt worden gesteld : «
Art. 11.De vergunninghouder houdt een journaal bij waarin hij alle radioverbindingen noteert die met zijn vaste station(s) worden gemaakt. » Artikel 12 Voorgesteld wordt dit artikel als volgt te stellen : "
Art. 12.De vergunninghouder stelt het Instituut vooraf in kennis van alle veranderingen van de plaats van opstelling van zijn vaste station(s) en van zijn correspondentieadres als dat van de plaats van opstelling verschilt. » Artikel 13 De woorden "bedraagt maximaal" moeten worden vervangen door de woorden "mag niet meer bedragen dan" en de vermelding "3dB" moet vervallen.
Artikel 16 In de Franse versie moet het woord "mandaté" worden vervangen door het woord "délégué".
Artikel 17 In het tweede lid is het overbodig te preciseren dat automatische onbemande stations aan de voorwaarden van de artikelen 13, 14 en 15 moeten voldoen, aangezien deze bepalingen voor alle zendapparatuur gelden.
Het tweede lid moet dus als volgt worden gesteld : « Automatische onbemande stations voldoen bovendien aan de voorschriften van bijlage 6. » Artikel 19 In 1° moet de eerste zin als volgt worden geschreven : « Bij het begin en het einde van elke uitzending zendt de vergunninghouder zijn roepnaam op zijn minst één keer uit op de manier als in bijlage 8 wordt bepaald. » Artikel 21 Op het overtreden van het verbod gesteld in 2° staan de straffen bepaald in artikel 15 van de genoemde wet van 30 juli 1979. Het is dan ook belangrijk dat in het ministerieel besluit duidelijk wordt aangegeven om welke strafbare handelingen het gaat en dat de radioamateur vooraf en zeker weet voor welke landen het verbod geldt.
Daarenboven kan niet uit de tekst worden opgemaakt of met het woord "administratie" de Belgische of de buitenlandse overheid wordt bedoeld.
Artikel 22 Deze bepaling is overbodig. Het ligt immers voor de hand dat de vergunninghouder de vergunningsvoorwaarden die in het bijzonder in het onderhavige ontwerp worden gesteld, moet naleven.
Als hij die voorwaarden niet naleeft, kan de vergunning overeenkomstig artikel 16 van het genoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979 worden geschorst of ingetrokken.
Artikel 23 Deze bepaling dient als volgt te worden gesteld : «
Art. 23.Bij het uitproberen van uitzendingen zoals datatransmissie, televisie, slowscantelevisie (SSTV), facsimile of spreadspectrum leeft de radioamateur de geldende internationale normen na. » Artikel 24 In 3°, tweede zin, moet worden vermeld welke overheid bevoegd is om na te gaan of er voldoende bedieningsgrondstations bestaan en moet worden gepreciseerd of zulks moet worden nagegaan voordat de vergunning wordt afgegeven.
Artikel 25 1. In paragraaf 1 zijn de woorden "Behoudens de bepalingen van § 2" overbodig en moeten ze vervallen.2. In de inleidende zin van paragraaf 2 moet tussen de woorden "is" en "niet" het woord "evenwel" worden ingevoegd. Bij 1° valt op te merken dat in de Nederlandse tekst "artikel 9" moet worden geschreven in plaats van "art. 9". Dat artikel 9 van het ontwerp waarnaar wordt verwezen, heeft alleen betrekking op automatische onbemande stations, niet op relaisstations of datanetwerkstations. De bepaling moet op dat punt worden verbeterd (3). 3. In paragraaf 4 (die in de Franse versie overeenstemt met de "tweede" paragraaf 3 van deze bepaling) schrijve men "artikel 2" in plaats van "art.2".
Voorzover daarin sprake is van een zendvergunning, dient overeenkomstig artikel 3, § 3, van de genoemde wet van 30 juli 1979 bovendien "de door de Minister gemachtigde ambtenaar van het Instituut" te worden geschreven, in plaats van "de bevoegde ambtenaar van het BIPT".
Slotopmerkingen 1. Er moet in overgangsbepalingen worden voorzien om te regelen wat er moet geschieden met vergunningen die zijn afgegeven met toepassing van het ministerieel besluit van 19 december 1986 betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs.2. In het algemeen moet op een correct taalgebruik en in het bijzonder een correcte spelling worden gelet.Deze opmerking geldt zowel voor het Nederlands als voor het Frans (4). De Nederlandse tekst is door de band genomen ondermaats uit een oogpunt van correct taalgebruik. Onder voorbehoud van de hiervoren gemaakte inhoudelijke opmerkingen en bij wijze van voorbeeld wordt in dat verband op het volgende gewezen : examens worden niet "ingericht", maar "georganiseerd, uitgeschreven of afgenomen, naargelang van het geval." Getuigschriften en soortgelijke oorkonden worden "afgegeven of uitgereikt", niet "afgeleverd". Voorts zou waar nodig het voltooid deelwoord in combinatie met het lidwoord "het" een uitgang "e" moeten krijgen, zoals in artikel 3, § 1, waar "het door het Instituut opgestelde inschrijvingsformulier" geschreven zou moeten worden. Het gaat niet aan om gelijk in artikel 7 en artikel 17 de ene keer te spreken van "prijskamp" (F concours) en de andere keer van "wedstrijd" (F concours); evenmin mag de term "instaan voor" in hetzelfde artikel 9 nu eens gebezigd worden als equivalent van het Frans "responsable" en dan weer van het Frans "assurer"; de uitdrukking "instaan voor" moet gebruikt worden in de betekenis die ze in de woordenboeken heeft. Er is een verschil tussen "voorleggen" en "overleggen" en waar in het ontwerp "toelating" staat zou doorgaans "toestemming" op zijn plaats zijn. De Nederlandse tekst van het ontwerp zou verbeterd moeten worden. (...) De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;
P. Lienardy en P. Vandernoot, staatsraden;
J.-M. Favresse, assessor van de afdeling wetgeving;
Mevr. C. Gigot, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.
A.-F. Bolly, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, R. Andersen.
Nota's (1) Artikel 2, § 1;artikel 3, § 1; artikel 4, § 1, tweede lid, en § 2; artikel 6, § 3, tweede lid, en § 4; artikel 9, § 2; artikel 11, vierde lid; artikel 12; artikel 16; artikel 19; artikel 21, 9°; artikel 24, 3°; artikel 25, § 4; artikel 27; artikel 28, § 2. (2) Advies van 2 oktober 1985 over een ontwerp van ministerieel besluit "betreffende het aanleggen en doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs".(3) Er dient te worden opgemerkt dat die twee soorten stations niet in artikel 1 van het ontwerp worden gedefinieerd.(4) Zo schrijve men bijvoorbeeld "l'autorisation" en niet "la autorisation". 9 JANUARI 2001. - Ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs De Minister van Telecommunicatie, Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, inzonderheid op artikel 3, ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 1998, en op de artikelen 4, 18 en 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 1986 en bij het koninklijk besluit van 15 maart 1994;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 december 1986 betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs;
Gelet op het advies van de Europese Commissie gegeven met toepassing van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 4 december 2000, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° I.T.U. : "International Telecommunication Union" (Internationale Telecommunicatie Unie); 2° C.E.P.T. : "Conférence européenne des administrations des Postes et Télécommunications" (Europese Conferentie van de administraties van Posterijen en Telecommunicatie); 3° Instituut : Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;4° amateurdienst : een radiodienst met als doel de zelfontwikkeling, onderlinge radiogemeenschap en technische onderzoekingen, uitgeoefend door radioamateurs;5° amateursatellietendienst : radiodienst die gebruik maakt van in satellieten geplaatste ruimtestations met hetzelfde doel als dat van de amateurdienst;6° amateurstation : één of meer zendinrichtingen voor de amateurdienst, met de daarbij behorende antenne-inrichtingen;7° mobiel amateurstation : een mobiel station opgesteld door een radioamateur ofwel in een voertuig, ofwel aan boord van een zeeschip of binnenschip, ofwel in andere mobiele objecten met uitzondering van luchtvaartuigen en elk ander door de lucht gedragen voorwerp;8° draagbaar amateurstation : een amateurstation met autonome al dan niet ingebouwde voeding, ongeacht of het wordt gebruikt terwijl het wordt meegedragen of terwijl het zich in een voertuig bevindt of elders opgesteld is; 9° H.A.R.E.C.-getuigschrift : het "Geharmoniseerd Certificaat voor het examen van radioamateur", op basis van de wederzijdse erkenning door de C.E.P.T. lidstaten; 10° vereniging van radioamateurs : een vereniging zonder winstoogmerk, in België opgericht door radioamateurs, met als doel het geheel van de activiteiten, die door onderhavig ministerieel besluit geregeld worden, te bevorderen;11° zendinrichting : een amateurstation met alle toebehoren om radioamateurverbindingen tot stand te brengen. HOOFDSTUK II. - De examens
Art. 2.§ 1. De examens voor radioamateur worden door het Instituut ingericht. De examensessies worden georganiseerd volgens de behoeften.
Er zijn minimum twee examenperiodes per jaar. § 2. De examenstof voor het A-examen wordt opgegeven in bijlage 1.
Het A-examen bestaat uit het ontvangen op het gehoor en het seinen van morsetekens tegen de snelheid van 5 woorden per minuut gedurende 3 minuten. Geslaagd zijn de kandidaten die bij het ontvangen de tekst leesbaar en met een maximum van 4 fouten opschrijven, en die bij het seinen de tekst op voldoende verstaanbare wijze en met een maximum van 1 niet verbeterde en vier verbeterde fouten seinen. Het gebruik van automatische seinsleutels, die punten en strepen produceren op elektronische of mechanische wijze, is verboden.
De examenstof voor het B-examen wordt opgegeven in bijlage 2.
De examenstof voor het C-examen wordt opgegeven in bijlage 3.
Het B-examen en het C-examen bestaan uit meerkeuzevragen. Geslaagd zijn voor het B-examen en het C-examen de kandidaten die twee derde van de punten hebben behaald. § 3. Alleen zij die voor het B-examen zijn geslaagd worden tot het A-examen toegelaten. § 4. Er wordt geen enkele, zelfs gedeeltelijke, vrijstelling van enige examenstof verleend. § 5. Wie voor de examens slaagt, ontvangt de volgende getuigschriften : 1° A-examen : het H.A.R.E.C.-getuigschrift A; 2° B-examen : het H.A.R.E.C.-getuigschrift B; 3° C-examen : een getuigschrift van aspirant-privaat radiotelefonist. § 6. Wie voor een examen zakt, moet op zijn minst twee maanden wachten voor hij zich opnieuw voor dat examen mag aanmelden.
Elke aan bedrog of poging tot bedrog schuldig bevonden kandidaat wordt gedurende de volgende drie jaren niet meer tot de examens toegelaten.
Art. 3.§ 1. Aanvragen om deelneming aan de examens worden middels het door het Instituut opgestelde inschrijvingsformulier ingediend. § 2. De inschrijvingen voor de examens worden 10 werkdagen vóór de data van de examens afgesloten. Elke daarna ontvangen inschrijving wordt geregistreerd voor de volgende examenperiode. § 3. Het inschrijvingsgeld wordt op voorhand betaald en het bewijs van de betaling wordt bij het inschrijvingsformulier gevoegd.
Het inschrijvingsgeld wordt nooit terugbetaald.
Het wordt overgedragen naar de volgende examensessie in geval van laattijdige inschrijving.
Art. 4.§ 1. Een examen kan ten huize van een kandidaat worden afgenomen indien hij het bewijs levert dat hem een bestendige invaliditeit van ten minste 80 % door een bevoegde overheid werd toegekend of indien hij een geneeskundig attest indient waaruit blijkt, dat hij in de bestendige en volstrekte onmogelijkheid verkeert zich buiten zijn woning te verplaatsen zonder de hulp van een derde.
Indien het Instituut vaststelt dat de ingediende stukken vals zijn, zullen de kosten die het heeft gedragen om het examen ten huize van de kandidaat te organiseren, door laatstgenoemde worden vergoed, onverminderd de gerechtelijke vervolgingen die kunnen worden ingesteld. § 2. Voor mindervalide kandidaten die zich kunnen verplaatsen maar die het examen niet samen met de andere kandidaten kunnen afleggen, kan het Instituut een examen organiseren dat aan hun fysieke toestand is aangepast. HOOFDSTUK III. - De vergunningen
Art. 5.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6 wordt een vergunning voor het houden of opzetten en het laten werken van een amateurstation alleen afgegeven aan een houder van een in artikel 2, § 5, genoemd getuigschrift of aan een vereniging van radioamateurs.
De vergunning heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden.
De vergunning bevindt zich bij de zendinrichting.
Art. 6.§ 1. Personen, die een H.A.R.E.C.-getuigschrift voorleggen dat in het buitenland afgegeven werd, kunnen een vergunning bekomen.
Volgens het voorgelegde getuigschrift wordt een vergunning verleend voor een amateurstation van sectie A, B of C : 1° sectie A : H.A.R.E.C.-getuigschrift A of getuigschrift van privaat radiotelegrafist; 2° sectie B : H.A.R.E.C.-getuigschrift B of getuigschrift van privaat radiotelefonist; 3° sectie C : getuigschrift van aspirant-privaat radiotelefonist. § 2. Buitenlandse radioamateurs die geen houder zijn van een H.A.R.E.C.-getuigschrift of van een C.E.P.T. T/R 61-01-vergunning kunnen, op grond van het getuigschrift afgegeven door de buitenlandse overheden, gedurende hun verblijf in België, een vergunning bekomen om een amateurstation aan te leggen en te doen werken.
De sectie van het amateurstation wordt door het Instituut bepaald volgens het niveau van het in het buitenland afgelegde examen. Het niveau is minstens gelijk aan dat om een H.A.R.E.C.-getuigschrift te bekomen.
Indien het verblijf korter is dan één jaar, wordt de vergunning verleend voor de voorziene duur van het verblijf. Indien het verblijf langer is dan één jaar, is de vergunning geldig tot 31 december van het eerste volledige jaar dat volgt op de datum van de aanvraag. De vergunning kan van jaar tot jaar worden verlengd tot het einde van het verblijf. § 3. De radioamateurs van Belgische nationaliteit kunnen op grond van een getuigschrift, afgegeven door vreemde overheden, een aanvraag om een vergunning indienen. De sectie van het amateurstation wordt door het Instituut bepaald volgens het niveau van het in het buitenland afgelegde examen. Het niveau van het examen is minstens gelijk aan dat om een H.A.R.E.C.-getuigschrift te bekomen.
Art. 7.Bij de aanvraag van een vergunning worden volgende bescheiden en inlichtingen gevoegd : 1° indien de vergunning aangevraagd wordt door een natuurlijke persoon : a) een kopie van de in de artikelen 2, § 5, en 6 vermelde vergunningen, in overeenstemming met de sectie waarvoor de vergunning gevraagd wordt;b) als het om een vast station gaat, de plaats waar het opgesteld wordt;2° indien de vergunning wordt aangevraagd door een vereniging van radioamateurs : a) de naam, het adres en het telefoonnummer van de radioamateur van wie de vergunning overeenstemt met de sectie van het station, die namens de vereniging zal instaan voor het gebruik en de goede werking van het station;b) een ondertekende verklaring van deze radioamateur, dat hij deze verantwoordelijkheid opneemt.
Art. 8.Aan de vereniging van radioamateurs worden slechts vergunningen voor één of meer vaste stations afgegeven.
Art. 9.De verenigingen van radioamateurs kunnen worden gemachtigd om automatische onbemande stations aan te leggen en te doen werken.
De vergunningsaanvragen bevatten : 1° de opstellingsplaats van het station;2° de naam, het adres en het telefoonnummer van de radioamateur en zijn plaatsvervanger die namens de vereniging instaan voor het gebruik van het automatisch onbemande station. De getuigschriften van de verantwoordelijke radioamateur en van zijn plaatsvervanger stemmen overeen met de sectie van het station; 3° een verklaring ondertekend door de voorzitters van de andere verenigingen, waarin wordt bevestigd dat zij akkoord gaan met het gebruik van de frequentie(s).Voor stations die de werking van amateurstations in de buurlanden kunnen beïnvloeden, wordt eveneens de goedkeuring gevraagd van de verenigingen van de buurlanden die instaan voor de harmonisering van het frequentiegebruik in de amateurbanden; 4° een verbintenis van de vereniging om alle radioamateurs kosteloos gebruik te laten maken van haar automatische onbemande stations. HOOFDSTUK IV. - Het dagboek en de te verstrekken gegevens
Art. 10.De vergunninghouder houdt een journaal bij waarin hij alle radioverbindingen noteert die met zijn vaste station(s) worden gemaakt.
Dit bevat : a) de datum en het tijdstip van elke uitzending;b) de roepnaam van het tegenstation;c) de gebruikte frequentieband en de klasse van uitzending;d) de naam of de roepnaam van iedere andere gebruiker van het station. Het dagboek kan in de vorm van een computerbestand gehouden worden, of in een vorm die aangepast is aan gehandicapten.
Het dagboek wordt op elk verzoek van het Instituut voorgelegd. Het wordt minstens twee jaar na de laatste opgetekende uitzending bewaard.
Art. 11.De vergunninghouder stelt het Instituut vooraf in kennis van alle veranderingen van de plaats van opstelling van zijn vaste station(s) en van zijn correspondentieadres als dat van de plaats van opstelling verschilt.
Vaste stations van een vereniging van radioamateurs mogen echter tijdelijk worden verplaatst, zonder dat het Instituut daarvan verwittigd wordt, wanneer de vereniging aan een wedstrijd of een gezamenlijke radioamateuractiviteit deelneemt. HOOFDSTUK V. - Zendinrichtingen
Art. 12.Het maximumzendvermogen van de zendinrichtingen mag niet meer bedragen dan tweemaal het toegestane zendvermogen.
Art. 13.Zendinrichtingen die schadelijke interferenties veroorzaken, zijn zodanig gedemonteerd, dat ze niet meer kunnen uitzenden of op een eenvoudige wijze geschikt kunnen worden gemaakt voor uitzendingen.
Art. 14.De vergunninghouder draagt er zorg voor dat door de uitzendingen van de zendinrichting de grenzen van de hem toegewezen frequentiebanden en het toegestane zendvermogen niet worden overschreden.
Bijlage 4 bevat de toegestane combinaties van frequentiebanden en zendvermogen, alsook van de status en de klassen van uitzending.
Art. 15.Aan de vergunninghouder voor een station van sectie A of B kan, voor bijzondere experimenten of voor het deelnemen aan internationale wedstrijden, de door de Minister gemachtigde ambtenaar van het Instituut toestemming verlenen om af te wijken van de in dit besluit voorgeschreven klassen van uitzending, de toegewezen frequenties en het toegestane zendvermogen.
Art. 16.De opstellingsplaats, het maximale vermogen en de te gebruiken frequenties van elk automatisch onbemand station worden in de vergunning bepaald.
De automatische onbemande stations voldoen bovendien aan de voorschriften van bijlage 6.
Art. 17.Het meten van het zendvermogen van een amateurstation gebeurt overeenkomstig bijlage 7. HOOFDSTUK VI. - Gebruik van het amateurstation
Art. 18.Aan elke vergunninghouder wordt door het Instituut een roepnaam voor zijn station gegeven. Deze roepnaam wordt als volgt gebruikt : 1° bij het begin en bij einde van elke uitzending zendt de vergunninghouder zijn roepnaam op zijn minst één keer uit op de manier als in bijlage 8 wordt bepaald.Is de uitzending opgebouwd uit kortdurende uitzendingen over en weer met andere stations, dan wordt deze reeks kortdurende uitzendingen als één uitzending beschouwd; 2° gedurende een uitzending is de roepnaam ten minste éénmaal om de vijf minuten duidelijk herkenbaar en waarneembaar in de over te dragen informatie;3° in voorkomend geval wordt de roepnaam met de volgende suffixen aangevuld : /M voor een mobiel station; /MM voor een maritiem-mobiel station; /P voor een draagbaar station (alsook voor een gelegenheidsopstelling van het station, bijvoorbeeld voor een radioamateurwedstrijd); /A voor een station dat gebruikt wordt als vast station op een andere plaats dan aangeduid in de vergunning; 4° indien een amateurstation gebruikt wordt door een andere radioamateur dan de vergunninghouder, dan zendt de gebruiker de roepnaam van de vergunninghouder uit, gevolgd door het woord "operator" en zijn eigen roepnaam;5° indien een station van een vereniging wordt gebruikt, wordt alleen de roepnaam van dit station uitgezonden;6° de roepnaam van een radioamateurstation heeft nooit meer dan zes karakters, waarvan één cijfer op de derde rang; De roepnaam van een radioamateurstation kan te allen tijde gewijzigd worden door het Instituut.
Art. 19.De vergunninghouder kan een amateurstation gebruiken voor het doen van technische onderzoeken, alsmede voor het in verstaanbare taal, tekst of beeld uitwisselen van berichten met betrekking tot technische onderzoeken en voor berichten van persoonlijke aard waarvoor, uit hoofde van hun onbelangrijkheid, het gebruik van de telecommunicatie- infrastructuren niet vereist is.
Art. 20.Het is de vergunninghouder verboden : 1° in verbinding te treden met andere dan vergunde amateurstations;2° in verbinding te treden met buitenlandse amateurstations indien de administratie van de betreffende landen of de Belgische overheid hiertegen bij de Minister bezwaar heeft aangetekend.De Minister publiceert een lijst van dergelijke landen; 3° berichten te ontvangen of uit te zenden voor rekening van derden;4° informatie van andere amateurstations (her)uit te zenden, indien deze informatie niet in overeenstemming is met hetgeen in artikel 22 is bepaald;5° muziekprogramma's uit te zenden;6° handelsreclame uit te zenden;7° valse of bedrieglijke noodberichten uit te zenden;8° gecodeerde informatie, alleen verstaanbaar door de bestemmeling, uit te zenden;9° zonder bijzondere toestemming van het Instituut, uitzendingen te verrichten met een hoger vermogen dan dat bepaald in de hem afgegeven vergunningen;10° zijn station op een telecommunicatienet aan te sluiten.
Art. 21.Bij het uitproberen van uitzendingen zoals datatransmissie, televisie, slowscantelevisie (SSTV), facsimile of spreadspectrum leeft de radioamateur de geldende internationale normen na.
Art. 22.Voor de uitzendingen op frequenties waarop de amateurdienst met een secundaire status is toegestaan, gelden de volgende verplichtingen : 1° de vergunninghouder verleent te allen tijde voorrang aan diensten met een primaire status;2° de uitzendingen worden onmiddellijk beëindigd in geval een storing veroorzaakt wordt in een radioverbinding van een primaire dienst;3° de ruimtestations van de amateursatellietdienst zijn uitgerust met aangepaste inrichtingen om hinderlijke storingen met behulp van bedieningsgrondstations te kunnen opheffen.Wanneer het Instituut dergelijke ruimtestations toestaat, wordt het Radiocommunicatie Bureau van de I.T.U. ingelicht en gaat het Instituut na of een voldoende aantal bedieningsgrondstations vóór de lancering opgesteld zijn, om elke hinderlijke storing te kunnen opheffen.
Art. 23.§ 1. De vergunninghouder is bij de uitzendingen van een amateurstation aanwezig. § 2. De aanwezigheid van de vergunninghouder is evenwel niet vereist voor : 1° de in artikel 9 bedoelde automatische onbemande stations;2° zendtoestellen die door amateurs gebruikt worden bij alle wedstrijden. § 3. De vergunninghouder of de verantwoordelijke van het station treft passende maatregelen ter voorkoming van het gebruik van zijn amateurstation door onbevoegden. § 4. Wanneer verenigingen van radioamateurs cursussen inrichten om kandidaten voor te bereiden tot de in artikel 2 bedoelde examens, kan de door de Minister gemachtigde ambtenaar van het Instituut, op aanvraag van de vereniging, aan deze kandidaten toestemming verlenen om, onder toezicht van de radioamateur, met het station van de vereniging uitzendingen te doen. Deze uitzendingen stemmen overeen met de sectie waarvoor de kandidaat het examen voorbereidt. De toelating wordt verleend voor een periode van negentig dagen voorafgaand aan het examen waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven. Indien de kandidaat zich niet aanmeldt voor het examen, wordt hem geen toestemming meer verleend.
Art. 24.In geval van catastrofen kunnen de radioamateurs, op aanvraag en ten behoeve van het Belgische Rode Kruis of andere Belgische nooddiensten, met hun amateurstation en relaisstations en datanetwerkstations een radionoodnet opstellen en doen werken.
Het radionoodnet kan ook worden opgesteld ter gelegenheid van nationale of internationale oefeningen, ingericht door of met de medewerking van het Belgische Rode Kruis of andere Belgische nooddiensten.
De radioamateurs die meewerken aan dat noodnet ontvangen hiervoor geen enkele vergoeding. HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling
Art. 25.Het ministerieel besluit van 19 december 1986 betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs wordt opgeheven.
De vergunningen verkregen op basis van het ministerieel besluit van 19 december 1986 blijven geldig tot 31 december 2001.
De getuigschriften verkregen op basis van het ministerieel besluit van 19 december 1986 blijven onbeperkt geldig.
Brussel, 9 januari 2001.
R. DAEMS
Bijlage 1 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Programma van het A-examen HOOFDSTUK 1 De letters van het alfabet;
De 10 cijfers;
De punt (.);
De komma (,);
Het vraagteken (?);
De breukstreep (/);
Het gelijkheidsteken (=);
Het teken (+);
Het afkappingsteken (');
De fout;
HOOFDSTUK 2 Afkortingen die in de amateurdienst worden gebruikt AREinde van de uitzending* AS Het wachten* BK Signaal om een uitzending te onderbreken CQ Algemene oproep aan alle stations CW Doorlopende golf telegrafie DE Gebruikt om de roepnaam van het station te scheiden K Uitnodiging om te zenden MSG Bericht PSE Alstublieft RST Leesbaarheid, signaalsterkte, toonkwaliteit R Ontvangen RX Ontvanger SIG Signaal TX Zender UR Uw, jouw SK of VA Einde van de verbinding* * : Wordt zonder spatie tussen de letters uitgezonden Brussel, 9 januari 200 1.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
Bijlage 2 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Programma van het examen B HOOFDSTUK 1 : Internationale reglementering 1.1. Radioreglement van de ITU - Bepaling van de amateurdienst en van de amateursatellietdienst - Bepaling van een amateurstation - Artikel S25 van het Radioreglement - Frequentiebanden van de amateurdienst - Radioregio's van de ITU - Identificatie van radioamateurstations, Europese nationale prefixen - Samenstelling van de roepnamen; gebruik van de roepnamen - Internationaal gebruik van een amateurstation in geval van nationale rampen - Noodsignalen - Resolutie nr. 640 van het Radioreglement van de ITU 1.2. Reglementering van de CEPT - De aanbevelingen en beslissingen van de CEPT betreffende radioamateurs HOOFDSTUK 2 : Nationale reglementering - De artikelen 3, 4, 7, 8 en 9bis van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving - De artikelen 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 31 en 32 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen - Dit ministerieel besluit en zijn bijlagen HOOFDSTUK 3 : Uittreksel uit de internationale Q-code Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 4 : Internationale tabel voor fonetische spelling Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De beklemtoonde lettergrepen staan in het vetjes HOOFDSTUK 5 : Elektriciteit, elektromagnetisme en radiotechniek 5.1. Geleidbaarheid - Geleider, halfgeleider en isolator - Stroom, spanning en weerstand - De eenheden : ampère, volt en ohm - De wet van Ohm (U=I.R) - De wetten van Kirchhoff - Elektrisch vermogen (P=U.I) - De eenheid watt - Elektrische energie (W=P.t) - Het vermogen van een batterij (ampère-uur) 5.2. Bronnen van elektriciteit - Spanningsbron, bronspanning (EMK), kortsluitstroom, inwendige weerstand en klemspanning - Serie- en parallelschakeling van spanningsbronnen 5.3. Elektrisch veld - Elektrische veldsterkte - Eenheid : volt per meter - Afscherming van elektrische velden 5.4. Magnetisch veld - Magnetisch veld rondom een geleider - Afscherming van magnetische velden 5.5. Elektromagnetisch veld - Radiogolven bekeken als elektromagnetische golven - Voortplantingssnelheid en het verband met de frequentie en de golflengte [v=f.|gl] - Polarisatie 5.6. Sinusvormige signalen - De grafische voorstelling in functie van de tijd - Onmiddellijke waarde, amplitude : [Emax], - Effectieve waarde [RMS] : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Gemiddelde waarde - Periode en periodeduur - Frequentie - De eenheid hertz - Faseverschil 5.7. Niet-sinusvormige signalen - Audiosignalen - Blokgolven - Grafische voorstelling in functie van de tijd - Gelijkstroomcomponent, grondgolf en hogere harmonischen 5.8. Gemoduleerde signalen - Amplitudemodulatie - Fasemodulatie, frequentiemodulatie en enkelzijbandmodulatie - Frequentiezwaai en modulatie-index Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Draaggolf, zijbanden en bandbreedte - Golfvorm 5.9. Vermogen en energie - Vermogen van sinusvormige signalen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Vermogensverhoudingen die overeenstemmen met de volgende dB-waarden : 0 dB, 3 dB, 6 dB, 10dB en 20 dB (zowel in positieve als in negatieve zin) - Vermogensverhoudingen in dB tussen de ingang en uitgang van versterkers en/of verzwakkers - Aanpassing (maximale vermogensoverdracht) - Verhouding tussen ingangs- en uitgangsvermogen en rendement Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Piekzendvermogen [PEP] van de gemoduleerde draaggolf HOOFDSTUK 6 : Componenten 6.1. Weerstand - Weerstand - De eenheid ohm - Stroom- en spanningskarakteristieken - Vermogensdissipatie - Positieve en negatieve temperatuurcoëfficiënten 6.2. Condensator - Capaciteit - De eenheid farad - De relatie tussen capaciteit, afmetingen en diëlektricum (uitsluitend kwalitatief aspect) - De reactantie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Faseverschil tussen spanning en stroom - Karakteristieken van vaste en variabele condensatoren : lucht-, mica-, folie-, keramische en elektrolytische condensatoren - Temperatuurcoëfficiënt - Lekstroom 6.3. Spoel - Zelfinductie - De eenheid henry - De invloed van het aantal windingen, de diameter, de lengte en het kernmateriaal (uitsluitend kwantitatief aspect) - De reactantie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Faseverschil tussen spanning en stroom - Q-factor - Huideffect (skin effect) - Verliezen in kernmaterialen 6.4. Toepassing en gebruik van transformatoren - Ideale transformator [Pprim = Psec] - Het verband tussen de verhouding van het aantal windingen en : - de spanningsverhouding : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - de stroomverhouding Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - de impedantieverhouding (uitsluitend kwantitatief aspect) - De transformatoren 6.5. Diode - Gebruik en toepassing van diodes - Gelijkrechtdiode, zenerdiode, LED [lichtgevende diode], spanningsafhankelijke en capaciteitsafhankelijke diode [VARICAP] - Sperspanning, lekstroom 6.6. Transistor - PNP- en NPN-transistoren - Versterkingsfactor - Veldeffecttransistor [N- en P-kanaal, j-FET] - De weerstand tussen basis en emitter - De transistoren : - gemeenschappelijk emitterschakeling [source voor j-FET] - gemeenschappelijk basisschakeling [gate voor j-FET] - gemeenschappelijk collectorschakeling [drain voor j-FET] - in- en uitgangsimpedantie van de voormelde schakelingen - de instelmethodes 6.7. Allerlei - Eenvoudige thermionische onderdelen (elektronenbuizen) - Eenvoudige digitale schakelingen HOOFDSTUK 7 : Schakelingen 7.1. Combinatie van componenten - Serie- en parallelschakelingen van weerstanden, spoelen, condensatoren, transformatoren en diodes - Stromen en spanningen in deze schakelingen - Impedantie van deze schakelingen 7.2. Filter - Serie- en parallelfilters - Impedantie - Frequentiekarakteristieken - Resonantiefrequentie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Kwaliteitsfactor van een afgestemde kring Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Bandbreedte - Laagdoorlatende, hoogdoorlatende, banddoorlatende en bandsperrende filters, opgebouwd uit passieve componenten - Frequentieweergave - Pi-filter en T-filter - Kwartskristal 7.3. Voeding - Enkel- en dubbelzijdige gelijkrichtschakelingen en bruggelijkrichters - Afvlakschakelingen - Stabilisatieschakelingen voor laagspanningsvoedingen 7.4. Versterker - Laagfrequentversterkers [LF] en hoogfrequentversterkers [HF] - Versterkingsfactor - Amplitude-frequentiekarakteristiek en bandbreedte - Instelling in klassen A, A/B, B en C - Harmonischen [niet-lineaire vervormingen] 7.5. Detector - AM-detector - Diodedetector - Product-detector - FM-detector - Flankdetector - Foster-Seeleydiscriminator - CW- en EZB-detectoren (SSB) 7.6. Oscillator - Factoren die invloed hebben op de frequentie en op de stabiliteitsvoorwaarden nodig voor het oscilleren - LC-oscillator - Kristaloscillator, overtoneoscillator 7.7. Fasegekoppelde schakeling (PLL : Phase Locked Loop) - Fasegekoppelde schakeling met fasevergelijking HOOFDSTUK 8 : Ontvangers 8.1. Soorten - Enkel- en dubbelsuperheterodyneontvanger 8.2. Blokschema's - CW-ontvanger [A1A] - AM-ontvanger [A3E] - EZB-ontvanger (SSB) voor telefonie met onderdrukte draaggolf [J3E] - FM-ontvanger [F3E] 8.3. Werking en functies van de volgende trappen (enkel als onderdeel van een blokschema) - HF-versterker - Oscillator [vast en variabel] - Mengtrap - Middenfrequentversterker - Begrenzer - Detector - Zwevingsoscillator [BFO] - Kristalkalibrator - LF-versterker - Automatische versterkingsregeling - S-meter - Ruisonderdrukker [squelch] 8.4. Karakteristieken van ontvangers (enkel eenvoudige beschrijving) - Nabuurkanaal - Selectiviteit - Gevoeligheid - Stabiliteit - Spiegelfrequentie - Intermodulatie, kruismodulatie HOOFDSTUK 9 : Zenders 9.1. Soorten - Zenders met of zonder frequentietransformatie - Frequentievermenigvuldiging 9.2. Blokschema's - CW-zender [A1A] - EZB-zender (SSB) voor telefonie met onderdrukte draaggolf [J3E] - FM-zender [F3E] 9.3. Werking en functie van de volgende trappen (alleen als onderdeel van het blokschema) - Mengtrap - Oscillator - Scheidingstrap - Stuurtrap - Frequentievermenigvuldiger - Vermogensversterker - Uitgangsfilter [pi-filter] - Frequentiemodulator, EZB-modulator (SSB), fasemodulator - Kristalfilter 9.4. Karakteristieken van zenders (enkel eenvoudige beschrijving) - Frequentiestabiliteit - HF-bandbreedte - Zijbanden - Audiofrequentieband - Niet-lineariteit - Uitgangsimpedantie - Uitgangsvermogen - Rendement - Frequentiezwaai - Modulatie-index - CW-sleutelklikken en getsjirp - Ongewenste HF-uitstralingen - Uitstralingen van de behuizing HOOFDSTUK 10 : Antennes en transmissielijnen 1 0.1. Soorten antennes - Halvegolfantenne met voeding in het midden - Halvegolfantenne met voeding aan het einde - Gevouwen dipool - Verticale kwartgolfantenne [type GPA] - Antenne met reflectoren en/of directoren [Yagi] - Paraboolantenne - Dipool met afgestemde traps 10.2. Antennekarakteristieken - Stroom- en spanningsverdeling in de antenne - Impedantie aan het voedingspunt - Capacitieve of inductieve impedantie van een niet-afgestemde antenne - Polarisatie - Antennewinst - Effectief uitgestraald vermogen (E.U.V. of E.R.P.) - Voor-/achterverhouding - Horizontale en verticale stralingsdiagrammen 10.3. Transmissielijnen - Tweedraadsleiding - Coaxiale kabel - Golfpijp - Karakteristieke impedantie (Zo) - Voortplantingssnelheid - Staandegolfverhouding - Verliezen - BALUN - Kwartgolflijn als impedantietransformator Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Open en kortgesloten lijnen als afgestemde kringen - Antenneaanpassingseenheid HOOFDSTUK 11 : Voortplanting - Ionosfeerlagen - Kritische frequentie - Invloed van de zon op de ionosfeer - Maximaal bruikbare frequentie - Grondgolf, ruimtegolf, opstralingshoek en skipafstand - Fading - Troposfeer - Invloed van de antennehoogte op de overbrugbare afstand (radiohorizon) - Temperatuurinversie - Sporadische E-reflectie - Aurorareflectie HOOFDSTUK 12 : Metingen 1 2.1. Principe van metingen - Het meten van : - Gelijk- en wisselspanningen en gelijk- en wisselstromen - Meetfouten - Invloed van de frequentie - Invloed van de golfvorm - Invloed van de interne weerstand van de meettoestellen - Weerstand - DC- en HF-vermogen [gemiddeld vermogen en piekvermogen] - Staandegolfverhouding - Golfvorm van de omhullende van een hoogfrequentsignaal - Frequentie - Resonantiefrequentie 12.2. Meettoestellen Het meten met : - Draaispoelmeter - Multimeter - SGV-meter - Frequentieteller - Absorptiefrequentiemeter - Absorptiegolfmeter - Oscilloscoop HOOFDSTUK 13 : Interferenties en beschermingen 1 3.1. Interferentie in elektronische toestellen - Blokkering - Storing van het gewenste signaal - Intermodulatie - Detectie in audio-installaties 13.2. Oorzaak van interferentie in elektronische toestellen - Veldsterkte van de zender - Ongewenste uitstralingen van de zender (parasitaire uitstraling, harmonischen) - Ongewenste beïnvloeding van de apparatuur : - via de antenne-ingang - via andere aangesloten leidingen - door directe instraling 13.3 Bescherming tegen interferentie - Maatregelen om storingen te voorkomen en op te heffen : - filtering - ontkoppeling - afscherming 13.4. Elektrische bescherming - Het menselijk lichaam - Netvoeding - Hoogspanning - Bliksem Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
Bijlage 3 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Programma van het examen C HOOFDSTUK 1 : Internationale reglementering 1.1. Radioreglement van de ITU - Bepaling van de amateurdienst en van de amateursatellietdienst - Bepaling van een amateurstation - Artikel S25 van het Radioreglement - Frequentiebanden van de amateurdienst - Radioregio's van de ITU - Identificatie van radioamateurstations, Europese nationale prefixen - Samenstelling van de roepnamen; gebruik van de roepnamen - Internationaal gebruik van een amateurstation in geval van nationale rampen - Noodsignalen - Resolutie nr. 640 van het Radioreglement van de ITU 1.2. Reglementering van de CEPT - De aanbevelingen en beslissingen van de CEPT betreffende radioamateurs HOOFDSTUK 2 : Nationale reglementering - De artikelen 3, 4, 7, 8 en 9bis van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving - De artikelen 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 31 en 32 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen - Dit ministerieel besluit en zijn bijlagen HOOFDSTUK 3 : Uittreksel uit de internationale Q-code Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 4 : Internationale tabel voor fonetische spelling Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De beklemtoonde lettergrepen staan in het vetjes HOOFDSTUK 5 : Elektriciteit, elektromagnetisme en radiotechniek 5.1. Geleidbaarheid - Geleider, halfgeleider en isolator - Stroom, spanning en weerstand - De eenheden : ampère, volt en ohm - De wet van Ohm (U=I.R) - De wetten van Kirchhoff - Elektrisch vermogen (P=U.I) - De eenheid watt 5.2. Bronnen van elektriciteit - Spanningsbron, bronspanning (EMK) en klemspanning 5.3. Elektrisch veld - Elektrische veldsterkte - De eenheid : volt per meter 5.4. Magnetisch veld - Magnetisch veld rondom een geleider 5.5. Elektromagnetisch veld - Radiogolven bekeken als elektromagnetische golven - Voortplantingssnelheid en het verband met de frequentie en de golflengte [v=f.|gl] - Polarisatie 5.6. Sinusvormige signalen - De grafische voorstelling in functie van de tijd - Onmiddellijke waarde, amplitude : [Emax], - Effectieve waarde [RMS] : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Periode en periodeduur - Frequentie - De eenheid hertz - Faseverschil 5.7. Niet-sinusvormige signalen - Blokgolven - Grafische voorstelling in functie van de tijd 5.8. Gemoduleerde signalen - Amplitudemodulatie - Frequentiemodulatie en enkelzijbandmodulatie - Draaggolf, zijbanden en bandbreedte 5.9. Vermogen en energie -Vermogen van sinusvormige signalen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld -Vermogensverhoudingen die overeenstemmen met de volgende dB-waarden : 0 dB, 3 dB, 6 dB, 10dB en 20 dB (zowel in positieve als in negatieve zin) - Vermogensverhouding in dB tussen de ingang en uitgang van versterkers en/of verzwakkers - Verhouding tussen ingangs- en uitgangsvermogen en rendement Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 6 : Componenten 6.1. Weerstand - Weerstand - De eenheid ohm - Vermogensdissipatie 6.2. Condensator - Capaciteit - De eenheid farad - De relatie tussen capaciteit, afmetingen en diëlektricum (uitsluitend kwalitatief aspect) - De reactantie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.3. Spoel - Zelfinductie - De eenheid henry - De invloed van het aantal windingen, de diameter, de lengte en het kernmateriaal (uitsluitend kwantitatief aspect) - De reactantie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.4. Toepassing en gebruik van transformatoren - Ideale transformator [Pprim = Psec] - Het verband tussen de verhouding van het aantal windingen en : - de spanningsverhouding : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - de stroomverhouding Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - De transformatoren 6.5. Diode - Gebruik en toepassing van diodes - Gelijkrichtdiode, zenerdiode, LED [lichtgevende diode], spanningsafhankelijke en capaciteitsafhankelijke diode [VARICAP] 6.6. Transistor - PNP- en NPN-transistoren - Versterkingsfactor - De weerstand tussen basis en emitter - De transistoren : - gemeenschappelijk emitterschakeling - gemeenschappelijk basisschakeling - gemeenschappelijk collectorschakeling - in- en uitgangsimpedantie van de voormelde schakelingen HOOFDSTUK 7 : Schakelingen 7.1. Combinatie van componenten - Serie- en parallelschakelingen van weerstanden, spoelen, condensatoren 7.2. Filter - Serie- en parallelfilters - Laagdoorlatende, hoogdoorlatende, banddoorlatende en bandsperrende filters, opgebouwd uit passieve componenten - Pi-filter en T-filter 7.3. Voeding - Enkel- en dubbelzijdige gelijkrichtschakelingen en de bruggelijkrichters - Afvlakschakelingen 7.4. Versterker - Laagfrequentversterkers [LF] en hoogfrequentversterkers [HF] - Versterkingsfactor 7.5. Detector - AM-detector - Diodedetector - FM-detector 7.6. Oscillator - Factoren die invloed hebben op de frequentie en op de stabiliteitsvoorwaarden nodig voor het oscilleren - LC-oscillator HOOFDSTUK 8 : Ontvangers 8.1. Soorten - Enkel- en dubbelsuperheterodyneontvanger 8.2. Blokschema's - EZB-ontvanger (SSB) voor telefonie met onderdrukte draaggolf [J3E] - FM-ontvanger [F3E] 8.3. Werking en functies van de volgende trappen (enkel als onderdeel van een blokschema) - HF-versterker - Oscillator [vast en variabel] - Mengtrap - Middenfrequentversterker - Begrenzer - Detector - Zwevingsoscillator [BFO] - LF-versterker HOOFDSTUK 9 : Zenders 9.1. Soorten - Zenders met of zonder frequentietransformatie - Frequentievermenigvuldiging 9.2. Blokschema's - EZB-zender (SSB) voor telefonie met onderdrukte draaggolf [J3E] - FM-zender [F3E] 9.3. Werking en functie van de volgende trappen (alleen als onderdeel van het blokschema) - Mengtrap - Oscillator - Frequentievermenigvuldiger - Vermogensversterker - Uitgangsfilter [pi-filter] - Frequentiemodulator, EZB-modulator (SSB), fasemodulator 9.4. Karakteristieken van zenders (enkel eenvoudige beschrijving) - Frequentiestabiliteit - HF-bandbreedte - Zijbanden - Audiofrequentieband - Uitgangsimpedantie - Uitgangsvermogen - Rendement - Frequentiezwaai - Modulatie-index - Ongewenste HF-uitstralingen HOOFDSTUK 10 : Antennes en transmissielijnen 1 0.1. Soorten antennes - Halvegolfantenne met voeding in het midden - Halvegolfantenne met voeding aan het einde - Gevouwen dipool - Verticale kwartgolfantenne [type GPA] - Antenne met reflectoren en/of directoren [Yagi] 10.2. Antennekarakteristieken - Polarisatie - Antennewinst - Effectief uitgestraald vermogen (E.U.V. of E.R.P.) - Voor-/achterverhouding 10.3. Transmissielijnen - Coaxiale kabel - Karakteristieke impedantie (Zo) - Voortplantingssnelheid - Staandegolfverhouding - Verliezen HOOFDSTUK 11 : Voortplanting - Invloed van de antennehoogte op de overbrugbare afstand (radiohorizon) - Temperatuurinversie HOOFDSTUK 12 : Metingen 1 2.1. Principe van metingen Het meten van : - Gelijk- en wisselspanningen en gelijk- en wisselstromen - Weerstand - DC- en HF-vermogen [gemiddeld vermogen en piekvermogen] - Frequentie 12.2. Meettoestellen Het meten met : - Draaispoelmeter - Multimeter - SGV-meter HOOFDSTUK 13 : Interferenties en beschermingen 1 3.1. Interferentie in elektronische toestellen - Blokkering - Storing van het gewenste signaal - Intermodulatie - Detectie in audio-installaties 13.2. Oorzaak van interferentie in elektronische toestellen - Veldsterkte van de zender - Ongewenste beïnvloeding van de apparatuur (parasitaire uitstraling, harmonischen) - Ongewenste beïnvloeding van de apparatuur : - via de antenne-ingang - via andere aangesloten leidingen - door directe instraling 13.3. Bescherming tegen interferentie Maatregelen om storingen te voorkomen en op te heffen : - filtering - ontkoppeling - afscherming 13.4 Elektrische bescherming - Het menselijk lichaam - Netvoeding - Hoogspanning - Bliksem Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS Bijlage 4 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs De vergunninghouder gebruikt het amateurstation uitsluitend in overeenstemming met de in de navolgende tabel weergegeven combinaties : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) 1000 W mits melding aan het BIPT. (**) 200W mits melding aan het BIPT. I. Status P- primaire dienst.
PEX - primaire en exclusieve dienst.
S - secundaire dienst. De stations van een secundaire dienst mogen geen storingen veroorzaken op stations van een primaire dienst en genieten geen bescherming tegen storingen door stations van een primaire dienst.
II. Verwijzingen (1) De stations van de amateurdienst in de frequentieband 1,81 - 1,83 MHz mogen geen storingen veroorzaken op stations van de primaire of secundaire dienst en genieten geen enkele bescherming tegen storingen veroorzaakt door stations van de primaire dienst.(2) De frequentiesegmenten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld mogen worden gebruikt voor de amateursatellietdienst, met hetzelfde statuut als de amateurdienst.(3) De amateursatellietdienst mag werken in de banden 435,0 - 438,0 MHz, 1260,0 - 1270,0 MHz, 2400,0 2450,0 MHz, 5650,0 - 5670,0 MHz op voorwaarde dat daaruit geen nadelige storing voortvloeit op andere diensten.(4) Het gebruik van de banden 1260,0 - 1270,0 en 5650,0 en 5670,0 MHz door de amateurdienst per satelliet is beperkt tot de richting aarde-ruimte.(5) De frequentiebanden 2400 2483,5 MHz, 5725,0 - 5875,0 MHz, 24,0 - 24,25 GHz en 244,0 - 246,0 GHz worden gebruikt voor hoogfrequente industriële, wetenschappelijke, medische en huishoudelijke doeleinden. Storingen veroorzaakt door die toepassingen moeten worden aanvaard.
Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS Bijlage 5 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Symbolen van de klassen van uitzending 1. Het EERSTE symbool (modulatievorm van de draaggolf) N = Ongemoduleerde draaggolf A = Amplitudemodulatie met dubbelzijband * B = Amplitudemodulatie met onafhankelijke zijbanden H = Amplitudemodulatie met enkelzijband, volledige draaggolf * R = Amplitudemodulatie met enkelzijband, gereduceerde of variabele draaggolf * J = Amplitudemodulatie met enkelzijband, onderdrukte draaggolf* C = Amplitudemodulatie met restzijband (rudimentaire zijband)* F = Frequentiemodulatie ** G = Fasemodulatie ** D = De uitzending waarvan de draaggolf zowel amplitude- als frequentie-fasegemoduleerd is, hetzij tegelijk dan wel in een van tevoren vastgestelde volgorde P = Ongemoduleerde pulstrein K = Pulstrein, amplitudegemoduleerd L = Pulstrein, gemoduleerd in lengte of duur M = Pulstrein, gemoduleerd in positie of fase Q = Pulstrein, waarbij de draaggolf frequentie- of fasegemoduleerd is gedurende de pulstijd V = Pulstrein, welke een combinatie is van het bovenstaande of op een andere wijze tot stand is gekomen W = Gevallen, welke door bovenstaande symbolen niet worden gedekt en waarbij een uitzending bestaat uit een draaggolf, die tegelijk dan wel in een van tevoren vastgestelde volgorde wordt gemoduleerd met een combinatie van twee of meer van de volgende wijzen : amplitude, frequentie, fase of puls X = Andere gevallen * Inclusief uitzendingen waarbij de hulpdraaggolf (subcarrier) frequentie- of fasegemoduleerd wordt. ** Indien niet gekend is of fase- dan wel frequentiemodulatie wordt gebruikt, gebruikt men het symbool « F ». 2. Het TWEEDE symbool (type signaal dat de draaggolf moduleert) 0 = geen modulatie aanwezig 1 = één enkel kanaal met niet-analoge informatie waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een modulerende hulpdraaggolf 2 = één enkel kanaal met niet-analoge informatie waarbij gebruik wordt gemaakt van een modulerende hulpdraaggolf 3 = één enkel kanaal met analoge informatie 7 = twee of meer kanalen met niet-analoge informatie 8 = twee of meer kanalen met analoge informatie 9 = samengesteld systeem, waarbij één of meer kanalen met niet-analoge informatie tezamen met één of meer kanalen met analoge informatie X = gevallen waarin niet is voorzien 3.Het DERDE symbool (soort informatie welke uitgezonden wordt) N = geen informatie (hierbij inbegrepen informatie van een constante, niet-variabele aard, zoals b.v. bij standaardfrequenties, radarpulsen, enz.) A = morsetelegrafie bestemd om op het gehoor opgenomen te worden B = telegrafie bestemd voor automatische ontvangst C = facsimile D = datatransmissie E = telefonie F = televisie W = combinatie van bovenstaande X = gevallen waarin niet is voorzien - = aanduiding dat één code ofwel een combinatie van codes van toepassing is.
Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
Bijlage 6 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Voorschriften voor automatische stations Deze stations beantwoorden aan dezelfde karakteristieken als de klassieke stations behalve : 1. het zendvermogen wordt op de vergunning vermeld;2. om de stations in werking te stellen wordt er een stuursignaal gebruikt, dat aangepast is aan de klasse van uitzending.De karakteristieken van dit stuursignaal worden bekendgemaakt om de toegang tot het automatische station voor alle radioamateurs mogelijk te maken; 3. de zender wordt automatisch uitgeschakeld ten hoogste vijftien seconden na het wegvallen van het ingangssignaal.Bakenstations zenden bestendig; 4. voor de identificatie van het station wordt gebruik gemaakt van een methode die aangepast is aan de klasse van uitzending.Gedurende de uitzendingen wordt de roepnaam van het station minstens om de 10 minuten herhaald; 5. het station kan op ieder ogenblik, ook op afstand, door de verantwoordelijke radioamateur uitgeschakeld worden, bijvoorbeeld door middel van een gecodeerd audiosignaal. Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
Bijlage 7 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Meting van het zendvermogen van een amateurstation De zender wordt verbonden met een wattmeter en met een aangepaste kunstantenne.
Voor de verschillende klassen van uitzending wordt het vermogen gemeten met de volgende testsignalen : 1. Voor de klassen A1A, F1A, F1B, F1C gedurende een lange streep (bijvoorbeeld 5 seconden);2. Voor de klassen A2C, A3E, A3C, F2A, F2C, F3E, F3C, F3F, G2A zonder modulatie;3. Voor de klassen R3E en J3E (enkelzijbandsignalen) gedurende de modulatietoppen : de meetmethode is in detail bescheven in het advies 326-4 van het Internationaal Comité van Advies betreffende de radioverbindingen - Genève 1982 (meetmethode met twee tonen).4. Voor de klasse C3F bij negatieve modulatie, gedurende een zwart beeld. Het vermogen wordt van de wattmeter afgelezen.
Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
Bijlage 8 bij het ministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs Wijze van uitzending van de roepnaam De roepnaam wordt uitgezonden op één van de wijzen aangeduid in tabel 1.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Indien nodig is de roepnaam gespeld als aangeduid in bijlage 2 hoofdstuk 4.(2) De roepnaam is aan de ontvangzijde in leesbaar schrift zichtbaar. Opmerking : Indien bij automatische telegrafie, dataoverdracht of beeldoverdracht niet aan de voorgeschreven wijze van identificatie kan worden voldaan, geschiedt de identificatie door middel van spraak of morsetelegrafie.
Brussel, 9 januari 2001.
De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS.