Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 07 mei 1999
gepubliceerd op 09 november 1999

Ministerieel besluit tot uitvoering van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012770
pub.
09/11/1999
prom.
07/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/07/1999012770/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MEI 1999. - Ministerieel besluit tot uitvoering van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid


De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 13bis, ingevoegd bij de wet van 13 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor Bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 19;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad;

Gelet op het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 april 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de Fondsen voor Bestaanszekerheid vanaf de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 voorzieningen moeten aanleggen; op die manier wil men vermijden dat zich binnen de kortste termijn problemen zouden voordoen in verband met de uitbetalingen van reeds aangegane verbintenissen op lange termijn zoals de facto de nakoming van de verbintenissen inzake de aanvullende vergoeding van het conventioneel brugpensioen, voor het geval onvoldoende waarborgen zouden zijn aangelegd;

Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, Besluit :

Artikel 1.De bepalingen van dit besluit gelden voor de Fondsen voor bestaanszekerheid bedoeld bij de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid.

Art. 2.De financiële verbintenissen van het Fonds voor bestaanszekerheid moeten gewaarborgd worden wanneer zij betrekking hebben op personen aan wie in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst een recht aan het uitputten zijn en die dit recht in de toekomst verder blijven uitputten met dien verstande dat het een recht betreft dat in hoofde van die personen door een wijziging of een beëindiging van de collectieve arbeidsovereenkomst niet kan worden herroepen.

De bepaling van het vorige lid geldt niet voor de verbintenissen waarin reeds bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen in een waarborg is voorzien.

Art. 3.De financiële verbintenissen kunnen gewaarborgd worden door de techniek van de herverzekering of door het aanleggen van technische voorzieningen in de resultatenrekening en de balans.

Het beheersorgaan van het Fonds voor Bestaanszekerheid beslist jaarlijks over de wijze waarop de financiële verbintenissen gewaarborgd worden.

De toelichting zoals vermeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 met betrekking tot de Fondsen voor Bestaanszekerheid vermeldt de wijze waarop de financiële verbintenissen gewaarborgd worden.

Art. 4.In het geval dat de financiële verbintenissen zoals voorzien in dit besluit, gewaarborgd worden door het aanleggen van technische voorzieningen, worden deze geïndividualiseerd in functie van de risico's die zij geacht worden te dekken.

Art. 5.De waarborgen moeten jaarlijks voorzien worden bij de sluiting van het boekjaar op basis van een evaluatie van de risico's die zij dekken.

Art. 6.§ 1. De waarborgen moet volledig aangelegd zijn binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. In afwijking van § 1 kan het beheersorgaan van het Fonds voor Bestaanszekerheid voorstellen aan het bevoegd Paritair comité om deze termijn te verlengen, zonder dat deze 8 jaar mag overschrijden. Een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het bevoegd Paritair comité moet in dit geval de termijn vaststellen.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking op 10 februari 1999.

Brussel, 7 mei 1999.

Mevr. M. SMET

^