gepubliceerd op 21 september 1999
Ministerieel besluit tot vaststelling van de subsidiëringswijze van de verenigingen van gebruikers en mantelzorgers
7 JUNI 1999. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de subsidiëringswijze van de verenigingen van gebruikers en mantelzorgers
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 september 1998, 19 december 1998 en 23 maart 1999;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijsvoorzieningen in de thuiszorg;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg in werking is getreden op 1 januari 1999 en dat de financiële zekerheid van de verenigingen van gebruikers en mantelzorgers moet gegarandeerd worden, Besluit :
Artikel 1.In uitvoering van artikel 14 van het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg wordt in de volgende artikelen de wijze bepaald waarop de subsidie-enveloppe aan de erkende verenigingen van gebruikers en mantelzorgers wordt toegekend en vereffend.
Art. 2.De subsidies worden toegekend op voorwaarde dat de vereniging, samen met de aanvraag van de subsidie-enveloppe, zoals bepaald in artikel 14, § 1, van hetzelfde besluit, een boekhouding aan de administratie overmaakt, waarin de inkomsten en de uitgaven met betrekking tot de dienstverlening van het voorbije werkjaar vermeld staan.
Art. 3.25 % van het voorschot, zoals bepaald in artikel 14, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vereffend voor het einde van de tweede maand van het kalenderjaar, 25 % voor het einde van de vierde maand van het kalenderjaar, 25 % voor het einde van de zevende maand van het kalenderjaar en 25 % voor het einde van de tiende maand van het kalenderjaar.
Art. 4.Het saldo wordt vereffend tijdens het volgend kalenderjaar na goedkeuring door de administratie van de boekhouding, zoals bepaald in artikel 13, § 2, van hetzelfde besluit en het jaarverslag en de jaarplanning, zoals bepaald in artikel 3, C, 6°, 7° en 8° van de bijlage VII bij hetzelfde besluit.
Brussel, 7 juni 1999.
L. MARTENS