Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 07 juli 2006
gepubliceerd op 17 oktober 2006

Ministerieel besluit betreffende de verplichtingen inzake braaklegging bij toepassing van de bedrijfstoeslagregeling bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006203317
pub.
17/10/2006
prom.
07/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/07/2006203317/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 JULI 2006. - Ministerieel besluit betreffende de verplichtingen inzake braaklegging bij toepassing van de bedrijfstoeslagregeling bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid


De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, punt 1°, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;

Gelet op verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 319/2006 van de Commissie van 20 februari 2006;

Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2183/2005 van de Commissie van 22 december 2005;

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 489/2006 van de Commissie van 24 maart 2006;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij titels IV en IV bis van die Verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 263/2006 van de Commissie van 15 februari 2006;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op de notificatie door België d.d. 29 juli 2004 in hoofde van artikelen 58, § 1, en 64, § 1, en 70, § 1, punt a), 2de streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

Gelet op het overleg van 26 juni 2006 tussen de gewestregeringen en de federale overheid;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende de verplichting om zich onverwijld te schikken naar de in de aanhef bedoelde Verordeningen van de Raad en de Commissie;

Gelet op de overdracht naar de Gewesten van de bevoegdheden inzake landbouw vanaf 1 januari 2002;

Overwegende dat de toepassingsvoorwaarden alsook de verplichtingen inzake braaklegging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling moeten worden bevestigd en nader bepaald en dat die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2005;

Overwegende dat straffen voorzien zijn bij niet-naleving van de bij de Europese regelgeving opgelegde termijnen om dat nieuwe stelsel toe te passen en om de nieuwe rechtstreekse steunverlening aan landbouwersinkomen in te stellen;

Besluit : HOOFDSTUK I. - Gebruik van braakleggingstoeslagrechten en verplichtingen inzake braaklegging

Artikel 1.§ 1. In het kader van het gebruik van zijn braakleggingstoeslagrechten zoals bedoeld in artikel 1, punt 13, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en ter uitvoering van artikel 19, § 1, van genoemd besluit, moet de landbouwer onderworpen aan de verplichting om een deel van zijn bedrijf braak te leggen, onverminderd artikelen 2 en 3 van dit besluit, de volgende verplichtingen naleven : 1° Onverminderd de toepassing van artikel 17 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006, moeten de in artikel 1, punt 15, van genoemd besluit bedoelde braakgelegde oppervlakten uit de productie worden genomen tijdens een periode die ten minste begrepen is tussen 15 januari van het kalenderjaar van de indiening van de steunaanvraag en 31 augustus van hetzelfde kalenderjaar.2° Onverminderd de toepassing van artikel 20 van dit besluit, moet de braakgelegde grond worden gehouden in goede landbouw- en milieucondities.3° De landbouwer mag op de braakgelegde grond geen gebruik maken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik behalve die welke staan vermeld in bijlage I en dit conform de daarin voorgeschreven voorwaarden.4° De landbouwer mag na 15 januari van het betrokken jaar de grond niet langer naakt laten liggen dan noodzakelijk voor de zaaiwerkzaamheden.5° De landbouwer moet : - hetzij, ten laatste op 31 mei van het kalenderjaar van de indiening van de steunaanvraag, op de braakgelegde grond een plantendek in te zaaien dat samengesteld is uit een soort of een mengsel van soorten opgenomen in lijst 1 of 2 van bijlage II; - hetzij, indien hij niet heeft geopteerd voor het stelsel van de faunabraaklegging waarvan sprake in artikel 19, er een spontane bodembedekking op laten ontwikkelen voor zover de landbouwer er niet op ploegt vanaf 15 januari van het betrokken kaar en op voorwaarde dat genoemde bodembedekking er gehouden wordt tot de in onderstaand punt 8° bedoelde vernietiging daarvan.6° In geval van een bodembedekking met in lijst 1 bij bijlage II opgenomen ingezaaide soorten of van een spontane bodembedekking, moet de landbouwer dat plantendek tijdig en in elk geval tussen 15 januari en 31 augustus maaien ter voorkoming van de zaadvorming van planten. De vegetatie moet vlak over de grond afgemaaid worden en het product hiervan ter plaatse blijven. Dat product mag noch geoogst noch opgeslagen worden ter plaatse, ongeacht de gebruikte methode. 7° Het maaien vóór de zaadvorming is niet verplicht in de volgende gevallen : - wanneer de landbouwer voor de aanplanting van het plantendek een gecertificeerd zaaizaadmengsel heeft gebruikt van soorten van minstens 2 verschillende families, voorkomend op lijst 1 of op lijsten 1 en 2 van bijlage II en samengesteld uit ten minste 20 % van elke familie van dat mengsel.In dit geval moet de landbouwer met het oog op eventuele controle de aankoopbewijzen en de certificeringsetiketten van de gezaaide mengsels behouden; - wanneer de landbouwer een bedekking heeft gezaaid die enkel bestaat uit soorten opgenomen in lijst 2 van bijlage II. 8° Ongeacht of de bedekking spontaan is of voortvloeit uit zaaiwerkzaamheden, moet de landbouwer tussen 15 en 31 augustus het plantendek vernietigen door maaien vlak over de grond, malen, toepassing van toegestane fytofarmaceutische producten opgenomen in bijlage I of door alle gepaste middelen met uitzondering van elke grondbewerking.Het afgemaaide, fijngemalen of op enige andere wijze vernietigd product moet ter plaatse blijven en mag nooit gebruikt worden voor commercialisering of enig ander doeleinde. Enkel de hergroei van de vegetatie mag na 31 augustus voor eigen exploitatienoodwendigheden eventueel gebruikt worden. 9° Een afwijking van de verplichting tot maaien vóór de zaadvorming voor de soorten voorkomend op voormelde lijst 1 van bijlage II bedoeld in punt 6° en een afwijking van de in punt 8° bedoelde verplichting tot vernietiging van de bedekking tussen 15 en 31 augustus kunnen worden toegestaan aan de landbouwers op grond van een door het bestuur erkend officieel attest waaruit blijkt dat vogelsoorten die beschermd zijn krachtens Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand, aanwezig zijn op de betrokken braakgelegde gronden.10° Braakgelegde oppervlakten komen niet in aanmerking voor toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw : - als behoudsperceelsrand en extensieve graslandstrook zoals bedoeld in methode 2 van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 tot toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw; - als met gras bezaaide perceelsrand zoals bedoeld in methode 3.a van het besluit van de Waalse Regering van 28 oktober 2004 tot toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw; - of als ingerichte perceelstroken zoals bedoeld in methode 9 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 28 oktober 2004. 11° Onverminderd de vrijstellingen voorzien bij artikelen 2 en 3 van dit besluit mogen de oppervlakten braakland niet bestemd zijn voor landbouwactiviteiten noch worden gebruikt voor een winstgevend doel onverenigbaar met de landbouw noch gewassen voor commerciële doeleinden voortbrengen.Bovendien mag het plantendek niet bestemd zijn of worden gebruikt voor zaadwinning. 12° Het plantendek mag niet worden gebruikt voor landbouwdoeleinden vóór 31 augustus en mag evenmin vóór 15 januari volgend op het kalenderjaar van indiening van de steunaanvraag een voor verkoop bestemde plantaardige productie opleveren.13° Geen grondbewerking met het oog op de aanleg van een gewas mag worden verricht vóór 1 september.Onder de door het bestuur vastgestelde voorwaarden kan de landbouwer ertoe gemachtigd zijn, met het oog op het inzaaien of aanplanten van koolzaad, raapzaad, wintergraangewassen of een ander gewas dat pas het volgende jaar geoogst zal worden, om vanaf 1 augustus de noodzakelijke werken uit te voeren vóór het inzaaien of de aanplanting en om vanaf 15 augustus het of de bedoelde gewassen in te zaaien of aan te planten. § 2. In geval van buitengewone omstandigheden, neemt de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of bij afwezigheid of verhindering zijn plaatsvervanger, de noodzakelijke afwijkende bepalingen. HOOFDSTUK II. - De vrijstelling van braaklegging voor de biologische landbouw

Art. 2.In het kader van het gebruik van de braakleggingsrechten is de vrijstelling van braaklegging bedoeld in artikel 19, § 2, punt 1°, van het besluit van de Waalse Regering betreffende de landbouwers die het geheel van hun bedrijf beheren volgens de biologische productiemethode, van toepassing op een aantal hectaren dat niet hoger is dan het aantal braakleggingsrechten die de betrokken landbouwer heeft verkregen in 2005. Die vrijstelling is ook van toepassing op de met gronden overgedragen braakleggingsrechten die later zijn aangeschaft. HOOFDSTUK II. - De vrijstelling van braaklegging voor de productie van non-voedingsstoffen

Art. 3.In het kader van het gebruik van de braakleggingsrechten is de vrijstelling van braaklegging bedoeld in artikel 19, § 2, punt 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 verleend voor de braakgelegde grond die gebruikt wordt voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging binnen de Gemeenschap van producten die niet in de eerste plaats zijn bestemd voor voeding of vervoedering. De toegestane grondstoffen staan vermeld in artikel 145 van Verordening (EG) nr.1973/2004, worden gebruikt in de Gemeenschap en zijn bestemd voor de productie van non-voedingsstoffen bedoeld in bijlage XXIII van genoemde Verordening; enkel de eventuele bijproducten daarvan kunnen bestemd zijn voor voeding of vervoedering.

Vezelvlas en vezelhennep bestemd voor vezelproductie worden echter uitgesloten van bovenbedoelde grondstoffen.

In het kader van het gebruik van braakleggingsrechten en van productie van grondstoffen bestemd voor energiedoeleinden zoals bedoeld in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, komt de landbouwer niet in aanmerking voor steun aan energiegewassen.

Art. 4.De landbouwer moet bij zijn steunaanvraag, bedoeld in artikel 1, punt 8°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006, het contract voegen dat gesloten is met een inzamelaar of een eerste verwerker zoals bedoeld in artikelen 145, § 2, en 147 van Verordening (EG) nr. 1973/2004, overeenkomstig de voorwaarden voorzien in artikel 5 van dit besluit, onverminderd de afwijking bedoeld in artikelen 146 en 148 van genoemde Verordening. Die afwijking wordt enkel toegestaan mits de bij genoemde artikelen van die Verordening voorziene voorwaarden worden vervuld.

Naast de in het eerste lid bedoelde bepalingen, is de landbouwer ertoe verplicht één enkel contract per grondstof en per oogstjaar te sluiten.

In afwijking van het eerste lid vereisen de grondstoffen die staan vermeld in bijlage XXII bij Verordening (EG) nr. 1973/2004, geen contract. Bij gebrek aan contract voegt de landbouwer bij zijn steunaanvraag het door het bestuur opgestelde formulier "aangifte van niet-voedingsgewassen waarvoor geen contract is vereist"; Op dat formulier verbindt de landbouwer zich ertoe de betrokken grondstoffen, bij gebruik op zijn bedrijf of bij verkoop ervan, te bestemmen voor de doeleinden vermeld in bijlage XXIII van Verordening (EG) nr. 1973/2004. Dat formulier bevat o.a. de hiernavermelde gegevens. - de identificatie en ligging van de percelen waarop de betrokken grondstoffen worden geteeld, in overeenstemming met de "oppervakteaangifte en steunaanvraag" van de betrokken landbouwer en betreffende hetzelfde oogstjaar; - de oppervlakte van elk van die percelen; - voor elk perceel, de opgave van de teelt, het jaar van aanleg daarvan, de duur van de teeltcyclus en de verwachte oogstdata.

Art. 5.§ 1. Het in artikel 4 bedoelde contract tussen de landbouwer en de inzamelaar of de eerste verwerker is enkel geldig indien het door beide partijen gedateerd en ondertekend wordt. § 2. Het contract moet opgesteld worden in overeenkomstig de in artikel 145, § 1, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 vastgestelde voorwaarden en dient naast de voornaamste beoogde eindbestemmingen van de grondstoffen het volgende te vermelden 1° de naam en het adres van de contractsluitende partijen;2° de duur ervan en het oogstjaar;3° de oppervlakte van iedere verbouwde soort en type en de ligging van de betrokken percelen, in overeenstemming met de "oppervlakteaangifte en steunaanvraag" van de betrokken landbouwer en betreffende hetzelfde oogstjaar;4° per soort en per type gewas de geraamde hoeveelheid grondstof en alle voor de levering daarvan geldende voorwaarden.Wat betreft oliehoudende zaden moet de voorziene hoeveelheid ten minste gelijk zijn aan de beteelde oppervlakte vermenigvuldigd met de minimumopbrengst die door het bestuur meegedeeld wordt voor de bedoelde grondstof; 5° als het contract betrekking heeft op raapzaad, koolzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-codes 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90, moeten eveneens de geraamde hoeveelheid bijproducten en de geraamde hoeveelheid bijproducten met een andere bestemming dan voeding of vervoedering worden vermeld, in beide gevallen per soort uitgedrukt;6° de voornaamste eindbestemmingen die voor de grondstof worden beoogd in overeenstemming met de in artikel 145, § 1, en in artikel 163, lid 3, van Verordening (EG) nr.1973/2004 vastgestelde voorwaarden. § 3. Het contract dient volgende clausules te bevatten : 1° de landbouwer verbindt zich ertoe om het geheel van de grondstof die geoogst is op de betrokken oppervlakten, te leveren aan de inzamelaar of aan de eerste verwerker;2° de inzamelaar of eerste verwerker verbindt zich ertoe om het geheel van de oogst af te nemen en binnen de Gemeenschap een daarmee overeenkomende hoeveelheid van die grondstoffen of reeds verwerkte tussen- en/of bijproducten te gebruiken voor de vervaardiging van in bijlage XXIII bij Verordening (EG) nr.1973/2004 bedoelde eindproducten, waarbij tevens voldaan wordt aan de eisen gesteld in artikel 145, § 3, van genoemde Verordening. § 4. De landbouwer moet er zorg voor dragen dat het contract wordt gesloten op een datum die zijn medecontracterende partij de mogelijkheid biedt om binnen de in artikel 6 vastgestelde termijnen een afschrift van bedoeld contract in te dienen bij het centraal bestuur.

Art. 6.De inzamelaar of de eerste verwerker die met de landbouwer het contract heeft gesloten, dient bij het centrale bestuur bedoeld in artikel 1, punt 21, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 een afschrift van het contract in binnen de volgende termijn : 1° voor de in de winter ingezaaide grondstoffen, uiterlijk 31 januari van het oogstjaar;2° voor de in de lente ingezaaide grondstoffen, uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de "oppervlakteaangifte en steunaanvraag" voor het betrokken jaar. Beide contractsluitende partijen mogen het contract wijzigen of opzeggen voor zover de wijziging ondertekend is door beide partijen en op voorwaarde dat de landbouwer en de inzamelaar of de eerste verwerker het centrale bestuur in kennis daarvan stellen door een aanhangsel bij het initiële contract vóór de uiterste inzaaingsdatum vastgesteld op 31 mei van het oogstjaar, onverminderd de toepassing van artikel 22, § 1, derde lid, van Verordening (EG) nr.796/2004.

Art. 7.§ 1. In geval van contract stelt de inzamelaar of de eerste verwerker de volledige zekerheid bedoeld in artikel 158 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 bij het centrale bestuur uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de "oppervlakteaangifte en steunaanvraag" voor het betrokken jaar.

Wanneer een contract wordt gewijzigd of vernietigd, wordt de gestelde zekerheid dienovereenkomstig aangepast. § 2. De zekerheid wordt voor iedere grondstof vrijgegeven naar rata van de hoeveelheden die zijn verwerkt, mits het centrale bestuur over bewijzen beschikt dat deze hoeveelheden overeenkomstig de regelgeving zijn verwerkt.

Als het contract betrekking heeft op raapzaad, koolzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-codes NC 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90 en die onderworpen zijn aan de procedure bedoeld in artikel 149, § 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004, moet de vastgestelde hoeveelheid nevenproducten die de maximale hoeveelheid bestemd voor voeding of vervoedering overschrijdt, herbestemd zijn naar andere markten dan de voedingsmarkt. Het bewijs moet worden geleverd aan het centrale bestuur.

Art. 8.§ 1. In geval van contract, tijdens de teeltcyclus, als de landbouwer denkt dat hij, wegens bijzondere omstandigheden, niet in staat zal zijn om de totale hoeveelheid grondstof te leveren die in artikel 10, §§ 1 en 2, bedoeld is, deelt hij dit zo gauw mogelijk mee aan de bevoegde Directie Buitendienst van het bestuur die zijn dossier beheert, door die het bewijsstuk van schade aan teelten over te maken.

Behalve in geval van overmacht moet dat bewijsstuk verplicht opgesteld worden door de Commissie van vaststelling van schade aan teelten.

Behalve in geval van overmacht zal elk bewijsstuk dat bij de bevoegde directie Buitendienst van het bestuur toekomt na de oogstdatum van de grondstof onontvankelijk zijn. Elk door voornoemde Commissie opgesteld bewijsstuk betreffende een vaststelling van schade aan teelten die vóór de oogstdatum werd uitgevoerd, blijft ontvankelijk voor zover het bij de bevoegde Directie Buitendiensten van het bestuur toekomt binnen dertig dagen na de datum van de betrokken vaststelling.

Wat betreft het jaar 2005 kan dat bewijsstuk ook opgesteld zijn op grond van een vaststelling die vóór de bekendmakingsdatum van dit besluit werd uitgevoerd hetzij door een ambtenaar van de Directie Controle, Afdeling Steun aan de Landbouw, Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest, hetzij door een ambtenaar van de Afdeling Onderzoek, Ontwikkeling en Kwaliteit van hetzelfde Directoraat-generaal. § 2. Wanneer de rechtvaardiging van een productietekort zoals bedoeld in § 1 door de bevoegde Directie Buitendiensten wordt aanvaard, geeft die toestemming om : - ofwel de onder het contract vallende oppervlakten te verminderen; - ofwel het contract op te zeggen; - ofwel de in het contract vermelde hoeveelheid grondstof te verlagen door die evenredig met de geraamde omvang van de geleden teeltschade te verminderen.

Bij vermindering of schrapping van de onder het contract vallende oppervlakten, moet de landbouwer, om zijn recht op steun te behouden, overeenkomstig artikel 1, de betrokken gronden opnieuw braakleggen tot voldoening van het bestuur.

Hij verliest verder het recht om de grondstof geteeld op de uit het contract gelichte grond te verkopen, af te staan of te gebruiken.

Art. 9.Na iedere oogst van de betrokken grondstoffen meldt de landbouwer aan de bevoegde Directie Buitendiensten van het bestuur uiterlijk op 31 oktober, door middel van het door het Bestuur opgestelde formulier van oogstaangifte, per soort en per type, de totale geoogste en geleverde hoeveelheid evenals de identiteit van de persoon aan wie geleverd werd.

De oogstaangifte wordt echter uiterlijk ingediend : - op 30 november in geval van kuilmaïs; - op 31 december in geval van suikerbieten, aardperen en cichoreiwortels.

Art. 10.§ 1. De landbouwer moet de medecontractant de hele hoeveelheid grondstof leveren die werd geoogst op de in het contract bedoelde oppervlakten.

De hoeveelheid grondstof die effectief door de landbouwer moet worden geleverd aan de inzamelaar of aan de eerste verwerker moet ten minste gelijk zijn aan de betrokken beteelde oppervlakte vermenigvuldigd met het in § 2 bedoelde representatieve rendement. § 2. Het bestuur stelt elk jaar representatieve rendementen op en deelt die mee via de pers. Voor de grondstoffen opgesomd in bijlage XXII van Verordening (EG) nr. 1973/2004 hoeven geen representatieve rendementen te worden vastgesteld. § 3. In geval van een productietekort, als de Directie Buitendiensten het schriftelijke bewijs van de landbouwer ter verklaring van dit tekort heeft aanvaard, houdt het bestuur rekening met de toestemming die vooraf werd verleend, in overeenstemming met hetgeen bepaald is in artikel 8, § 2, om de hoeveelheid grondstof die de producent krachtens § 1 moest leveren, te verminderen. § 4. In geval van een productietekort wordt aangenomen dat de landbouwer niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot braaklegging wat betreft percelen die uit de productie genomen zijn voor de teelt van niet-voedingsgewassen, o.a. in de volgende gevallen : 1° als de rechtvaardiging die door de landbouwer werd ingeroepen ter verklaring van een tekort van de geleverde hoeveelheid, overeenkomstig artikel 8, § 1, niet werd aanvaard door de bevoegde Directie Buitendiensten;2° als het bewijsstuk ter verklaring van dat tekort, zoals bedoeld in artikel 8, § 1, ontbreekt of bij de bevoegde Directie Buitendiensten toekwam na de oogstdatum of in voorkomend geval na de termijn van dertig dagen volgend op de datum van de in het tweede lid van diezelfde paragraaf bedoelde vaststelling;3° als de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid kleiner is dan wat vooraf door de bevoegde Directie Buitendiensten werd toegestaan in overeenstemming met hetgeen bepaald is in artikel 8. Bijgevolg worden voor deze percelen de in artikel 51, § 3, van Verordening (EG) nr. 796/2004 bedoelde boetes toegepast naar rata van de hoeveelheid ontbrekende grondstof die wordt omgerekend naar een als niet teruggevonden beschouwde oppervlakte.

Art. 11.In geval van contract moet de inzamelaar of de eerste verwerker aan wie de landbouwer de grondstoffen leverde, uiterlijk op 15 oktober de volgende gegevens mededelen aan het centrale bestuur : 1° de hoeveelheid ontvangen grondstof, in bruto- en nettogewicht, per soort en per type gewas;2° de identiteit en het adres van de betrokken landbouwer alsook zijn producentnummer;3° de plaats van levering en opslag;4° de referentie van het betrokken contract, namelijk het nummer van het contract dat door het bestuur werd toegekend.

Art. 12.§ 1. De steun kan enkel aan de landbouwer worden betaald alvorens de grondstof wordt verwerkt als de voorschriften van artikel 155 van Verordening (EG) nr.1973/2004 worden vervuld, met name de volgende bepalingen : 1° de in artikel 9 bedoelde oogstaangifte is uitgevoerd;2° in geval van contract : - een afschrift van het contract werd tijdig ingediend bij het centrale bestuur door de inzamelaar of de eerste verwerker; - het centrale bestuur heeft het bewijs ontvangen dat de volledige zekerheid door de inzamelaar of de eerste verwerker werd gesteld; - de voorwaarden betreffende dat contract zijn vervuld. § 2. In gevallen van twee- of meerjarige gewassen wordt de betaling elk jaar uitgevoerd voor zover de in § 1, punt 2, bedoelde bepalingen worden vervuld in het eerste teeltjaar en mits de in § 1, punt 1°, bedoelde bepaling alsook de in artikel 11 bedoelde mededeling nageleefd worden tijdens het oogstjaar.

Art. 13.§ 1. In geval van contract houdt de inzamelaar maandelijks een register bij waar de hiernavermelde gegevens staan vermeld : 1° de hoeveelheden grondstof die voor verwerking in het kader van dit besluit zijn gekocht en verkocht;2° de naam en het adres van de landbouwers;3° de naam en adres van de verdere kopers of verwerkers. § 2. Voor elke grondstof houdt de verwerker maandelijks een register bij waar de hiernavermelde gegevens staan vermeld : 1° de hoeveelheden van de voor verwerking aangekochte of ontvangen grondstof;2° de hoeveelheden verwerkte grondstoffen alsook de hoeveelheden en soorten verkregen eind-, bij- en nevenproducten, die daarmee verband houden;3° de verwerkingsverliezen;4° de vernietigde hoeveelheden en de redenen voor die vernietiging;5° de hoeveelheden en soorten afgewerkte producten en bijproducten die door de verwerker worden verkocht of afgestaan en de ervoor verkregen prijs;6° de naam en adres van de verdere kopers of verwerkers. § 3. Elke verwerker moet de nodige gegevens betreffende de verwerking van grondstoffen onder contract mededelen aan het centrale bestuur en in het bijzonder : 1° een beschrijving van de verwerkingsketen;2° de prijs van de bekomen producten;3° de technische rendementen van de verwerking tot eindproduct, bijproduct of nevenproduct evenals de verliezen. § 4. De registers en de gegevens bedoeld in §§ § 1, 2 en 3 moeten ter controle worden voorgelegd aan het centrale bestuur telkens daarom wordt verzocht. § 5. Elke inzamelaar, eerste verwerker of verdere verwerker moet op elk ogenblik het centrale bestuur toestaan zijn boekhouding te controleren, zijn installaties te inspecteren, de voorraden na te zien en stalen te nemen van de grondstoffen. § 6. Alle voor de contracten, leveringen en verwerkingen bewijskrachtige documenten, nl. facturen, leveringsborderellen, transportdocumenten, productieboekhouding, voorraadlijsten en bestelnota's moeten gedurende 3 jaar vanaf de vrijgave van de zekerheid in het bedrijf bewaard worden.

Art. 14.Overeenkomstig artikel 145, § 3, van Verordening (EG) nr.1973/2004, in geval van contract meldt de inzamelaar of eerste verwerker die een grondstof of een daaruit vervaardigd tussen- of bijproduct onttrekt aan de niet-voedingssector, dit voorafgaandelijk aan het centrale bestuur door middel van het door die bevoegde overheid vastgelegde kennisgevingsformulier.

De overeenkomende hoeveelheid grondstof of daaruit vervaardigd tussen- of bijproduct dat ter vervanging van de onttrokken producten tot niet-voedingsproduct verder verwerkt werd, moet bij het centrale bestuur gemeld worden door middel van het door de bevoegde overheid vastgelegde kennisgevingsformulier.

De inzamelaar of eerste verwerker die de overeenkomstig artikel 152 van Verordening (EG) nr.1973/2004 beoogde voornaamste eindbestemmingen van de grondstoffen wijzigt, moet het centrale bestuur daar vooraf op de hoogte van brengen.

Art. 15.In geval van contract, bij intracommunautair handelsverkeer, zowel in het stadium grondstoffen, als tussenproducten, moet een T5-document of een alternatief bewijsstuk gebruikt worden voor het effectieve handelsverkeer, overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in artikelen 160 tot 162 van Verordening (EG) nr.1973/2004, en in geval van gelijkwaardig handelsverkeer, notificatieformulieren.

Hierbij moet het centrale bestuur vóór het vertrek van de goederen naar een andere lidstaat, door de inzamelaar of in voorkomend geval de eerste verwerker, op de hoogte gebracht worden van de naam en adres van de bestemmeling, de soort en het type product alsook de hoeveelheid en de maand van levering van het betrokken product.

Art. 16.In geval van contract moet de verwerking tot niet-voedingsproduct beëindigd zijn vóór 31 juli van het tweede jaar dat volgt op de oogst.

Wat betreft de grondstoffen onderworpen aan de in artikel 7, § 2, tweede lid, vermelde procedure, is de in het eerste lid bedoelde uiterste datum ook van toepassing voor de afzet buiten de markt van voor voeding of vervoedering bestemde producten.

Art. 17.§ 1. De landbouwer mag op de braakgelegde grond van zijn bedrijf het volgende telen : - graangewassen of raapzaad, koolzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-codes 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90, als brandstof voor de verwarming van zijn bedrijf of voor de productie van energie of biologische brandstoffen; - alle grondstoffen voor verwerking in zijn bedrijf tot biogas van GN-code 2711 29 00. § 2. In het geval bedoeld in § 1 moet de landbouwer : 1° een verbintenisverklaring indienen die het in artikel 4, eerste lid, vermelde contract vervangt waarin hij zich ertoe verbindt om het geheel van de betrokken grondstoffen rechtstreeks te gebruiken of te verwerken;2° op zijn kosten alle geoogste grondstof door een door het bestuur aangewezen instantie of bedrijf laten wegen en een specifieke boekhouding voeren van de gebruikte grondstof en de door de verwerking verkregen producten en bijproducten.Voor granen, oliehoudende zaden en stro ressorterend onder codes NC 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 en 1201 00 90 en ook bij gebruik van de gehele plant kan de weging echter worden vervangen door een grondstofvolumebepaling; 3° behalve in geval van verwerking tot biogas, op zijn kosten de in § 1 bedoelde oliehoudende graangewassen of zaden denatureren of laten denatureren volgens de door het bestuur voorgeschreven methode.Bij de productie van biobrandstof wordt het denatureren van de in het bedrijf verkregen olie echter toegestaan in plaats van het denatureren van zaad; 4° een specifiek register bijhouden met, o.a., de geoogste, verwerkte en rechtstreeks na verwerking gedenatureerde hoeveelheid grondstoffen; 5° zelf de in artikel 7 bedoelde zekerheid stellen. § 3. De bepalingen van artikelen 4 tot 16 zijn mutatis mutandis van toepassing op de landbouwer die zelf verwerker van de grondstoffen in zijn bedrijf is.

Art. 18.§ 1. Gewassen van suikerbieten, aardperen en cichoreiwortels worden enkel toegestaan op braakgelegde gronden voor zover : 1° de suikerbiet niet bestemd is voor suikerproductie onder welke titel dan ook;2° aardperen en cichoreiwortel niet onderworpen zijn aan een hydrolyseproces. § 2. In 2005 wordt geen steun verleend in het kader van het gebruik van braakleggingsrechten voor de braakgelegde grond waarop suikerbieten, aardperen of cichoreiwortels worden geteeld.

Voornoemde gewassen vallen evenwel onder de toepassing van hetgeen in dit besluit is bepaald onder dezelfde voorwaarden als de steun was verleend. HOOFDSTUK IV. - Gebruik van braakleggingstoeslagrechten en verplichtingen inzake faunabeschermende braaklegging

Art. 19.In het kader van het gebruik van braakleggingsrechten komen de landbouwers die hebben geopteerd voor het stelsel van de faunabeschermende braaklegging bedoeld in artikel 20 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006, in aanmerking voor een afwijking wat betreft de volgende verplichtingen : 1° de verplichting tot het maaien bedoeld in artikel 1, punten 6° en 7°, van dit besluit;2° de verplichting tot vernietiging van het plantendek bedoeld in artikel 1, punt 8°. De landbouwer die heeft geopteerd voor het stelsel van de faunabeschermende braaklegging, is er echter toe verplicht de volgende voorschriften na te leven op de betrokken oppervlakten : 1° er geen spontane bodembedekking op laten ontwikkelen;2° ten laatste op 15 mei van het kalenderjaar van de indiening van de steunaanvraag het volgende zaaien : - hetzij een plantendek dat samengesteld is uit een mengsel van soorten opgenomen in lijsten 1 en 2 van bijlage II met minstens 20 % van elke familie van dat mengsel; - hetzij een plantendek samengesteld uit een door het bestuur toegestaan mengsel van soorten waarvan de bestanddelen niet afzonderlijk kunnen worden geoogst. 3° de percelen die onder het stelsel van de faunabeschermende braaklegging worden braakgelegd, houden op zijn vroegst tot 1 november en uiterlijk op 15 december;4° onder de in bijlage I bedoelde pesticiden, geen gebruik maken van diquat noch paraquat noch producten bestemd voor de vernietiging van knaagdieren;5° de bodembedekking vernietigen aan het einde van de betrokken periode van faunabeschermende braaklegging behalve als de landbouwer vóór 1 november een afwijkingsaanvraag indient bij de betrokken Directie Buitendiensten volgens de voorschriften van het bestuur : 6° de betrokken Directie Buitendiensten op de hoogte brengen van de voor elke vernietiging van het plantendek geplande datum ten minste twee werkdagen vóór de uitvoeringsdatum van die werken en dit tijdens de hele duur van de periode van faunabeschermende braaklegging. Bovendien moeten de landbouwers die hebben geopteerd voor het stelsel van de faunabeschermende braaklegging, bij hun steunaanvraag een contract van faunabeschermende braaklegging voegen dat aangegaan is met de houder van het jachtrecht betrokken bij de percelen die het voorwerp uitmaken van het contract of voor diezelfde percelen, met een vertegenwoordiger van een vereniging die de natuurbescherming tot doel heeft ofwel met een vertegenwoordiger van een jachtraad. Indien de landbouwer zelf jager en houder van een jachtrecht is, kan het contract vervangen worden door een verklaring op erewoord van faunabeschermende braaklegging.

Die landbouwers die hebben geopteerd voor voornoemd stelsel, moeten ook bij hun steunaanvraag een kopie van het geldige jachtverlof van de in het vorige lid bedoelde houder van het jachtrecht voegen of in voorkomend geval, een kopie van de lidkaart van genoemde vereniging of jachtraad.

Het contract of de verklaring van faunabeschermende braaklegging moet de inventaris van de betrokken percelen bevatten en verplicht de ondertekenaars tot het naleven, wat betreft die percelen, van de algemene verbintenissen inzake braaklegging alsook de specifieke verbintenissen voor het stelsel van faunabeschermende braaklegging.

Een contract- of verklaringsmodel is beschikbaar bij het bestuur. HOOFDSTUK V. - Gebruik van braakleggingsrechten en bebossing van landbouwgronden

Art. 20.In het kader van het gebruik van braakleggingsrechten, kunnen de oppervlakten die bebost zijn ter uitvoering van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), als gevolg van een na 28 juni 1995 ingediende aanvraag, geboekt worden in hoofde van de braakgelegde oppervlakten. In dit geval zijn de bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities of bestemd voor de bescherming van het leefmilieu maar die onverenigbaar zijn met de bebossingseisen, niet van toepassing op de aldus braakgelegde oppervlakten. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere straffen betreffende de verplichtingen inzake braaklegging

Art. 21.De oppervlakten betreffende percelen die niet voldoen aan de in artikel 1 bedoelde verplichtingen, met uitzondering van de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde verplichtingen, worden geacht niet te zijn geconstateerd in hoofde van de braaklegging in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr.796/2004. Deze bepaling geldt ook in geval van toepassing van artikel 50, § 4, van diezelfde Verordening.

In geval van niet-naleving van de in artikel 1, punten 3°, 5° en 6°, en in artikel 19, tweede lid, punten 4° en 6°, bedoelde verplichtingen, wordt het aan de landbouwer te betalen bedrag betreffende de percelen betrokken bij de niet-naleving van de verplichtingen, verminderd met het bedrag dat de landbouwer had gekregen indien de verplichtingen waren nageleefd, ten belope van een in het derde lid vastgesteld percentage.

Onverminderd andere boetes voorzien in geval van randvoorwaarden en goede landbouw- en milieucondities, worden de in het tweede lid bedoelde percentages vastgesteld op : - 100 % indien de betrokken Directie Buitendiensten niet op de hoogte wordt gebracht van de datum die gepland is voor elke vernietiging van het voor een faunabeschermende braaklegging aangeplant plantendek, dit minstens twee werkdagen vóór de uitvoeringsdatum van die werken, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, punt 6°; - 50 % in geval van toepassing van andere fytofarmaceutische producten dan die welke toegestaan zijn overeenkomstig artikelen 1, punt 3, en 19, tweede lid, punt 4°, of in geval van niet-naleving van de voorgeschreven voorwaarden; - 30 % zonder maaien vóór de zaadvorming onder de voorwaarden bedoeld in artikel 1, punt 6°, rekening houdend met de voorziene afwijkingen; - 20 % in alle andere gevallen van niet-naleving van de verplichtingen. HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen

Art. 22.Op straffe van verval of nietigheid moet elk beroep tegen een beslissing genomen ter uitvoering van dit besluit bij aangetekende brief ingediend worden bij het centrale bestuur binnen dertig kalenderdagen volgend op de kennisgeving van de beslissing. Dat beroep sluit niet uit dat eventuele aanvragen om terugbetaling van ten onrechte gestorte bedragen worden ingediend. Bovendien worden de verschuldigde nalatigheidsinteresten niet opgeschort door dat beroep.

Art. 23.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Namen, 7 juli 2006.

B. LUTGEN

BIJLAGE I Toegelaten bestrijdingsmiddelen in geval van braaklegging Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de verplichtingen inzake braaklegging bij toepassing van de bedrijfstoeslagregeling bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Namen, 7 juli 2006.

De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN BIJLAGE II Lijst van de gewassen toegelaten op braakgelegde grond LIJST 1 : lijst van de gewassen toegelaten op braakgelegde grond met verplichting tot maaien vóór de zaadvorming Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld LIJST 2 : lijst van de gewassen toegelaten op braakgelegde grond zonder verplichting tot maaien vóór de zaadvorming

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de verplichtingen inzake braaklegging bij toepassing van de bedrijfstoeslagregeling bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Namen, 7 juli 2006.

De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^