gepubliceerd op 09 juli 1998
Ministerieel besluit houdende vaststelling van de uiterlijke kenmerken van de voertuigen die ingezet worden in de dringende geneeskundige hulpverlening
6 JULI 1998. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van de uiterlijke kenmerken van de voertuigen die ingezet worden in de dringende geneeskundige hulpverlening
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, inzonderheid artikel 1, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel, inzonderheid artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 mei 1995;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 mei 1995 houdende vaststelling van de uiterlijke kenmerken van de voertuigen die instaan voor de dringende geneeskundige hulpverlening;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de in artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit bedoelde rode streep, technisch, niet tegelijkertijd het voorziene kleurnummer kan dragen en weerkaatsend zijn; dat een recente studie van het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid aangeeft dat er dringend veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen met betrekking tot de voertuigen welke ingezet worden voor de dringende geneeskundige hulpverlening en inzonderheid inzake de verbetering van de zichtbaarheid en herkenbaarheid; dat elke vertraging bij het nemen van deze wijziging nadelige gevolgen zou hebben voor de veiligheid van de hulpverleners op het terrein en een bijkomend risico zou veroorzaken voor de inzet van de medische hulpdiensten;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 juni 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluiten :
Artikel 1.De voertuigen bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel, moeten geel van kleur zijn, met name RAL 1016.
Art. 2.Het koetswerk van de in artikel 1 bedoelde voertuigen, moeten bovendien voldoen aan de kenmerken, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 van dit besluit.
Art. 3.Op elke zijkant, en achterkant van de bovenvermelde voertuigen dient, op een hoogte tussen 0,80 m en 1,30 m, gemeten vanaf het grondoppervlak, een horizontale, reflecterende rode band, met name RAL 3020, van 0,20 m hoogte aangebracht te worden over de ganse lengte van het voertuig, uitgezonderd op de voorste spatborden, waar deze band met een hoogte van 0,20 m dient te worden aangebracht, voor zover dit maximaal technisch mogelijk is. Deze band wordt aangebracht op basis van zelfklevend materiaal, volgens de technische specificaties bepaald in de bijlage van dit besluit.
Art. 4.Op de beide voordeuren en op minstens één van de achterdeuren, en indien technisch mogelijk op alle achterdeuren, dient de hoger beschreven rode horizontale reflecterende band onderbroken te worden, overeenkomstig, en met telkens inlassing van het eenvormig oproepnummer van de dringende geneeskundige hulpverlening, het cijfer 100, voorafgegaan door het telefoonsymbool, in rode reflecterende cijfers, met name RAL 3020, op witte reflecterende achtergrond. Dit logo, op basis van zelfklevend materiaal, dient volledig te voldoen aan de specificaties, zoals bepaald in de bijlage van dit besluit.
Art. 5.De in artikel 3 van dit besluit bepaalde horizontale rode reflecterende band dient volgens dezelfde specificaties, eveneens op de voorkant van het voertuig te worden aangebracht, doorlopend, en aansluitend op deze van de beide zijkanten van het voertuig, voor zover dit maximaal technisch mogelijk is. Deze band zal, vertrekkende van de linker en rechter zijkant van het voertuig, symmetrisch in het midden van het voertuig onderbroken worden met twee, naar elkaar en naar de verticale middellijn van de voorzijde van het voertuig wijzende pijlpunten. Tussen deze pijlpunten van deze horizontale rode reflecterende band wordt centraal het woord "AMBULANCE", respectievelijk "AMBULANZ" voor de Duitstalige gebieden aangebracht in spiegelschrift. Dit woord wordt aangebracht op basis van zelfklevend materiaal volgens de specificaties zoals bepaald in de bijlage van dit besluit. Het wordt uitgevoerd in het lettertype 'futura extra bold gecondenseerd' en beslaat een oppervlakte van 0,08 m verticale hoogte en maximaal 0,54 m horizontale breedte.
Art. 6.Het in artikel 4 van dit besluit bedoelde logo, zijnde het cijfer van het eenvormig oproepnummer 100, met het daarbij horende telefoonsymbool mag daarenboven op de voorzijde van het voertuig, ter hoogte van het dak, aangebracht worden.
Art. 7.Achteraan het voertuig wordt op de achterdeur rechts onderaan, het identificatienummer van het voertuig aangebracht, zoals bepaald door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Dit identificatienummer wordt aangebracht op basis van zelfklevend materiaal, uitgevoerd volgens de specificaties zoals bepaald in de bijlage van dit besluit, in karakters van maximaal 0,05 m hoogte, van het type 'helvetica'. De bovenrand van deze karakters bevindt zich op een afstand van minimum 0,12 m en maximum 0,20 m onder de in artikel 5 van dit besluit beschreven horizontale rode reflecterende band. Het identificatienummer neemt maximaal een oppervlakte in beslag binnen een rechthoek van 0,05 m verticale hoogte en 0,3 m horizontale breedte.
Art. 8.Op alle voertuigen wordt op de achterzijde, de voorzijde en de zijkanten van het voertuig een reflecterende omtrekmarkering aangebracht, welke parallel verloopt met de omtreklijnen van het voertuig en uitgevoerd op basis van zelfklevend materiaal volgens de specificaties zoals bepaald in de bijlage van dit besluit en welke beantwoordt aan de volgende kenmerken : 1° Deze omtrekmarkering bestaat uit een rij opeenvolgende reflecterende gele, met name RAL 1016, strepen, welke de omtreklijnen van het voertuig volgen, met uitzondering van de onderkant van zijkanten van het voertuig.Deze reflecterende strepen hebben een afmeting van 0,10 m lengte X 0,03 m breedte. De langste zijde van deze strepen loopt parallel met de hoger vernoemde omtreklijnen van het voertuig. De afstand tussen deze reflecterende rechthoeken is gelijk aan hun halve lengte, zijnde 0,05 m. 2°. Voor wat de onder- en bovenrand van de voor- en achterzijde van het voertuig betreft, dient deze omtrekmarkering volgens de maximale technische mogelijkheden uitgevoerd te worden. 3°. De horizontaal lopende onderrand van de zijkanten van het voertuig wordt telkens afgeboord met een rij van minimum 5, symmetrisch en op een horizontaal lopende lijn geplaatste, gele, met name RAL 1016, reflecterende blokken, telkens in de vorm van een parallellogram Elk parallellogram heeft een horizontaal lopende basis van 0.20 m lengte en 0,125 m hoogte. De scherpe hoeken van elk parallellogram vormen telkens een hoek van 45°. De afstand tussen elke parallellogram bedraagt minimum 0,20 m en maximum 0,40 m.
Art. 9.Op elke zijwand, uitgezonderd op de voorportieren van het voertuig, kan een naam of logo van de dienst waartoe de eigenaar van het voertuig behoort, worden aangebracht, volgens de volgende specificaties : 1° Die naam of dit logo moet kunnen passen binnen een vierkant met een zijde van maximum 0,40 m.Het laagst gelegen punt van dit vierkant, dient zich te bevinden ter hoogte van de onderste lijn van het zijraam gemeten vanaf het grondoppervlak van het voertuig. 2° Op de zijwand van het voertuig welke niet over een zijraam beschikt, gelden dezelfde afmetingen als voor de zijwand van hetzelfde voertuig welke wel over een zijraam beschikt.Bij afwezigheid van dit laatste, dient het laagst gelegen punt van het hoger beschreven vierkant overeenkomstig te zijn met het laagst gelegen punt van de vensters van de voorportieren van het voertuig, gemeten vanaf het grondoppervlak. 3° Voor de voertuigen die eigendom zijn van de het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu moet het embleem van de Belgische Staat worden aangebracht.4° Op de voorportieren van het voertuig kan die naam van de dienst welke het voertuig uitbaat worden aangebracht.Die naam dient uitgevoerd te worden met karakters van het type 'Helvetica', en dient volledig te passen binnen een rechthoek met maximale afmetingen van 0,20 m verticale breedte X 0,45 m horizontale lengte. De bovenste rand van deze rechthoek dient zich minimum 0,10 m onder de rode reflecterende band zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit, te bevinden.
Art. 10.De voertuigen bedoeld in artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit van 2 april 1965 die vóór 1 januari 1999 in het verkeer zijn gesteld, mogen hun witte kleur behouden, doch dienen in dit geval, in afwijking tot de voorgaande artikelen, met ingang van 1 januari 1999, te voldoen aan de volgende kenmerken : 1° Achteraan het voertuig wordt op de achterdeur rechts onderaan, het identificatienummer van het voertuig aangebracht zoals bepaald door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.2° Op alle voertuigen wordt op de achterzijde, de voorzijde en de zijkanten van het voertuig een reflecterende omtrekmarkering aangebracht, welke parallel loopt met de omtreklijnen van het voertuig, en uitgevoerd op basis van zelfklevend materiaal volgens de specificaties bepaald in de bijlage en welke voldoen aan de volgende kenmerken : a) Deze omtrekmarkering bestaat uit een rij opeenvolgende reflecterende witte strepen, welke de omtreklijnen van het voertuig volgen, met uitzondering van de onderkant van de zijkanten van het voertuig.Deze reflecterende strepen hebben een afmeting van 0,10 m lengte X 0,03 m breedte. De langste zijde van deze strepen loopt parallel met de hoger vernoemde omtreklijnen van het voertuig, Deze reflecterende rechthoeken worden geplaatst op een tussenafstand van de halve lengte ervan, zijnde 0,05 m van elkaar. b) Voor wat de onder- en bovenrand van de voor- en achterzijde van het voertuig betreft, dient deze omtrekmarkering volgens de maximale technische mogelijkheden uitgevoerd te worden.c) De horizontaal lopende onderrand van de zijkanten van het voertuig wordt telkens afgeboord met een rij van minimum 5, symmetrisch en op een horizontaal lopende lijn geplaatste, witte reflecterende blokken, telkens in de vorm van een parallellogram.Elk parallellogram heeft een horizontaal lopende basis van 0,20 m lengte, en 0,125 m hoogte. De scherpe hoeken van elk parallellogram vormen telkens een hoek van 45°.
De afstand tussen elk parallellogram bedraagt minimum 0,20 m en maximum 0,40 m. d) Op elke zijkant moet, in het rood en op een witte achtergrond, het oproepnummer van de dringende geneeskundige hulpverlening "100" worden aangebracht, voorafgegaan door de afbeelding van een telefoon.
Art. 11.Het is verboden op de in artikel 1 van dit besluit bedoelde voertuigen andere vermeldingen of logo's aan te brengen dan die bedoeld in dit besluit.
Art. 12.Het Ministerieel besluit van 19 mei 1995, houdende vaststelling van de uiterlijke kenmerken van de voertuigen die instaan voor de dringende geneeskundige hulpverlening wordt opgeheven.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 6 juli 1998.
De Vice- Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. TOBBACK De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS
Bijlage Materiaalspecificaties voor de markeringen op de voertuigen die ingezet worden in de dringende geneeskundige hulpverlening 1. Omschrijving van de markering van de voertuigen. 1.1. Deze markering heeft tot doel de bedoelde voertuigen dag en nacht vooraan, lateraal en achterwaarts zichtbaar te maken en de identificatie van de dienst 100 te handhaven. 1.2. De logo's en emblemen zijn opgebouwd uit drie delen : de drager, de retroreflecterende hechtingslaag en de applicatie film. 1.3. De gebruikte materialen moeten volledig verenigbaar zijn. 2. Omschrijving van de ondergrond. De ondergrond moet in perfekte staat zijn en gespoten met een 2 componenten lak.
Omschrijving en eigenschappen van de voorgeschreven materialen. 3.1. Eigenschappen van de retroreflecterende filmen. 3.1.1. Deze filmen dienen bestemd te zijn voor langdurige markeringen op voertuigen. 3.1.2. Deze filmen worden gelamineerd met een compatibele montagefilm.
De randen van deze films dienen dicht te zijn waardoor vervuiling uitgesloten is.
De filmen moeten kunnen worden aangebracht bij een temperatuur van minimum 10 °C, zijnde de temperatuur van het voorwerp. 3.1.5. De zelfklevende filmen moeten een permanente hechting hebben op 2 componenten verf gelakt of gespoten. 3.1.6. De zelfklevende filmen moeten maatvast zijn, en eens aangebracht op het voertuig, moeten ze krimpvrij zijn. 3.1.7. Zij dienen gekenmerkt te zijn door een hoge flexibiliteit, wat het kleven op vlakke ondergronden, met of zonder klinknagels, op gewelfde en matig geribbelde oppervlakten en naden mogelijk maakt. 3.1.8. De filmen moeten veelvuldig gewassen kunnen worden met gewone onderhoudsprodukten voor voertuigen, bij lage druk (80 bar), onder een hoek van 90° en op een afstand van 0,30 m, met een maximale temperatuur van 70 °C. 3.1.9. Duurzaamheid : een waarborg van minimum 8 jaar dient voor deze materialen van toepassing te zijn op kleur, hechting en maatvastheid. 3.1.10. Fotometrische eisen : de typische waarden van de retro- reflectiecoëfficiënt, uitgedrukt in cd/lx/m2 van het retroreflecterend materiaal is voor de witte kleur 100 cd/lx/m2, de rode kleur 20 cd/lx/m2,en voor de gele kleur 40 cd/lx/m2 volgens de CIE standaard (CIE nr. 54 van 1982). 3.2. Eigenschappen van het basismateriaal voor de permanente markeringen die niet retroflecterend zijn. 3.2.1. Deze materialen dienen bestemd te zijn voor langdurige markeringen op voertuigen. 3.2.2. Ze moeten maatvast zijn en eens aangebracht op het voertuig, moeten ze krimpvrij zijn. 3.2.3. De film moet een zelfklevende gegoten folie zijn, die in de massa getint is. 3.2.4. Deze filmen worden gelamineerd met een compatibele montagefilm.
De randen van deze films dienen dicht te zijn, waardoor vervuiling uitgesloten is. 3.2.6. De filmen moeten kunnen worden aangebracht bij een temperatuur van minimum 4 °C, zijnde de temperatuur van het voorwerp. 3.2.7. De zelfklevende filmen moeten een permanente hechting hebben op 2 componenten verf gelakt of gespoten. 3.2.8. Zij dienen gekenmerkt te zijn door een hoge flexibiliteit, wat het kleven op vlakke ondergronden. met of zonder klinknagels, op gewelfde en matig geribbelde oppervlakten en naden mogelijk is. 3.2.9. De filmen moeten veelvuldig gewassen kunnen worden met gewone onderhoudsprodukten voor voertuigen, bij hoge druk (80 bar), onder een hoek van 90° en op een afstand van 0,30 m, met een maximale temperatuur van 70 °C. 3.2.10 Duurzaamheid : een waarborg van minimum 10 jaar dient voor deze materialen (zwarte kleur) van toepassing te zijn, op kleur, hechting en maatvastheid.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 6 juli 1998.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. TOBBACK De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS