gepubliceerd op 07 januari 1998
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht.
5 NOVEMBER 1997. Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht.
De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen, namelijk artikel 9, punt 7, d), artikel 10, punt 3, artikel 11, punt 5 en artikel 17, punt 4ter;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 6 april 1995 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is zich onverwijld te schikken naar de Richtlijn 97/46/EG van de Commissie van 25 juli 1997 houdende wijziging van Richtlijn 95/44/EG tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlage I tot en met V bij Richtlijn 77/93/EEG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht;
Overwegende dat er behoefte is aan de invoer van voor opplant bestemde planten van stolonen- of knollenvormende soorten van Solanum L., of hybriden daarvan, met het oog op selectiewerkzaamheden of de instandhouding van genen of officieel wetenschappelijk onderzoek en dat onverwijld moet worden bepaald aan welke voorwaarden bij het binnenbrengen of naar een andere plaats overbrengen van dergelijk materiaal moet worden voldaan om de verspreiding van schadelijke organismen te voorkomen;
Besluit :
Artikel 1.Het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht, wordt als volgt gewijzigd : 1° artikel 1, punt 1, wordt vervangen door de volgende tekst : « 1.België ziet erop toe dat voor alle activiteiten voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en selectiewerkzaamheden, hierna « activiteiten » genoemd, waarbij gebruik zal worden gemaakt van schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen als bedoeld in artikel 9, punt 7, d), artikel 10, punt 3, artikel 11, punt 5, of artikel 17, punt 4 ter, van het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen, hierna « materiaal » genoemd, bij de Dienst een aanvraag wordt ingediend, voordat dergelijk materiaal in België wordt binnengebracht of in verkeer gebracht. »; 2° aan bijlage III, deel A, wordt de volgende tekst toegevoegd : « Afdeling IV : Planten van stolonen- of knollenvormende soorten van Solanum L., of hybriden daarvan, bestemd voor opplant. 1. Het plantaardige materiaal moet zo nodig eerst opnieuw gezond worden gemaakt als bepaald in de FAO/IPGRI Technical Guidelines.2. Wanneer het plantaardige materiaal opnieuw gezond is gemaakt als bedoeld in punt 1, wordt elke eenheid van het plantaardige materiaal getoetst.Al het plantaardige materiaal, ook de toetsplanten, worden onder de in bijlage I vastgestelde quarantaineomstandigheden in daartoe goedgekeurde voorzieningen gehouden. Plantaardig materiaal dat moet worden gekeurd met het oog op officiële vrijgave, moet worden gehouden onder omstandigheden die een normale vegetatiecyclus mogelijk maken, en moet bij aankomst, en daarna tijdens de toetsingsperiode op geregelde tijdstippen tot veroudering intreedt, visueel worden geïnspecteerd op tekenen en symptomen van schadelijke organismen, met inbegrip van alle relevante schadelijke organismen die zijn vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende e en en plantaardige produkten schadelijke organismen en potato yellow vein disease. 3. Voor de onder punt 2 bedoelde toetsingsmethoden worden de onder punt 5 vastgestelde technische voorschriften in acht genomen, teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen : - Bacteriën : a) Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al ssp.sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al; b) Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith - Virussen en virusachtige organismen : a) Andean potato latent virus;b) potato black ringspot virus;c) potato spindle tuber viroid;d) potato yellowing alfamovirus;e) aardappelvirus T;f) Andean potato mottle virus;g) de algemeen voorkomende aardappelvirussen A, M, S, V, X en Y (inclusief Y°, Yn en Yc) en potato leaf roll virus. Voor aardappelzaad moeten de toetsingsmethoden evenwel worden toegepast om de aanwezigheid van ten minste de hierboven onder a) tot en met e) vermelde virussen en virusachtige organismen te kunnen opsporen. 4. Plantaardig materiaal dat visueel is geïnspecteerd als bedoeld in punt 2 en waarop tekenen en symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen, wordt verder onderzocht en, zo nodig getest om, voor zover dat mogelijk is, de identiteit te achterhalen van de schadelijke organismen die de tekenen en symptomen hebben veroorzaakt.5. De onder punt 3 bedoelde technische voorschriften zijn als volgt : - Voor bacteriën : 1.Voor knollen : van elke knol het uiteinde van de hiel testen.
Normaal moet een monster 200 knollen bevatten. Gemakshalve kan de methode evenwel ook voor monsters van minder dan 200 knollen worden toegepast. 2. Voor jonge planten en stekken, inclusief microplanten : de onderste gedeelten van de stengel en, zo nodig, de wortels van elke eenheid van het plantaardige materiaal testen.3. Voor het testen van vegetatief vermeerderde knollen of, voor soorten die geen knollen vormen, van de stengelbasis wordt als testtijdstip het einde van de eerste normale cyclus vegetatieve groei na de onder de punten 1 en 2 bedoelde tests aanbevolen.4. Voor het in punt 1 bedoelde materiaal moet voor Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al ssp.sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al verplicht de testmethode worden gebruikt die is vastgesteld in bijlage I bij het ministerieel besluit van 3 november 1994 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al. ssp. sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al.. Voor het in punt 2 bedoelde materiaal mag deze testmethode worden gebruikt. 5. Voor het in punt 1 bedoelde materiaal moet voor Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith verplicht de onderzoeksmethode worden gebruikt die is beschreven in de bijlage bij beschikking 97/647/EG van de Commissie van 9 september 1997 inzake een voorlopige onderzoeksmethode voor de diagnose, detectie en identificatie van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith in aardappelen.Voor het in punt 2 bedoelde materiaal mag deze testmethode worden gebruikt. - Voor virussen en virusachtige organismen, met uitzondering van potato spindle tuber viroid : 1. De minimale tests voor vegetatief materiaal (knollen, jonge planten en stekken, inclusief microplanten) moeten een serologische test omstreeks het tijdstip van de bloei omvatten voor elke van de in de lijst genoemde schadelijke organismen, met uitzondering van potato spindle tuber viroid, gevolgd door een toetsplantenonderzoek wanneer het materiaal een negatieve uitkomst oplevert bij de serologische test.Voor het potato leaf roll virus moeten twee serologische tests plaatsvinden. 2. Voor aardappelzaad moet minimaal een serologische test of, als geen serologische test beschikbaar is, een toetsplantenonderzoek worden uitgevoerd.Het verdient ten zeerste aanbeveling om een deel van de negatief testende monsters opnieuw te testen en bij twijfelachtige resultaten een andere testmethode te gebruiken. 3. De onder de punten 1 en 2 bedoelde serologische tests en toetsplantenonderzoeken worden uitgevoerd op kasplanten;elke stengel wordt op ten minste twee plaatsen bemonsterd, waarbij ten minste een jong, volledig geopend blad aan de top van elke stengel wordt genomen en een ouder blad halfweg de stengel; elke stengel moet worden bemonsterd omdat niet-systemische infectie mogelijk is. Voor serologische tests worden geen bladeren van verschillende planten samengevoegd, tenzij het maximaal samen te voegen aantal planten voor de gebruikte methode gevalideerd is; van elke stengel mogen evenwel bladeren worden samengevoegd om zodoende een monster van de plant te bekomen. In geval van toetsplantenonderzoek mogen ten hoogste 5 planten worden samengevoegd met ten minste inoculatie in duplo van toetsplanten. 4. Als toetsplanten voor het toetsplantenonderzoek als bedoeld in de punten 1 en 2 moeten planten worden genomen die zijn vermeld in de lijst van de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO) of andere officieel erkende toetsplanten waarvan is aangetoond dat zij de aanwezigheid van virussen kunnen opsporen.5. Alleen rechtstreeks getest materiaal mag uit quarantaine worden vrijgegeven.Wanneer het oog is getoetst mogen alleen de afstammelingen van het getoetste oog worden vrijgegeven. De knol mag niet worden vrijgegeven omdat zich problemen kunnen voordoen met niet-systemische infectie. - Voor potato spindle tuber viroid : 1. Voor alle materiaal moeten kasplanten worden getest zodra zij goed zijn aangeslagen, maar voordat zij bloeien en pollen produceren.Tests op kiemen/in vitro planten/kiemplantjes mogen uitsluitend als voorlopige tests worden beschouwd. 2. De monsters moeten worden genomen van een volledig geopend blad aan de top van elke stengel van de plant.3. Alle voor de tests gebruikte materiaal moet zijn geteeld bij een temperatuur van ten minste 18° C (bij voorkeur bij een temperatuur van meer dan 20° C) en met een fotoperiode van ten minste 16 uur.4. De tests dienen te worden uitgevoerd door middel van radioactief of niet-radioactief gemerkte cDNA- of RNA-probes, return-PAGE (met zilverkleuring) of RT-PCR.5. Voorgesteld wordt om maximaal 5 planten samen te voegen voor probes en return-PAGE.Indien 5 of meer planten worden samengevoegd, moet worden aangetoond dat de resultaten geldig zijn. ».
Art. 2.Dit besluit treedt in werking 3 dagen na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, 5 november 1997.
K. PINXTEN