gepubliceerd op 20 maart 2001
Ministerieel besluit houdende goedkeuring van de verordening van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, tot uitvoering van artikel 22, § 2, a, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde
5 MAART 2001. - Ministerieel besluit houdende goedkeuring van de verordening van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, tot uitvoering van artikel 22, § 2, a, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde
De Minister van Sociale Zaken, Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, inzonderheid op artikel 22, § 2, a;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 86, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 39;
Gelet op de verordening van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, tot uitvoering van artikel 22, § 2, a, van voormelde wet van 11 april 1995, aangenomen in zijn vergadering van 12 februari 2001, Besluit : Enig artikel. De als bijlage bij dit besluit gevoegde verordening van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, tot uitvoering van artikel 22, § 2, a) van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, wordt goedgekeurd.
Brussel, 5 maart 2001.
F. VANDENBROUCKE
Bijlage Verordening tot uitvoering van artikel 22, § 2, a, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde Het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, inzonderheid op artikel 22, § 2, a;
Na erover te hebben beraadslaagd tijdens zijn zitting van 12 februari 2001, Besluit : HOOFDSTUK I. - Vraag tot verzaking aan terugvordering van het onverschuldigde bedrag. - Voorafgaandelijke voorwaarden
Artikel 1.De sociaal verzekerde die te goeder trouw is en aan wie een beslissing tot terugvordering van het onverschuldigde bedrag werd betekend, kan een verzoek tot verzaking indienen bij het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen; het verzoek, evenals het daartoe samengestelde dossier worden door de verzekeringsinstelling van betrokkene aan het Comité overgemaakt.
Om in aanmerking genomen te kunnen worden, moet de aanvraag tot verzaking ingediend zijn binnen de drie maanden te rekenen vanaf de dag die volgt op het verstrijken van de beroepstermijn of vanaf de datum waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
Art. 2.Het dossier moet alle nuttige aanwijzingen bevatten waarmee de goede of kwade trouw van de sociaal verzekerde kan worden aangetoond.
De sociaal verzekerde kan elk element dat hij in dat opzicht relevant acht en dat door de verzekeringsinstelling aan het Beheerscomité zal worden medegedeeld, doen gelden.
Art. 3.De procedure tot verzaking is evenwel niet van toepassing voor de volgende categorieën van onverschuldigde bedragen : 1° onverschuldigde bedragen van minder dan - of gelijk aan tienduizend frank;2° onverschuldigde bedragen die overeenstemmen met de uitkeringen die werden uitbetaald na de hervatting van een beroepsactiviteit, bedoeld in artikel 66, 2° van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, hierna het koninklijk besluit van 20 juli 1971 genoemd, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in de artikelen 23ter en 23quater van hetzelfde besluit;3° onverschuldigde bedragen voor de terugvordering waarvan het ziekenfonds gesubrogeerd is in de rechten van de sociaal verzekerde krachtens artikel 29, § 1, 1°, 2° en 4° en artikel 30 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971, met uitzondering van het gedeelte van het onverschuldigde bedrag bedoeld in artikel 10 van hoofdstuk III, en de uitkeringen die ten onrechte werden toegekend aan de gerechtigde, ingevolge samenloop met één van de voordelen bedoeld in artikel 28, eerste lid of artikel 29, § 1, 5°, van hetzelfde besluit.
Art. 4.Het dossier moet eveneens een kopie bevatten van de schuldbekentenis, ondertekend door de betrokkene, of bij gebreke hiervan, van de beslissing tot terugvordering van het onverschuldigde bedrag, betekend aan de betrokkene, waartegen geen beroep zou zijn ingesteld binnen de op straffe van verval voorgeschreven termijn, of van de uitvoerbare titel die het bestaan van het onverschuldigde bedrag vaststelt, evenals de grootte hiervan. In geval van betwisting betreffende het onverschuldigde bedrag voor de bevoegde rechtscolleges, zal het dossier pas onderzocht kunnen worden na het verkrijgen van de uitvoerbare titel.
Art. 5.Zodra het dossier ontvangen wordt, meldt de Dienst voor uitkeringen de ontvangst van het verzoek aan de sociaal verzekerde en houdt hem op de hoogte van het onderzoek van zijn dossier. HOOFDSTUK II. - Behartigenswaardigheid vastgesteld op basis van het gezinsinkomen van de sociaal verzekerde
Art. 6.De behartigenswaardigheid wordt bepaald op basis van het gezinsinkomen van de gerechtigde. Onder gezinsinkomen moet het geheel van de belastbare bruto-inkomsten worden verstaan, voor elke aftrek of vermindering, van iedere persoon die deel uitmaakt van het gezin van de gerechtigde.
Het bedrag van de belastbare bruto-inkomsten wordt evenwel verminderd met het bedrag van de fiscaal aftrekbare beroepskosten en met het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen, betaald in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 7.Wanneer het gezinsinkomen lager is dan de jaarlijkse drempel, die overeenstemt met het bedrag bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt er verzaakt aan terugvordering voor het volledig onverschuldigde bedrag.
Wanneer het gezinsinkomen de bovendrempel overschrijdt, die gelijk is aan 150 % van het in het vorige lid bedoelde bedrag, wordt er geen enkele verzaking aan terugvordering toegekend.
Voor het bepalen van de drempels moet er rekening worden gehouden met het bedrag bedoeld in artikel 1, § 1, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 8 augustus 1997, voor iedere persoon, ander dan de gerechtigde zelf, die deel uitmaakt van hetzelfde gezin.
Art. 8.Wanneer het gezinsinkomen tussen de twee bedragen of drempels bedoeld in artikel 7 ligt, kan verzaakt worden aan terugvordering voor het gedeelte van het onverschuldigde bedrag dat de helft van het bedrag van het gezinsinkomen, verminderd met de waarde van de onderdrempel, zou overschrijden. HOOFDSTUK III. - Specifieke gevallen die een bijzonder onderzoek vergen
Art. 9.In afwijking van de bepalingen van het vorige hoofdstuk wordt er verzaakt aan terugvordering voor het volledig onverschuldigd bedrag, ongeacht de hoogte van het gezinsinkomen, wanneer dit onverschuldigd bedrag het gevolg is van een onterechte onderwerping aan de sector uitkeringen van een gerechtigde, die te goeder trouw is.
Indien de gerechtigde in het kader van een andere regeling of van een andere wetgeving voor dezelfde periode rechten op prestaties kan doen gelden, wordt de verzaking aan terugvordering slechts toegekend voor het gedeelte van het onverschuldigde bedrag dat het bedrag van die prestaties overschrijdt, na aftrek van de sociale en fiscale inhoudingen.
Het grensbedrag bedoeld in artikel 3, 1° is niet van toepassing in dergelijk geval.
Art. 10.Wanneer de gerechtigde een niet verminderde uitkering heeft ontvangen, in afwachting van de betaling van een ander voordeel, zoals een vergoeding wegens arbeidsongeval of beroepsziekte, en wanneer het ziekenfonds dat in de plaats is getreden van de gerechtigde, een betaling ontvangen heeft, die overeenstemt met het volledige nettobedrag van de achterstellen die aan de gerechtigde verschuldigd zijn, wordt er verzaakt aan terugvordering voor het gedeelte van het onverschuldigde bedrag dat overeenstemt met het saldo, namelijk het verschil tussen het bedrag aan uitkeringen betaald door het ziekenfonds over de betrokken periode en het nettobedrag van de achterstellen, betaald aan het ziekenfonds. Deze verzaking aan terugvordering wordt toegekend zonder enige inkomensvoorwaarde.
Het grensbedrag bedoeld in artikel 3, 1° is niet van toepassing in dergelijk geval.
Art. 11.In afwijking van de bepalingen van het vorige hoofdstuk, wordt de behartigenswaardigheid, wanneer de gerechtigde vermoed wordt arbeidsongeschikt te zijn in toepassing van artikel 23ter of artikel 23quater van het koninklijk besluit van 20 juli 1971, bepaald op basis van de sociale en financiële situatie van het gezin van de gerechtigde, en op basis van een billijke evenredigheid tussen de omvang van de terugvordering enerzijds, en de ernst van de inbreuk en/of de omvang van de beroepswinsten anderzijds. De verzaking kan echter niet slaan op de totaliteit of het gedeelte van de uitkeringen die niet toegekend hadden kunnen worden in toepassing van de artikelen 22 tot 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971. HOOFDSTUK IV. - Behandeling van het dossier. - Procedure
Art. 12.Het dossier dat door de verzekeringsinstelling aan het Beheerscomité wordt bezorgd, omvat gewoonlijk twee delen : het eerste betreft de gegevens die van aard zijn de goede of kwade trouw van de sociaal verzekerde aan te tonen en het tweede betreft het gezinsinkomen van de gerechtigde, dat wordt vastgesteld op basis van de bewijsdocumenten, welke per omzendbrief worden bepaald.
Het dossier betreffende de in artikel 9 bedoelde situatie omvat enerzijds de gegevens omtrent de goede trouw van de gerechtigde en anderzijds alle nuttige aanwijzingen in verband met de verkeerde onderwerping en met de situatie van de sociaal verzekerde die eruit voortvloeit, ten opzichte van andere regelingen of wetgevingen.
Het dossier dat wordt ingediend voor de situatie bedoeld in artikel 10, moet alle nuttige aanwijzingen bevatten betreffende de terugvordering, welke via subrogatie door de verzekeringsinstelling bij de derde-schuldenaar kon worden bekomen. Deze dossiers kunnen eveneens meegedeeld worden via een vereenvoudigde procedure volgens de modaliteiten die goedgekeurd zullen worden door het Beheerscomité.
Het dossier dat wordt ingediend in toepassing van artikel 11, moet naast de gegevens omtrent de goede of kwade trouw van de gerechtigde, alle nuttige aanwijzingen bevatten over de inkomsten van het gezin van de gerechtigde evenals over de ernst van de begane inbreuk en/of het bedrag van het inkomen uit de activiteit die uitgeoefend werd zonder inachtname van de reglementaire bepalingen.
Art. 13.Wanneer het Beheerscomité, op basis van het advies geformuleerd door de Dienst voor uitkeringen, beslist de aanvraag tot afstand te verwerpen, wordt die beslissing zo snel mogelijk, per aangetekende zending en met de vermeldingen opgesomd in artikel 14 van het handvest van de sociaal verzekerde, door de Dienst aan de sociaal verzekerde betekend; de Dienst stuurt een kopie van deze kennisgeving aan de verzekeringsinstelling.
Art. 14.Wanneer het Beheerscomité, op basis van het advies geformuleerd door de Dienst voor uitkeringen, meent dat een verzaking, zij het een gedeeltelijke, op basis van de dossiergegevens in overweging kan worden genomen, maar dat een bijkomend onderzoek aangewezen is, bezorgt de Dienst het dossier onverwijld aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut.
Na een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de mededeling van het dossier en bij ontstentenis van enige bemerking, verbetering of rechtzetting aangebracht door de Dienst voor administratieve controle in verband met de gegevens in het dossier, wordt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 13 kennis gegeven van een beslissing tot verzaking aan terugvordering door de Dienst voor uitkeringen. In het tegengestelde geval wordt het dossier opnieuw aan het Beheerscomité voorgelegd met de bemerkingen en vaststellingen van de Dienst voor administratieve controle. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 15.Deze verordening heeft uitwerking vanaf 1 januari 1997 en is van toepassing op de uitkeringen die vanaf die datum ten onrechte werden uitbetaald.
De termijn van drie maanden bedoeld in artikel 1, tweede lid, vangt evenwel pas aan vanaf de datum van publicatie van deze verordening in het Belgisch Staatsblad.
De Voorzitter, G. Verhaegen.
De Leidend ambtenaar, P. De Milt.