Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 02 september 2011
gepubliceerd op 31 oktober 2011

Ministerieel besluit tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie

bron
waalse overheidsdienst
numac
2011205540
pub.
31/10/2011
prom.
02/09/2011
ELI
eli/besluit/2011/09/02/2011205540/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 SEPTEMBER 2011. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie


De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, 2° en 3°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, en 6°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende de investeringen in de landbouwsector, inzonderheid op artikel 1, 28° zesde streepje;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 februari 2011;

Gelet op het overleg tussen de gewestelijke Regeringen en de federale overheid van 12 mei 2011;

Gelet op advies nr. 49.304/4/AG van de Raad van State, gegeven op 28 maart en 5 april 2011, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten gecoördineerde op de Raad van State;

Gelet op de adviezen uitgebracht op 19 juni 2008 en 11 maart 2010 door de Wetenschappelijke Adviescommissie voor Agrovoedingsproducten, Besluit : HOOFDSTUK I. - Reikwijdte en begripsomschrijvingen

Artikel 1.§ 1. Dit besluit bepaalt de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie in de zin van artikel 1, 28°, laatste streepje, van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 voor de investeringen in de landbouwsector, alsook de modaliteiten in verband met de controle en de certificering van de naleving van deze productdossiers. § 2. Onder dit besluit valt het gebruikspluimvee dat gekoppeld is aan de productie van kippen, kippetjes, legkippen, mestkuikens, eend voor foie gras en ganzen, alsook vermeerderingspluimvee en broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee van vleestype.

Art. 2.De begripsomschrijvingen van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 zijn van toepassing indien nodig. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « keten » : de gezamenlijke operatoren die betrokken zijn bij de vervaardigingsstadia van een landbouw- of agrovoedingsproduct tussen twee welbepaalde stadia in, die samen eenzelfde productdossier behandelen, die georganiseerd zijn om een markt regelmatig te bevoorraden, en die gecoördineerd zijn door een vereniging of een operator die als promotor van de keten optreedt;2° « promotor van het productdossier » : de natuurlijke of rechtspersoon op basis van de opstelling van een productdossier en die, rechtstreeks of door een tussenpersoon, in voorkomend geval voor de uitvoering, het beheer en de valorisatie ervan zorgt;3° « pluimveeproductie-eenheid » : het geheel van de functioneel samenhangende middelen, met inbegrip van de gebouwen, de opslaginfrastructuren, de voedervoorraden en de meststofvoorraden, de gekweekte dieren en gronden die voor de producenten voor zijn exclusief gebruik nodig zijn om pluimvee te produceren;de pluimveeproductie-eenheid stemt overeen met een bepaalde geografische plaats en is identificeerbaar via het adres van het beslag of het adres van de sanitaire verantwoordelijke of het factuuradres; 4° « broeierij » : de pluimveeproductie-eenheid die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;5° « vermeerderingseenheid » : de pluimveeproductie-eenheid die zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee;6° « nieuw gebouw » : het gebouw voor de productie van pluimvee waarvan de eenmalige vergunning na de datum van inwerkingtreding van dit besluit is afgegeven;7° "beslag" : groep productieronden gekweekt in eenzelfde pluimveebedrijf op een bepaald tijdstip;8° « toom of productieronde » : groep pluimvee van een zelfde beslag en met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus dat meestal in een zelfde lokaal of binnen een zelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat de volgende kenmerken gemeenschappelijk heeft, namelijk : de soort, de categorie, het type, het stadium en de gezondheidskwalificatie;9° « soort » : groep natuurlijke populaties van dezelfde soort die, wat reproductie betreft, geïsoleerd is van andere gelijkwaardige groepen;10° « ras » : de groep pluimvee : a) waarvan de buitenkant (het morfologische fenotype) in overeenstemming is met de kenmerken bepaald door een organisatie of vereniging van landbouwers, officieel erkend volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 juni 1998 betreffende de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de verbetering en de instandhouding van de pluimvee- en konijnenrassen, of officieel erkend door de lidstaat waarin deze organisatie of vereniging van fokkers is opgericht, overeenkomstig Richtlijn nr.91/174/EG van de Commissie van 25 maart 1991, inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de Richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG; b) waarvan de identificatie en de controle van de kenmerken door de in punt a vermelde organisatie of vereniging van fokkers worden beheerd, of die in het register worden opgenomen of die in het stamboek worden ingeschreven dat door genoemde organisatie of vereniging wordt bijgehouden;11° « stam » : de homogene populatie voortkomend uit een voormalige of nieuwe kruising;synoniem voor fokrichting of stam; 12° « kruising » : het resultaat van de paring van twee dieren van dezelfde soort voortkomend uit verschillende rassen of stammen;13° « bastaardeend » : onvruchtbaar product van de kruising van de volgende twee soorten : de Barbarie-eend (Cairina moschata ) en de wilde eend (Anas platyrhynchos );14° « categorie » : de onderscheiding tussen enerzijds selectie- of vermeerderings- of fokpluimvee en anderzijds gebruikspluimvee;15° « type » : de diversifiëring voortkomend uit het selectieproces : vlees (productie van vlees), leg (productie van consumptie-eieren), foie gras;16° « stadium » : de onderscheiding tussen broedeieren, en naargelang de leeftijd, eendagseenden of eendagskuikens en gebruikspluimvee, en betreffende gebruikspluimvee, naargelang (het type en) de rijpheid, jong pluimvee en kippetjes;17° « vermeerderingspluimvee » : pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee van het type vlees;18° « fokfase » : voor het vermeerderingspluimvee, de periode tussen 0 en 20 weken;19° « vermeerderingsfase » : voor het vermeerderingspluimvee, de periode vanaf de 21e week tot het einde van de leg;20° « broedei » : het ei van pluimvee bestemd om te worden bebroed voor de productie van een eendagskuiken;21° « eendagseend of eendagskuiken » : pluimvee dat nog geen 72 uur oud is;22° « gebruikspluimvee » : pluimvee van meer dan 72 uur bestemd voor de productie van vlees en/of consumptie-eieren en/of foie gras;23° « jong pluimvee » : gebruikspluimvee van het type vlees van hoogstens 6 weken;24° « kippetje » : het gebruikspluimvee van het type leg, vrouwelijke eend van de soort Gallus gallus, dat de seksuele meerderheid nog niet heeft bereikt;25° « mestkuiken » : de vrouwelijke eend van de soort Gallus gallus van het type vlees van meer dan één kilo die de seksuele meerderheid nog niet heeft bereikt;26° « eend klaar voor het vetmesten » : eend voor foie gras vóór het vetmesten, die het voorwerp heeft uitgemaakt van een voorvetmesten;27° « aromatisch en eetlustopwekkend stof » : het natuurlijk product en zijn synthetisch derivaat waardoor, eens toegevoegd aan voeder voor pluimvee, de geur en de palatabiliteit ervan toenemen;28° « Minister » : de Minister van Landbouw;29° « Commissie » : de Wetenschappelijke Adviescommissie voor Agrovoedingsproducten ingesteld bij het decreet van 7 september 1989 betreffende de aanduiding van lokale oorsprong en de aanduiding van Waalse oorsprong alsmede het toepasselijk maken in het Waalse Gewest van de Verordeningen (EG) nr.2081/92 en nr. 2082/92; 30° DGARNE : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;31° « Dienst » : de Directie Kwaliteit van het DGARNE. HOOFDSTUK II. - Minimumcriteria

Art. 3.§ 1. Behalve de positieve differentiëringsaspecten bedoeld in § 2, vormen de artikelen 4 tot en met 28 van dit besluit de minimumcriteria (minimaal productdossier) die, uitgevoerd in een productdossier, dit dossier het kenmerk van differentiatie verlenen. § 2. De positieve differentiatieëlementen zijn facultatieve criteria waaruit de promotor kiest om minstens : 1° twee in zijn productdossier op te nemen als dat dossier de productie van vermeerderingspluimvee of kippetjes betreft;2° vier, als het productdossier de productie van pluimvee van het vlees- of legtype betreft (kippen, legkippen, mestkuikens, ganzen);3° vier, waarvan één eigen is aan de eend voor foie gras als het productdossier de productie van eendenfoiegras betreft. De positieve differentiatieëlementen die op alle soorten pluimvee gericht zijn, zijn : 1° de vermindering van uitstoot afkomstig van de pluimveeteelt (artikel 8, § 3);2° het behalen van een positieve energiebalans in de fok/vetmestruimten (artikel 10);3° de verbetering van het beheer van pluimveemest en hinder (artikel 12);4° het gebruik van een regionaal ras, zuiver of gekruist (artikel 13, § 7);5° het gebruik van daglicht in de fokruimtes (artikel 15, § 6);6° de vermindering van de uitstoot van stikstof- en fosforverbindingen (artikel 18, § 3);7° het zoeken van leveranciers in de nabijheid van het bedrijf voor sommige grondstoffen die deel uitmaken van het pluimveevoeder (artikel 18, § 4);8° het uitvoeren van een beleid voor de bestrijding van ziekteveroorzakers in de keten (artikel 19, § 4);9° de verbetering van het dierenwelzijn (artikel 21);10° het versterken van de traceerbaarheid in de keten (artikel 24, § 2);11° het verkrijgen van bijzondere nutritionele en organoleptische kwaliteiten in het eindproduct (artikel 25). De positieve differentiatieëlementen voor de foiegraseenden zijn : 1° de beperking van de duur van voedselonthouding voor het slachten (artikel 22, § 2);2° verwijdering van de lever op het nog warme lichaam (artikel 22, § 7). § 3. Elke promotor van een productdossier kan daarin bijkomende punten voorzien ter aanvulling van de minimumnormen van het productdossier, waarbij een specifieke erkenning van zijn product mogelijk is.

Art. 4.§ 1. Uitgezonderd de producten van de foiegraseend en de gans zijn de van het productdossier afgeleide producten (volledige karkassen en producten van versneden pluimveevlees, bereide gerechten met vlees van pluimvee, eieren) zijn afkomstig van een ketenorganisatie die verschillende onderling verbonden economische operatoren samenbrengen. Een ideale volledige keten zorgt voor de vermeerdering, de broeierij, de voeding, het fokken, de vetmesting of de eierproductie of vetmesting, het vervoer, het slachten van het pluimvee, de verwerking en de distributie van het vlees en de pluimveeproducten. § 2. Voor de producten van foiegraseend en ganzen mag het productdossier individueel uitgaan van één enkele producent of voorgesteld worden door een groepering van producenten om ter beschikking worden gesteld van producenten die niet in een keten zijn georganiseerd. § 3. Elk productdossier voor het fokken van kippetjes of vermeerderingspluimvee gaat uit van de promotor van een keten die reeds erkend is voor de gedifferentieerde kwaliteit in de zin van artikel 1, 28°, van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008. De producties afkomstig van die productdossiers zijn tegen minstens 50 % van hun volumes bestemd voor de navolgende productieketens erkend voor de gedifferentieerde kwaliteit in de zin van voornoemd besluit. § 4. Elk productdossier voor de productie van ééndagskuikens gaat uit van de promotor van een keten die reeds erkend is voor de gedifferentieerde kwaliteit in de zin van artikel 1, 28°, van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008. De broedeieren die in de broedbedrijven terechtkomen waarvan de producties deel uitmaken van die productdossiers zijn tegen minstens 25 % van hun leveringsvolumes afkomstig van vermeerderingseenheden waarvan de producties ressorteren onder de gedifferentieerde kwaliteit in de zin van voornoemd besluit. De ééndagskuikens afkomstig van die broedbedrijven zijn tegen minstens 25 % van de productievolumes van die bedrijven bestemd voor de navolgende productieketens die erkend zijn voor de gedifferentieerde kwaliteit in de zin van voornoemd besluit. § 5. De producenten van de schakels van een keten waarvoor een gevalideerde sectorgids in de zin van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de autocontrole, de verplichte kennisgeving en de traceerbaarheid in de voedselketen bestaat voeren hun eigen autocontrolesysteem in op grond van die sectorgids en laten hem op dezelfde wijze certificeren door een onafhankelijke certificeringsinstantie of valideren door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art. 5.§ 1. De bedrijven die door het productdossier aangemoedigd worden worden gekenmerkt als familiebedrijven. In de zin van dit besluit wordt een zgn. familiebedrijf omschreven als een landbouwstructuur waarin het bedrijfshoofd en diens gezin, wat betreft de pluimveeproductie, economisch zelfstandig zijn, de beslissingen treffen, het beheer controleren en hoofdzakelijk zelf het kapitaal en de arbeidskracht inbrengen door de inzet van arbeidskrachten die gelijkgesteld worden met het bedrijfshoofd en zijn verwanten in de eerste of de tweede graad. § 2. Om de titel van familiebedrijf te kunnen voeren, is de landbouwer eigenaar van het door hem gehouden pluimvee, met uitzondering van het vermeerderingspluimvee waarvan het broedbedrijf de eigenaar kan zijn. § 3. De bedrijven bestaan uit pluimveeproductieëenheden die voldoen aan de stedenbouwkundige, leefmilieu- en groottecriteria opgesomd in de artikelen 8, 9, 16 en 17.

Art. 6.§ 1. Elk productdossier heeft slechts betrekking op de productie van één soort, één type of één categorie afzonderlijk. In het geheel van gebruikspluimvee worden voor de productie van kippetjes en legkippen afzonderlijke productdossiers opgesteld. § 2. Onder uitsluiting van de productdossiers in verband met het fokken van vermeerderingspluimvee of kippetjes of de productie van ééndagskuikens moet elk productdossier volgende structuur bevatten : 1° Hoofdstuk één : « Identificatie van de promotor » en omschrijving van de keten (organogram, verhouding van de keten tot de landbouwers) (behalve voor de producten van foiegraséénd en gans als er geen ketenorganisatie bestaat);2° Hoofdstuk 2 : « Naam van het product/de producten », van het productdossier, de keten en, in voorkomend geval, de verduidelijking van het verband tussen de naam/de namen en de oriëntatie van het productdossier;3° Hoofdstuk 3 : « Productiemethode » (zie artikel 7);4° Hoofdstuk 4 : « Traceerbaarheid »;5° Hoofdstuk 5 : « Controleprocedures »;6° Hoofdstuk 6 : « Differentatie », met inbegrip van : « het gedifferentieerde karakter van de productiemodus » : Leefmilieucriteria, ethische criteria (verwachte meerwaarde voor de landbouwers), maatschappelijke criteria (relaties met omwoners), dierenwelzijn; « gedifferentieerd karakter van het product », in voorkomend geval : Fysische, chemische, biologische en/of organoleptische criteria van het product die er de hogere kwaliteit van bepalen tegenover het standaardproduct of het massaproduct dat als referentie geldt op de markt op organoleptisch en/of nutritioneel en/of sanitair en/of technologisch vlak; 7° Bijlagen : controleplan, overeenkomst twee partijen (overeenkomstig de artikelen 26, § 3, en 27, §§ 2, 3 en 4). § 3. De productdossiers voor het fokken van vermeerderingspluimvee of kippetjes of de productie van ééndagskuikens moeten volgende structuur bevatten : 1° Hoofdstuk één : « Identificatie van de promotor », naam van het productdossier, naam en omschrijving van de keten (organogram, verhouding van de keten tot de landbouwers);2° Hoofdstuk 2 : « Productiemethode » (zie artikel 7);3° Hoofdstuk 3 : « Traceerbaarheid »;4° Hoofdstuk 4 : « Controleprocedures »;5° Bijlagen : controleplan, overeenkomst twee partijen (overeenkomstig de artikelen 26, § 33, en 27, §§ 2, 3 en 4). § 4. Met het oog op een goede voorlichting bevat de tekst van hoofdstuk 6 "Differentiatie" waarvan sprake in paragraaf 2 van dit artikel pertinente argumenten die het grote publiek aanspreken. § 5. Voor de producten van foiegraseend en ganzen hoeft (hoeven) de naam (de namen) van het product (de producten) en/of de naam van de keten niet nader genoemd te worden als het productdossier voorgesteld wordt door een groepering van producenten om ter beschikking te worden gesteld van niet in een keten georganiseerde producenten; als het productdossier uitgaat van één enkele producent, wordt (worden) de naam (de namen) van het product wel nader genoemd.

Art. 7.§ 1. De verscheidene productiestadia worden volledig omschreven in het productdossier. § 2. Elk stadium dat op zich zou kunnen voldoen aan één productieëenheid wordt afzonderlijk beschouwd. De productiemethode die met elkeen van die stadia overeenkomt wordt uitputtend omschreven. § 3. De productiemethode bevat volgende aspecten : 1° ontwikkelingsmodel (categorieën, types en stadia aanwezig in het bedrijf, type en omvang van de bedrijven);2° infrastructuur van de bedrijven (soort kippenren, oppervlakte per pluimveeëenheid, aanwezigheid van een uitloopparcours, leefmilieukenmerken en kenmerken van de verhouding tot de buurtbewoners);3° stam van gebruikt pluimvee en/of identificatie van de kruising;4° oorsprong van de broedeieren, eendagskuikens/eendenkuikens/ganzenkuikens/kippetjes/vermeerderingspluimvee in fok- of voortplantingsfase;5° voeders;6° diergeneeskundige verzorging;7° dierenwelzijn;8° dierenvervoer;9° slachten;10° behandeling van de karkassen en hun eventueel versnijden, verwerken, behandeling van de foie gras, verpakking van de producten, verpakken en etiketteren;11° verhandeling, distributie. De twee aspecten besproken onder de twee laatste onderdelen zijn niet van toepassing op het productdossier betreffende het fokken van kippetjes of vermeerderingspluimvee. De aspecten besproken onder het vijfde en de laatste drie onderdelen zijn niet van toepassing op de productdossiers voor de productie van eendagskuikens.

Art. 8.§ 1. Het productdossier bevat criteria die de verzorging van groepen dieren, van de hygiëne en van het onderhoud van gebouwen garanderen.

Deze criteria voorkomen geurhinder, alsook de verspreiding van insecten en ander ongedierte. Aan de directe omgeving van het (de) kippenhok(ken) wordt bijzondere aandacht besteed inzake opruimen en netheid. § 2. De uitloopruimte, indien aanwezig, is grazig, beschaduwd, afgesloten en ingericht, zodat de dieren die ruimte gelijkmatig kunnen innemen.

Een systeem voor het beheer van de uitloopruimte wordt voorzien om de beschadiging ervan te voorkomen. § 3. Overeenkomstig Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, vormt de uitvoering van goede landbouwpraktijken en van een of meerdere technieken aanbevolen in het referentiedocument (BREF of BAT (best avalaible techniques ) REFerence ) over de beste beschikbare technieken (BBT of BAT) inzake intensieve pluimvee- of varkenshouderij (uitgegeven en beheerd door het Europees bureau IPPC (EIPPCB - European IPPC Bureau )), die geurhinder alsook ammoniakemissies aanzienlijk beperken, een positief differentiatie-element.

Art. 9.§ 1. Het productdossier bepaalt de te nemen maatregelen voor de uitvoering of het behoud van de integratie in het landschap van aan het productdossier onderworpen pluimveeproductie-eenheden. § 2. De nieuwe gebouwen worden geïntegreerd in het landschap overeenkomstig de aanbevelingen opgenomen in het laatste versie van het document « Intégration Paysage Agriculture - Conseils pour l'intégration paysagère des bâtiments agricoles », uitgegeven door het Ministerie van het Waalse Gewest, Directoraat-generaal Landbouw en Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium, of met de betrokkenheid van een landschapsarchitect.

Elke wijziging aan een oud gebouw onderworpen aan het productdossier steunt eveneens op dit document.

Art. 10.De installatie en het goed beheer van een systeem dat een positieve energiebalans garandeert van de gebouwen van alle pluimveeproductie-eenheden bestemd voor gedifferentieerde kwaliteit zijn een positief differentiatie-element.

Art. 11.§ 1. Het productdossier bevat criteria die het goede beheer van pluimveemest garanderen, zowel wat de opslag als de verspreiding ervan betreft. § 2. De veehouder beheert het strooien om de geurhinder te beperken door de volgende maatregelen uit te voeren : 1° op zondagen en wettelijke feestdagen niet strooien;2° wat de foiegraseendenhouderijen betreft, de mengmest niet met een mengmestverspreider (voorzien van een werprad) of met een irrigatiesysteem (sproeikanon of sproeierleiding) uitstrooien;3° het pluimveemest binnen 24 uur na het strooien op een teeltgrond vermengen. Gedurende deze verrichtingen moet de landbouwer ervoor zorgen de geurhinder en de verspreiding van insecten en ander ongedierte te voorkomen.

Art. 12.Een document waarbij de landbouwer zich ertoe verbindt de voor het strooien gebruikte gronden te lokaliseren, een bemestingsregister bij te houden met perceelsgewijze vermelding van alle organische bemestingen, en de behandelingsdatum van de pluimveemest, alsook de totstandkoming, op plaatselijk niveau, van een dialoog met de omwonenden, waarvan de modaliteiten in het productdossier worden bepaald, vormen een positief differentiatie-element.

Art. 13.§ 1. Het stalstro in het veegebouw is noch korstig, noch stoffig. § 2. De ventilatie van het veegebouw wordt zo ontworpen dat een gemiddeld gehalte aan NH3 in de lucht, gemeten op hoogte van de dieren, kleiner is dan of gelijk is aan 20 ppm. § 3. Voor legkippen, voor kippen, voor eenden dan wel voor ganzen moet de verlichting het meest lijken op de natuurlijke omstandigheden. § 4. Wat broedend vermeerderingspluimvee en legkippen betreft, staat de verlichting gelijk aangevuld met natuurlijke verlichting met een kunstmatige verlichting overeenkomstig een programma dat van het seizoen en van de ras afhangt; dit programma wordt beschreven in een bijlage bij het productdossier. § 5. Wat kippen betreft, staat de verlichting gelijk met natuurlijke verlichting met een doorlopende kunstmatige verlichting al naargelang het seizoen. De totale duur van de verlichting mag vanaf de leeftijd van 25 dagen 16,5 uur niet overschrijden. Het verlichtingsprogramma wordt beschreven in het productdossier. § 6. Het gebruik van natuurlicht, overeenkomstig de vermeldingen bedoeld in §§ 4 en 5 van artikel 14, wordt beschouwd als een positief differentiatie-element. § 7. Ongeacht de duur van de verlichting, moet de lichtintensiteit, tijdens de lichtperiode en bij de komst van de landbouwer in het gebouw, minstens 25 lux overal in het gebouw bedragen, gemeten op ooghoogte van de vogel. § 8. Wintertuinen zijn bewegingsruimten die buiten pluimveestallen liggen, die : 1° met minstens een dekzeil of met een beschermingsluifel worden overdekt;2° naast de pluimveestallen liggen;3° een oppervlakte van minstens 20 % van de binnenoppervlakte bedekken;4° gemakkelijk en onbeperkt togankelijk zijn voor de dieren;5° door een vaste grond gekenmerkt zijn, bedekt met stalstro;6° met een doorgangsopening naar de buitenruimte worden uitgerust;7° natuurlijk worden geventileerd;8° aan een natuurlijke verlichting onderworpen zijn;9° minstens met gaas moeten afgesloten zijn om het binnenvliegen van wilde vogels te beletten. § 9. In de productdossiers die gericht zijn op de productie van eendagskuikens, worden de elementen die voor het welzijn van de kuikens zorgen, bepaald en aangetoond, met name wat betreft het verblijf in de uitkomstkast, de behandeling, de sortering, de euthanasie, het inperken bij wachttijden, het laden en het vervoer ervan. § 10. Per categorie en per type productie, behoudens de productie van eendagskuikens, onderscheidt men een specifieke productiemethode, waarvan de minimale criteria in de artikelen 16 en 17 worden opgenomen.

Art. 14.§ 1. Indien, wat betreft de productie van pluimvee, een deel van het bedrijf niet bestemd is voor de productie van gedifferentieerde kwaliteit, maakt de productie die verwijst naar het productdossier, het voorwerp uit van één of verschillende aparte en duidelijk geïdentificeerde kippenhokken. Een systeem van traceerbaarheid aangepast aan die bijkomende dwang wordt bovendien uitgevoerd en gedetailleerd in het productdossier. § 2. In eenzelfde kippenhok is het niet toegelaten de soorten, rassen, stammen, kruisingen en verschillende types te mengen.

Art. 15.§ 1. Wat de kippen betreft, zijn de stammen die aan de volgende criteria voldoen, toegelaten : 1° traaggroeiende dieren : gemiddeld levend gewicht van 2,3 kg bereikt ten vroegste op 81 dagen;2° dieren met een tussengroei : gemiddeld levend gewicht van 2,3 kg bereikt ten vroegste op 70 dagen. Deze criteria worden ongeacht alle geslachten en naar gelang van de voedingsaanbevelingen van de kweker bepaald.

Bovendien zijn de stammen gekleurd of worden ze minstens gekenmerkt door een kenteken, waarbij ze van een witte snelgroeiende stam verschillen, namelijk zwarte pluimen op wit gevederte, asgrijs gevederte, zwart gevederte, blauwe poten, aanvullende vingers. De kruising waarvan de stam afkomstig is, mag geen beroep doen op een haan en een kip die niet gekleurd zijn of die geen kenteken hebben. § 2. Voor het vermeerderingspluimvee zijn de kippen minstens gekleurd of worden ze minstens gekenmerkt door een kenteken, waarbij ze van een witte snelgroeiende stam verschillen. § 3. Voor de kippetjes en de legkippen wordt de keuze van rassen of stammen, aangepast aan de toegepaste houderijomstandigheden, vereist.

De criteria die op basis van de technische referenties van de kweker in aanmerking zijn genomen, hebben met name betrekking op een kleinere onderlinge agressiviteit van de hennen, een grotere weerstand tegen ziekten en een minder hoog risico op verstikking in de nesten. § 4. De houderij van mestkuikens kan leiden tot de erkenning als gedifferencieerde kwaliteit als minstens rekening wordt gehouden met de twee volgende criteria : 1° gebruik van traaggroeiende dieren;2° uitvoering van groepen van maximum 2 400 dieren. § 5. Voor foiegraseend wordt het gebruik van de Barbarijse eend (Cairina moschata ) of van de mulard-eend vereist. § 6. Voor de gans worden de volgende criteria toegepast : 1° gebruik van traaggroeiende dieren;2° uitvoering van groepen van maximum 2 000 ganzen. § 7. Elke keten die gebruik maakt van een gewestelijk ras of een kruising die rechtstreeks een beroep doet op een gewestelijk ras, is een bewijs van een positief differentiatie-element.

Art. 16.§ 1. Voor het gebruikspluimvee worden de volgende productiewijzen die per type verenigd worden, toegelaten als gedifferentieerde kwaliteit voor zover ze de bepalingen van de artikelen 8 tot 15 naleven. Ze voldoen bovendien aan de bijzondere eisen die eraan gebonden zijn. 1 Slachtkip : De bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24.01.01.01, 01.24.01.01.02, 01.24.01.02.01 en 01.24.01.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van kippen van gedifferencieerde kwaliteit bepaald op 25 000 dieren. a) Opgesloten kip : - de dichtheid in de gebouwen per m2 is vanaf de leeftijd van 5 weken niet hoger dan 15 stuks pluimvee met een maximaal totaalgewicht van 35 kg levend gewicht;voor die leeftijd is het gelokaliseerde opstarten toegelaten indien het met name wegens energetische redenen gerechtvaardigd wordt; de productie van legrijp jong pluimvee bestemd voor de verkoop buiten de keten is ook toegelaten, voor zover het pluimvee dat in die vorm in de handel wordt gebracht, behoorlijk opgenomen wordt in een uitgangsregister, waarin de bestemming (de koper) van de dieren wordt vermeldt; - het pluimvee wordt geslacht op de volgende leeftijden : kippen : 70 dagen of meer; jonge hanen : 90 dagen of meer; - de voeding die in het stadium van de vetmesting gegeven wordt, bestaat uit minstens 70 % graangewassen, producten en coproducten. b) Kip met een toegang tot een uitloopruimte : - de dichtheid in de gebouwen per m2 is voor de kippen en jonge hanen niet hoger dan 15 stuks pluimvee met een maximaal totaalgewicht van 35 kg levend gewicht;voor die leeftijd is het gelokaliseerde opstarten toegelaten indien het met name wegens energetische redenen gerechtvaardigd wordt; de productie van legrijp jong pluimvee bestemd voor de verkoop buiten de keten is ook toegelaten, voor zover het pluimvee dat in die vorm in de handel wordt gebracht, behoorlijk opgenomen wordt in een uitgangsregister, waarin de bestemming (de koper) van de dieren wordt vermeld; - het pluimvee wordt geslacht op de volgende leeftijden : kippen : 70 dagen of meer; jonge hanen : 90 dagen of meer; - het pluimvee heeft tijdens de helft van zijn leven overdag voortdurend toegang gehad tot een uitloopruimte die grotendeels gedekt wordt door vegetatie en die gelijk is aan minstens 1 m2 per kip; - de voeding die in het stadium van de vetmesting gegeven wordt, bestaat uit minstens 70 % graangewassen, producten en coproducten; - het gebouw is uitgerust met luiken die een gecombineerde lengte van minstens 4 m per 100 m2 gebouwoppervlakte hebben. 2° Mestkuiken : a) de bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24.02.01.01, 01.24.02.01.02, 01.24.02.02.01 en 01.24.02.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van poulardes van gedifferencieerde kwaliteit bepaald op 7 200 dieren; b) de groepen van poulardes zijn klein (maximum 400 m2 van het gebouw);c) de houderij vindt plaats in de gebouwen verlicht met natuurlicht;d) de dichtheid in de gebouwen is niet hoger dan 6 dieren per m2;e) wanneer ze van veren voorzien zijn, hebben de dieren toegang tot een grazige en beschaduwde uitloopruimte van minstens 4 m2 per dier;f) de eindelijke vetmesting kan maximum tijdens de laatste 4 weken binnen plaatsvinden;de voeding tijdens die fase bestaat uit graangewassen en/of melkproducten; g) de voeding bevat een verhouding van graangewassen (producten en coproducten) die minstens gelijkwaardig zijn aan : - 50 %, tijdens de 28 eerste dagen; - 75 % tijdens de periode na 28 dagen; - minstens 85 % tijdens de laatste 2 slachtweken; h) de minimale slachtleeftijd is minstens 120 dagen. 3° Kippetje : De bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24.01.01.01, 01.24.01.01.02, 01.24.01.02.01 en 01.24.01.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van kippetjes van gedifferentieerde kwaliteit bepaald op 25 000 dieren; b) de houderij van legrijpe kippetjes wordt in een duister gebouw uitgevoerd;c) de pluimveehouderij vindt plaats op de grond of op maximum 3 verdiepingen;d) vanaf 56 dagen is de dichtheid niet hoger dan 17 kippetjes per m2 bruikbare oppervlakte in geval van pluimveehouderij op de grond en 12 kippetjes per m2 bruikbare oppervlakte in geval van pluimveehouderij op verschillende verdiepingen; e) het kappen van de snavel van de kippetjes is toegelaten, waarbij er nauwgezet wordt verwezen naar de vigerende wetgeving (koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort.) De keuze van aangepaste stammen gebonden aan een minder sterk kudde-gedrag wordt bevorderd om het kappen van de snavel tot een maximum te voorkomen. f) de overbrenging naar een leggebouw vindt verplicht plaats 2 tot 3 weken voor de legrijpheid. 4° Legkip : a) de bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24. 01.01.01, 01.24.01.01.02, 01.24.01.02.01 en 01.24.01.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van leghennen van gedifferentieerde kwaliteit bepaald op 25.000 dieren; b) de productdossiers bewijzen dat de productiewijze minstens rust op de eisen bepaald voor de "eieren van hennen met vrije uitloop" of de "scharreleieren" in de zin van Verordening (EG) nr.589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 598/2008 van de Commissie van 24 juni 2008 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de handelsnormen voor eieren; c) de pluimveehouderij vindt plaats op de grond of op maximum 3 verdiepingen;in het tweede geval is de dichtheid niet hoger dan 6 dieren per m2 gebruikbare oppervlakte; d) het productdossier voorziet in de ontvangst van kippetjes die nog niet legrijp zijn;e) de keuze van rassen of stammen aangepast aan de toegepaste houderijomstandigheden wordt vereist. 5° Eend voor foie gras : a) de bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24. 01.01.01, 01.24.02.01.01, 01.24.02.02.01 en 01.24.02.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van eenden voor foie gras van gedifferencieerde kwaliteit bepaald op 14 000 dieren voor de houderij en 2 400 voor het vetmesten.

Naast de naleving van de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 april 1994 houdende uitvoering van artikel 36, 10°, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren wordt het gewicht van de eend klaar voor het vetmesten bepaald op 3,5 kg en wordt zijn minimale leeftijd bepaald op 11 weken. 6° Gans : a) de bedrijven bestaan uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24.02.01.01, 01.24.02.01.02, 01.24.02.02.01 en 01.24.02.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002.

Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van ganzen van gedifferencieerde kwaliteit bepaald op 8 000 dieren; b) de groepen ganzen zijn klein (maximum 400 m2 van gebouw);c) de maximale oppervlakte van de productie-eenheid voor pluimvee bedraagt 1 600 m2;d) de houderij vindt plaats in de gebouwen verlicht met natuurlicht;e) de dichtheid in de gebouwen is niet hoger dan 5 dieren per m2. Tijdens de eerste 6 weken in het leven van de dieren kunnen de dichtheden hoger zijn met een maximum van 10 dieren per m2; f) de dieren hebben vanaf 8 weken toegang tot een uitloopruimte die grotendeels gedekt wordt door vegetatie, die beschaduwd is en die minstens gelijk is aan 10 m2 per dier;g) de voeding die vanaf 6 weken gegeven wordt, bestaat uit minstens 70 % graangewassen, producten en coproducten;h) het gebouw is uitgerust met luiken die een gecombineerde lengte van minstens 4 m per 100 m2 gebouwoppervlakte hebben en van minstens 1 m voor 125 ganzenkuikens;i) de minimale slachtleeftijd is minstens 140 dagen. § 2. Als een wintertuin uitgevoerd wordt, voldoet hij ongeacht de productiewijze aan de bepalingen van § 8 van artikel 15.

Art. 17.§ 1. Voor het vermeerderingspluimvee en naast de naleving van de bepalingen van de artikelen 8 tot 15 bestaan de bedrijven uit productie-eenheden van pluimvee die voldoen aan de klassen 2 en 3 die overeenstemmen met de rubrieken 01.24.01.01.01, 01.24.01.01.02, 01.24.01.02.01 en 01.24.01.02.02 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2005. Binnen die bedrijven wordt de maximale capaciteit van de productie van kippen van gedifferentieerde kwaliteit bepaald op 25 000 dieren. § 2. De volgende eisen zijn bovendien gebonden aan de voornoemde categorie : 1° Houderijfase : a) de houderij wordt in een duister gebouw uitgevoerd;b) de dichtheid in de gebouwen is niet hoger dan 10 hennen per m2 (krielkippen) en 6 hanen per m2;c) de mannetjes worden 3 tot 5 dagen voor de vrouwtjes overgedragen in de fokkerijgebouwen;d) de vrouwtjes worden 2 tot 3 weken voor de legrijpheid overgedragen in de fokkerijgebouwen;e) het verwijderen van de sporen alsmede van de eerste phalanx bij de hanen is toegelaten, waarbij nauwgezet wordt verwezen naar de vigerende wetgeving (koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort);f) het is toegelaten de vrouwtjes te leewieken en hun snavel licht te kappen, waarbij er nauwgezet wordt verwezen naar bovenvermeld besluit.2° Voortplantingsfase : a) de voortplanting wordt in een duister gebouw uitgevoerd;b) de hennen hebben minstens toegang tot 10 cm trog per hen;c) de hennen hebben toegang tot legnesten die voldoende zijn;die hebben een minimale lengte van 2,3 meter; een legnest omvat 4 legcellen van maximum 60 hennen; een legcel is minstens 1,15 meter lang; e) de dichtheid in de gebouwen is niet hoger dan 8 pluimvee per m2 (krielkippen);e) de rantsoenering is toegelaten overeenkomstig de lagere groei van de kweekkippen;de invoering van vezels in de voeding wordt overigens bevorderd; f) de praktijk van een rui moet het voorwerp uitmaken van een gemotiveerde aanvraag bij de certificerende instelling;ze maakt geen deel uit van de gewone houderijpraktijken.

Art. 18.§ 1. Met uitzondering van de kippetjes en het vermeederingspluimvee krijgt elk pluimvee bestemd voor een keten van gedifferentieerde kwaliteit een voeding die de positieve lijst van de grondstoffen bedoeld in de hierna vermelde tabel in acht neemt.

Deze lijst is van toepassing op alle stadia voorzien in dit productdossier voor de hele duur ervan.

Nummer

Naam

Grondstoffen

1

Tarwe

2

Gerst

3

Triticale

4

Rogge

5

Haver

6

Spelt

7

Boekweit

8

Maïs (met inbegrip van vochtige of inerte granen)

9

Behandeld koolzaad *

10

Behandelde lijnzaden *

11

Behandelde zonnebloemzaden *

12

Behandelde sojazaden *

13

Veldbonen

14

Erwten

15

Lupines

16

Luzerne

17

Melk en melkpoeder

Coproducten

18

Coproducten van graangewassen

19

Koolzaadkoek (koolzaadkoek kan niet gebruikt worden voor leghennen met bruine eieren (wegens de aanwezigheid van sinapine waarvan het spijsverbeteringsmetabolisme bij de hen met bruine eieren een vissmaak aan die eieren geeft))

20

Lijnkoek

21

Zonnebloemkoek

22

Sojakoek

23

Koolzaadolie

24

Lijnolie

25

Zonnebloemolie

26

Maïsolie

27

Sojaolie

28

Koolzaadlecithine

29

Sojalecithine

Mineralen **

30

Voedingskrijt

31

Voedingsfosfor (gebruik van bronnen van fosfaten waarvan de beschikbaarheidswaarden hoger dan 90 % zijn)

32

Voedingszout (NaCl)

33

Natriumbicarbonaat

34

Magnesiumoxide

35

Gebroken oesterschalen

36

Grit, keien

Additieven ***

37

Bindmiddel : suikerbietenmelasse

38

Natuurlijke antioxidanten

39

Minerale complementen, oligo-elementen en vitaminen

40

Aminozuren (lysine, methionine, threonine, tryptofaan)

41

Organische zuren (citroen-, fumaar-, melk-, propion-, miere-, azijn-, zuur-, sorbine-, gamma-amino-, benzoë-, fosfor-, wijnsteen-, appel- en monofosforzuur) en hun zouten

42

Enzymen **** (fytasen, amylasen, xynalasen, glucanasen, galactosidasen, proteasen)

43

Prebiotica

44

Probiotica

45

Micro-organismen

46

Aromatische en eetlustopwekkende stoffen

* ****

Behandelde granen : verwijzen naar mechanische, thermische behandelingen of gekiemde zaden De elementen zoals de belangrijkste mineralen (calcium, natrium, fosfor en magnesium) kunnen worden opgenomen in het gevitamineerde minerale complement Toepasselijke lijst onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren toegepast bij het ministerieel besluit van 12 februari 1999 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders Onverminderd de bepalingen van het ministerieel besluit van 18 april 1994 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van enzymen, micro-organismen en hun preparaten bestemd voor dierlijke voeding gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren


§ 2. Enkel de voedingsmiddelen die niet als GGO's geëtiketteerd moeten worden in de zin van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders zijn aanvaardbaar. De voedingsmiddelen die materiaal bevatten dat geheel of gedeeltelijk uit GGO's bestaat of daarmee is geproduceerd, worden dus toegelaten, in een verhouding van niet meer dan 0,9 % van het voedingsmiddel of van elke van zijn ingrediënten, mits de aanwezigheid van dat materiaal onvoorzien of technisch niet te voorkomen is. § 3. Elk voedingsrantsoen dat de lozingen van stikstof en fosfor door de dieren kan beperken, wordt beschouwd als een positief differentiatie-element § 4. Het meerderheidsgebruik a rato van meer dan 90 % van de percentages van de portie van graangewassen en/of eiwithoudende producten en/of van olie- en eiwithoudende producten gekweekt in een straal van 250 km rond de maatschappelijke zetel van de promotor van het productdossier is een positief differentiatie-element. Een onfeilbaar bewijs van hun oorsprong en traceerbaarheid wordt evenwel vereist om zeker te zijn van de nabijheid van die bevoorrading.

Art. 19.§ 1. Elke preventieve of systematische behandeling als geneesmiddelen is verboden met uitzondering van de vaccins toegelaten voor de betrokken diersoort. In de productdossiers betreffende het opleveren van eendagskuikens wordt een bijzondere aandacht aan dit punt besteed. Elke wormdrijvende behandeling wordt onderworpen aan het advies van de veearts van het bedrijf. § 2. Het productdossier voorziet in een preventieplan op het niveau van het bedrijf. Maatregelen worden genomen om de antibiotica-resistentie te voorkomen. In de productdossiers betreffende het opleveren van eendagskuikens wordt dit laatste punt uiteengezet. § 3. In alle denkbeeldige situaties nemen de landbouwers die houder zijn van minder dan 5 000 pluimvee, de hoogste gezondheidskwalificatie gebonden aan de categorie, het type of de diersoort over, volgens de gevallen bedoeld in de wetgeving die hen betreffen. § 4. Elk systeem dat op het niveau van de keten ingevoerd wordt met het oog op het voorkomen van de verspreiding van de pathogene micro-organismen voor het dier of voor de mens en dat de vigerende reglementaire eisen te boven gaat, wordt beschouwd als een positief differentiatie-element.

Art. 20.§ 1. Wanneer het water voor het drenken niet van het distributienet afkomstig is, wordt een controle van de micro-biologische en de fysisch-chemische kwaliteit van het water aan het uiteinde van de waterlijn minstens één keer per jaar uitgevoerd.

De te controleren parameters en de na te leven normen worden in bijlage 1 bij dit besluit vermeld.

Wanneer het water voor het drenken van het distributienet afkomstig is, wordt alleen één controle van de micro-biologische kwaliteit van het water onder dezelfde voorwaarden als hierboven vereist. Indien verschillende kippenhokken in het bedrijf aanwezig zijn, wordt de controle uitgeoefend op de waterlijnen van één enkel kippenhok, indien de landbouwer dezelfde wijze van reiniging en ontsmetting over het geheel van de kippenhokken hanteert. § 2. Het gebruik van regenwater om het pluimvee te drenken is verboden. § 3. Er wordt een autocontrole uitgeoefend om het risico voor aanwezigheid van mycotoxines in de graangewassen te beperken, wanneer de landbouwer graangewassen gebruikt, die niet door een handelaar of een voorradenbeheerder doorgevoerd worden. Die autocontrole neemt de vorm aan van een controlelijst ingevuld door de landbouwer-kweker of door de voorradenbeheerder. Deze lijst, waarvan het model in bijlage 2 bij dit besluit wordt vermeld, bepaalt de beheersmaatregelen die uitgevoerd moeten worden om de aanwezigheid van mycotoxines in de graangewassen te beperken.

Art. 21.Het dierenwelzijn wordt beschouwd als een positief differentiatie-element op voorwaarde dat de verbetering aangebracht door de landbouwer of de filière wetenschappelijk bewezen wordt en niet in de wetgeving voorzien is.

Art. 22.§ 1. Bijlage 3 bij dit besluit bepaalt de minimale criteria die voor de kippen, de reforme leghennen, het reforme vermeerderingspluimvee, de eenden voor foie gras en de ganzen per diersoort nageleefd moeten worden inzake de voorwaarden voor lading, vervoer, ontlading, wacht en zorgen aan de dieren in het slachthuis. § 2. Wat betreft de eend voor foie gras, wordt een maximale nuchterzettingsperiode van 15 uur voor het slachten toegelaten met een wachttijd in het slachthuis van hoogstens 5 uur. Een nuchterzettingsperiode van minder dan 13 uur wordt beschouwd als een positief differentiatie-element.

In alle denkbeeldige situaties wordt de minimale nuchterzettingsperiode voor de lading op 6 uur bepaald en kan hij niet hoger zijn dan 10 uur. § 3. Voor de kip, de reforme leghen, het reforme vermeerderingspluimvee en de gans duurt de termijn tussen de vasten en de lading minstens 8 uur. In alle denkbeeldige situaties wordt de minimale vastentermijn voor de lading op 8 uur bepaald en kan hij niet hoger zijn dan 10 uur. § 4. Als het vervoer niet door de landbouwer zelf in een straal van 50 km of in het kader van het interne beheer van zijn bedrijf wordt uitgevoerd, beschikt de vervoerder over een vervoerdersvergunning bij het FAVV. Elk vervoermiddel beschikt over een erkenningsattest behalve de voertuigen van de landbouwer of met een gewicht lager dan 750 kg.

Alle vereiste vervoerdocumenten begeleiden de dieren tijdens het vervoer. § 5. Het vervoer van leghennen heeft zowel betrekking op de kippetjes vervoerd naar de legsites als op de leghennen en kweekpluimvee bestemd voor het slachthuis. § 6. Het vervoer van eenden voor foie gras heeft zowel betrekking op de dieren klaar voor het vetmesten en vervoerd naar vetmestingsateliers als op de dieren bestemd voor het slachthuis. § 7. Voor eend voor foie gras is het warme verwijderen van ingewanden een positief differentiatie-element.

Art. 23.§ 1. Het vlees en de producten van pluimvee kunnen onder verschillende verpakkingen in de handel worden gebracht. § 2. Eendenlever mag geen sterilisatie ondergaan om als product van gedifferentieerde kwaliteit erkend te worden. § 3. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee worden enkel de benamingen opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit toegelaten voor de productie van "foie gras" en de uitsnijdingsproducten van de eenden voor "foie gras". § 4. De ganzen die in hun geheel in de handel worden gebracht, worden van ingewanden ontdaan, zonder slachtafval en met een gewicht van minimum 2,5 kg te koop aangeboden.

Art. 24.§ 1. Elke vorm en verpakking waaronder het vlees in de handel wordt gebracht met verwijzing naar de naam van het product, wordt onderworpen aan een certificering. De verschillende stappen en namelijk de daarbij behorende uitsnijding, verwerking en voorbereiding worden in het productdossier uitvoerig beschreven en worden in het minimale controleplan bedoeld in artikel 25 voorzien. § 2. Elk systeem van traceerbaarheid binnen een keten, boven de geldende wetgeving, wordt beschouwd als een positief differentiatie-element, voor zover de voedselveiligheid duidelijk toeneemt t.o.v. de gewone toepassing van de wetgeving of dat de consument er belang bij heeft.

Art. 25.Het verkrijgen van een product met een duidelijk organoleptisch of voedingsverschil t.o.v. het standaardproduct of massaproduct dat op de markt als referentie wordt gebruikt, vormt een positief differentiatie-element.

Het organoleptisch of voedingsverschil wordt geobjectiveerd in het productdossier d.m.v. controleerbare criteria.

Art. 26.§ 1. De conformiteit van het product met de eisen van het productdossier wordt gecertificeerd door een of meer onafhankelijke instellingen aangewezen door de keten in de marge van het productdossier, in een document dat bij het productdossier gevoegd is met het oog op een evaluatie door de Commissie bedoeld in artikel 29. § 2. Het productdossier voorziet dat de aangewezen certificerende instelling(en) zich het recht voorbehouden om onverwachte controles uit te voeren in aanwezigheid van de landbouwer. Er wordt ook bepaald dat de promotor van de keten de certificerende instelling kiest die hij wil zien werken bij de operatoren van de keten. § 3. Een minimaal controleplan wordt bij het productdossier gevoegd en is gegrond op een minimaal controleplan bepaald door de Dienst na advies van de Commissie, en bekendgemaakt op de website "Portail de l'Agriculture wallonne" (Portaal Waalse Landbouw) (http://agriculture.wallonie.be). Vóór de indiening van de erkenningsaanvraag van het productdossier wordt het minimaal controleplan gevoegd bij het productdossier gevalideerd en goedgekeurd door de certificerende instelling(en) aangewezen door de promotor van het productdossier. § 4. De certificatie kan steunen op een intern systeem voor kwaliteitsverzekering (autocontrole) ingesteld onder de verantwoordelijkheid en controle van de certificerende instelling. In de zin van dit besluit moet het begrip autocontrole worden verstaan als het instellen van een kwaliteitssysteem in een keten of in een groepering van landbouwers. § 5. Het productdossier kan voorzien dat de keten een voorlopige afwijking aan de Dienst kan vragen indien het onmogelijk is om een verplichting van het productdossier te vervullen.

Art. 27.§ 1. Voor elke ketenorganisatie garandeert de promotor van de keten een financiële meerwaarde aan de landbouwer t.o.v. de standaard- of massaproductie die op de markt als referentie dient en die in het productdossier is aangegeven. De promotor bepaalt een berekeningswijze om de meerwaarde te becijferen. § 2. Er wordt een overeenkomst gesloten tussen de landbouwer en de promotor van de keten van gedifferentieerde kwaliteit waarvoor de veehouder wenst te produceren. Het productdossier alsook de tuchtprocedure die door de certificerende instelling is opgesteld in geval van niet-naleving van de bepalingen van de overeenkomt worden gevoegd bij het exemplaar bewaard door de landbouwer. § 3. De overeenkomst waarvan een model bij het productdossier wordt gevoegd, bepaalt de rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen en bevat ten minste de volgende gegevens : 1°de personalia van de promotor van de keten; 2° de identificatie van de landbouwer en van de productie-eenheden betrokken bij de toepassing van het productdossier;3° de verbintenis van de landbouwer om het pluimvee te fokken en te leveren aan de keten overeenkomstig het productdossier en om de certificerende instelling toe te laten om in zijn aanwezigheid de nodige controles uit te voeren zoals voorzien in het minimaal controleplan gevoegd bij het productdossier en om de conformiteit van het product na te gaan;4° de verbintenis van de landbouwer om de gegevens te verstrekken betreffende het voeder dat aan het pluimvee bestemd voor de keten wordt uitgedeeld;5° de verklaring van kennisneming door de landbouwer van de tuchtprocedure gevoegd bij de overeenkomst en;6° de verbintenis door de promotor van de keten, behalve uitzonderlijke reden schriftelijk gerechtvaardigd aan de landbouwer, om het pluimvee opgenomen in de keten en dat voldoet aan het productdossier te aanvaarden tegen de prijs met de meerwaarde die in het productdossier is gewaarborgd. § 4. Het model van overeenkomst gevoegd bij het productdossier is gegrond op een minimaal model van overeenkomst dat door de Dienst gevalideerd is na advies van de Commissie, en bekendgemaakt op bovengenoemde website.

Art. 28.§ 1. Voor elke ketenorganisatie is het perspectief van een opening van de markt tot de gedifferentieerde kwaliteit gestaafd door een "marketingmotivatie" waarvan een model door de Dienst is opgesteld en op de website bedoeld in artikel 26, § 3 is opgenomen. Dit document wordt bij het productdossier gevoegd met het oog op de evaluatie door de Commissie vermeld in artikel 29. § 2. Voor de productdossiers van vermeerderingspluimvee, kippetjes en eendagskuikens beperkt de marketingmotivatie zich tot het bewijzen van de voldoening aan de tweede eis bedoeld in artikel 4, §§ 3 en 4.

Art. 29.§ 1. Elke erkenningsaanvraag van een productdossier voor de gedifferentieerde kwaliteit, in de zin van artikel 1, 28°, laatste streepje, van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008, in de sector van pluimveeproductie wordt aan het advies van de Commissie onderworpen. § 2. Het aanvraagdossier omvat het productdossier, zijn bijlagen, de aanwijzing van het of de certificerende instellingen bedoeld in artikel 26 en de marketingmotivatie bedoeld in artikel 28. Elk gegeven dat nuttig is voor de objectivering van het gedifferentieerde karakter van de productiewijze of het product wordt bij het dossier gevoegd. § 3. De Commissie beoordeelt o.a. : 1° de conformiteit van het productdossier met de eisen opgenomen in de minimale criteria;2° de relevantie en het differentiatieniveau van elk positief differentiatie-element opgenomen in het productdossier;3° de relevantie van het minimaal controleplan dat bij het productdossier gevoegd is; 4° in voorkomend geval, de oriëntatie en het gedifferentieerde karakter van het productdossier op basis van, o.a., de omvang van het verkregen verschil t.o.v. het standaardproduct of massaproduct dat op de markt als referentie wordt gebruikt, en van zijn belang voor de consument; 5° in voorkomend geval, het bestaan van commerciële afzetmogelijkheden voor de producten uit het productdossier, of het perspectief ervan, via de analyse van de marketingmotivatie. § 4. Uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van het dossier door het secretariaat van de commissie legt laatstgenoemde een gemotiveerd voorstel voor aan de Minister betreffende de conformiteit van het productdossier met de eisen bepaald in dit besluit.

Namen, 2 september 2011.

B. LUTGEN

BIJLAGE 1 Analyse van het drinkbaar water

Parameters

Aanvaardbare maximum

Microbiologische parameters :


Totaal kiemgetal op 22 °C (per ml)

100 000

Totale colibacteriën (per 100 ml)

100

E. coli (in 100 ml)

Afwezigheid

Intestinale enterokokken (in 100 ml)

Afwezigheid

Fysisch-chemische parameters :


pH

4-9

IJzer (mg/l)

2,5

Hardheid (°D/°F)

maximum 20/35,6

Nitrieten (mg/l)

1


Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 2 september 2011 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie.

Namen, 2 september 2011.

De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

BIJLAGE 2 Beheersmaatregelen inzake mycotoxinen Mycotoxinen zijn toxinen die o.a. voorkomen als de zaden op het veld door Fusarium worden aangetast of bij het ontstaan van schimmels tijdens de opslag. Op het veld zijn het voornamelijk vochtige weersomstandigheden die de ontwikkeling van schimmels en dus ook van schimmeltoxinen bevorderen. De toepassing van een aantal beheers-/ preventiemaatregelen kan echter het ontstaan van de mycotoxinen beperken.

De landbouwer wijst aan welke maatregelen al dan niet gevolgd worden en welke maatregelen eventueel in de toekomst zullen genomen worden.

Beheersmaatregel

Niet toegepast

Toegepast

Zal worden toegepast vanaf

Op het veld

Prioritaire Maatregelen

Zaaiing van variëteiten die minder gevoelig zijn voor aarfusarium


Uitgestrekte teeltafwisseling en uitsluiting van maïs (niet beploegd) als teelt voorafgaande aan een ander graangewas


Omploegen (indien mogelijk met vermaling van de resten) om het stro en de rietresten van de graangewassen en maïs in te mengen


Opzet van een doordacht plan om aarfusarium te bestrijden d.m.v. aangepaste en erkende fungiciden

Bijkomende maatregelen

Gebruik van gekalibreerd zaaizaad waarvan de kleine zaden zijn verwijderd (gebruik van gecertificeerd zaad of geschikte sortering bijvoorbeeld)


Toepassing van een optimale zaaidichtheid en van een aangepaste bemesting

Voor de opslag

Juiste droging van de zaden bestemd voor de opslag (vochtigheidsgraad lager dan 15,5 %), snelle koeling na de droging en preventie van de verhitting door een goede ventilatie


Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 2 september 2011 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie.

Namen, 2 september 2011.

De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

BIJLAGE 3 Voorwaarden betreffende de lading, het vervoer, de uitlading, de afwachting en de dierenzorg in het slachthuis per diersoort Kip, gans, afgedankt vermeerderingspluimvee en afgedankte legkippen : - het gebruik van blauwe lampen of het bijeenbrengen van de dieren in het halfdonker is noodzakelijk. Deze stap wordt op een rustige manier uitgevoerd door een op voorhand opgeleide ploeg. De kippen, de afgedankte legkippen en het afgedankte vermeerderingspluimvee worden met de poten gevangen; - voor de afgedankte dieren wordt een bijzondere aandacht besteed aan deze ophaalactie. Dit gebeurt allemaal op een rustige manier, met ervaren en opgeleide personen om te voorkomen dat vleugels, beenderen en ledematen worden beschadigd; - de ladingsdichtheid in de kisten wordt nageleefd overeenkomstig de wetgeving; - de voorwaarden betreffende de afwachting in het slachthuis nemen de volgende aanbevelingen in acht : specifiek lokaal, gebrek aan verlichting (of gebruik van blauwe verlichting), optimale wachtomstandigheden (tochten, vorst, te hoge temperaturen en wachttijden van meer dan één uur en minder dan 3 uur vermijden); - er wordt een bijzondere aandacht besteed aan het ophangen op de slachtlijn : zeer voorzichtige hantering van de kisten door een ploeg van minstens twee personen die eerst opgeleid zijn, vermijden dat de kippen/hennen/ ganzen in de kisten hun soortgenoten op de slachtlijn zien hangen, één kip/hen/gans per haak; - op het niveau van de elektronarcose (slachting) zorgt de regeling van de parameters voor een optimale bedwelming en voor het uitblijven van elektrische voorschokken bij de ingang van de kuip voor elektronarcose; - op het niveau van de elektronarcose (slachting) is de regeling van de frequentie en de intensiteit gekalibreerd volgens de stam van de geslachte kip/hen/gans; - voor het optimaal uitbloeden wordt de tijd voorzien voor het vervoer van het dier tussen de plaats van het uitbloeden en het broeien bepaald volgens de goede praktijken inzake slachting; - op het niveau van het broeien wordt er gezorgd voor een fijne en zorgvuldige regeling van de temperatuur om elk risico op effleurage te vermijden die aan de basis ligt van een slechte presentatie van het karkas en van een toenemend risico van bacteriële besmettingen; - De vingers van de plukmachine worden optimaal geregeld voor het plukken, ze worden regelmatig gewisseld om zo weinig mogelijk pluimen te laten op het karkas; - er wordt gezorgd voor een optimale presentatie van het karkas tijdens het optuigen.

Foiegraseend : - De ladingsdichtheid in de kisten wordt nageleefd overeenkomstig de wetgeving. De lading verwijst naar de dieren klaar voor het vetmesten die naar de werkplaatsen voor het vetmesten worden vervoerd en naar de vetgemeste dieren bestemd voor het slachthuis; - de voorwaarden betreffende de afwachting in het slachthuis nemen de volgende aanbevelingen in acht : specifiek lokaal, de dieren worden zodanig geplaatst dat de dieren van een optimale luchtverversing kunnen genieten. Installatie van een systeem van verstuiving of besproeiing in geval van hitte; - er wordt bijzondere aandacht besteed aan het ophangen op de slachtlijn : zeer voorzichtige hantering van de kisten door een ploeg van minstens twee personen die eerst opgeleid zijn. Een bijzondere aandacht besteden aan het hanteren van het dier om stoten en schokken op het dier in zijn geheel te vermijden. Er wordt een bijzondere aandacht besteed op het niveau van de foie gras; - op het niveau van de elektronarcose (slachting) zorgt de regeling van de parameters voor een optimale bedwelming en voor het uitblijven van elektrische voorschokken bij de ingang van de kuip voor elektronarcose; - voor het optimaal uitbloeden wordt de tijd voorzien voor het vervoer van het dier tussen de plaatsen van het uitbloeden en het broeien bepaald volgens de goede praktijken inzake slachting; Voor de zwemvogel in het bijzonder wordt een zo snel mogelijke tussenkomst voorzien na de elektronarcose; - op het niveau van het broeien wordt de temperatuur op een fijne en zorgvuldige manier geregeld zodat het plukken optimaal kan verlopen en dat elk risico op effleurage wordt vermeden; - de afwerking van het plukken gebeurt met de hand waarbij schokken op de buik worden vermeden d.m.v. een plukmachine uitgerust met soepele vingers; - voor het ontdoen van de ingewanden op het koude lichaam wordt een termijn van maximum 24 uur vóór de ontdarming nageleefd.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 2 september 2011 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie.

Namen, 2 september 2011.

De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

BIJLAGE 4 Toegelaten verkoopsbenamingen voor de foie gras producten en voor de deelstukken van de foiegraseend (onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee) Foie gras producten : - « gehele foie gras » : voorbereiding bestaande uitsluitend uit een hele foie gras met een of meer volledige lobben van de foie gras, en kruiden; - « foie gras » : voorbereiding van stukken lobben van de foie gras die afkomstig zijn van verschillende dieren, en kruiden; - « blok foie gras » : preparaat van samengestelde foie gras en kruiden. De samenstelling gebeurt met mechanische middelen : emulsie van een menging van lever en water. De hoeveelheid water en het kruiden mogen niet meer dan 10 % van de voorbereidingsmassa bedragen; - « blok foie gras met stukken » : hetzelfde als "blok foie gras" maar de stukken bedragen minstens 30 % van de massa van het product; - de voorbereidingen met foie gras : vermenging van andere stoffen dan foie gras. De vermelding "foie gras" verschijnt niet meer in de verkoopsbenaming. Ze kan als aanvulling dienen maar met vermelding van het percentage gebruikte foie gras : - voorbereidingen met meer dan 50 % foie gras : - « parfaits van eendenlever » : bevatten minstens 75 % foie gras bewerkt met mechanische middelen waaraan magere eendenlever en kruiden worden toegevoegd; - « médaillons" of "pâtés" van eendenlever » : bevatten minstens 50 % foie gras of blok foie gras, rondvormig en omgeven door een farce en gekruid; - « galantines van eendenlever » : bevatten minstens 50 % foie gras of blok foie gras, vermengd met een farce en gekruid; - « mousses van eendenlever » : bevatten minstens 50 % foie gras of blok foie gras, vermengd met een farce om aan het product de kenmerkende consistentie van de benaming te geven en gekruid; - voorbereidingen die tussen 20 en 50 % foie gras bevatten : voor deze producten wordt de verkoopsbenaming aangevuld met de woorden "met eendenlever". (b.v. : "pâtés met eendenlever"); - de verkoopsbenaming mag alleen naar truffels verwijzen als het gaat om de Tuber melanosporum en als het gewaarborgd percentage truffels minstens 3 % bedraagt. Voor de "médaillons", "galantines", "mousses" en andere producten van de keurslagerij wordt de benaming aangevuld met de vermelding "X % getruffeerd". Het percentage wordt berekend t.o.v. de massa van de voorbereiding waarvan het vet, het vet spek of de gelei worden verwijderd. Het gebruik van stukjes of schillen van truffels is niet toegelaten.

Deelstukken : - « aiguillette » : diepgelegen borstspier zonder vel; - « dij » : de omschrijving van artikel 1, § 2, e) van Verordening (EG) nr. 543/2008 is van toepassing; - « magret » : de omschrijving van artikel 1, § 2, m) van Verordening (EG) nr. 543/2008 is van toepassing; - « manchon » : het opperarmbeen met de daaraan gehechte spieren, vet en vel.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 2 september 2011 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van productdossiers voor de gedifferentieerde kwaliteit in de sector van pluimveeproductie.

Namen, 2 september 2011.

De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

^