Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 03 juli 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, betreffende de vormingsinitiatieven

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006201004
pub.
03/07/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 APRIL 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, betreffende de vormingsinitiatieven (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, betreffende de vormingsinitiatieven.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 april 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de vlasbereiding Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 2005 Vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 18 november 2005 onder het nummer 77024/CO/120.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle ondernemingen en op alle erin tewerkgestelde arbeiders en arbeidsters (ook "werklieden" genoemd) die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten met het oog op een aantal vormingsinitiatieven.

In het bijzonder bepaalt onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk V - Vorming en opleiding - van de collectieve arbeidsovereenkomst 15 juni 2005 gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding. HOOFDSTUK III. - COBOT en CEFRET

Art. 3.Een paritaire werkgroep zal nagaan of COBOT en CEFRET de motor kunnen worden van het opleidingsgebeuren in de sector. HOOFDSTUK IV. - Patronale bijdrage

Art. 4.Zoals voorzien in hoofdstuk V - Vorming en opleiding - artikel 12, 1e lid van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, zijn de werkgevers voor de jaren 2005 en 2006, aan het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding", een bijkomende inspanning van 0,10 pct. verschuldigd, berekend op grond van het volledig loon van hun arbeid(st)ers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981) en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.

Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.

Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden. HOOFDSTUK V. - Opleidingsplannen

Art. 5.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 zullen gerealiseerd worden; - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken arbeid(st)ers en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. Eventueel kunnen in het kader van de opleidingsinspanningen voor werkzoekenden financiële stimuli voorzien worden; - Het opleidingsplan moet tegemoetkomen aan de opleidingsbehoeften van de werkgever en de arbeid(st)ers; - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan de regionale vakbondssecretarissen, die dit plan bespreken, goedkeuren en opvolgen; - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt, kan de werkgever het voorlegen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding". Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen. HOOFDSTUK VI. - Trekkingsrecht

Art. 6.De onderneming die haar arbeid(st)ers en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het kader van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 5 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".

De modaliteiten hiervan worden bepaald door de beheerraad van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding". HOOFDSTUK VII. - Eindbepalingen

Art. 7.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.

Art. 8.Indien het volgen van een opleiding door een arbeid(st)er, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken arbeid(st)er bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.

Art. 9.Deze overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005 en treedt buiten werking op 31 december 2006.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 april 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^