gepubliceerd op 22 september 2000
Koninklijk besluit houdende goedkeuring van het nieuwe Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten en van de Bijlagen en opheffing van het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten
31 MEI 2000. - Koninklijk besluit houdende goedkeuring van het nieuwe Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten en van de Bijlagen en opheffing van het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de overeenkomst tussen het Groothertogdom Baden, Beieren, Frankrijk, het Groothertogdom Hessen, Nederland en Pruisen voor de Rijnvaart, getekend op 17 oktober 1868 te Mannheim, inzonderheid op artikel 15 gewijzigd bij resolutie nr. 25 van 14 mei 1975 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en op artikel 46, gewijzigd door de overeenkomst ondertekend te Straatsburg op 20 november 1963, goedgekeurd door de wet van 4 februari 1967;
Gelet op de wet van 15 september 1919 houdende goedkeuring van het vredesverdrag, gesloten te Versailles op 28 juni 1919 tussen de verbonden en verenigde mogendheden, aan de ene zijde, en Duitsland aan de andere zijde, alsmede van het protocol van dezelfde datum, dat de toepassingsvoorwaarden van zekere bepalingen van dit verdrag nauwkeurig vermeldt;
Gelet op de Internationale Overeenkomst betreffende het regime der brevetten van Rijnschippers, en Reglement, ondertekend te Straatsburg op 14 december 1922, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten;
Gelet op resolutie nr. 31 van 25 april 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, gewijzigd bij Resolutie nr. 20 van 28 november 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van l maart 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de Centrale Commissie voor de Rijnvaart op 25 april 1996 het nieuwe Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten in de vorm van Resolutie 1996-I-31 heeft aangenomen; dat bij Resolutie 1996-II-20 van 28 november 1996 daarvan een gedeeltelijk nieuwe redactie werd aangenomen; dat beide Resoluties voorzien dat ze in werking treden op 1 januari 1998; dat daardoor zowel de voorwaarden tot het verkrijgen van de geografische toepasselijkheid, als de vorm van het Rijnschipperspatent grondig werden gewijzigd in vergelijking met het stelsel zoals voorzien in Resolutie nr. 25 van 14 mei 1975 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, zoals goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten; dat bijgevolg vanaf 1 januari 1998 het nieuw stelsel van de Rijnschipperspatenten voor de betrokken oeverstaten in België in werking is getreden en dat een eenvormige regeling voor het afleveren, van de geografische toepasselijkheid en het model van die nieuwe patenten noodzakelijk is om te vermijden dat enerzijds de patenten afgeleverd door België, door de oeverstaten van de Rijn niet zouden worden erkend, en anderzijds, de patenten afgeleverd door de oeverstaten in België niet kunnen worden erkend; dat het bijgevolg dringend noodzakelijk is de bepalingen van Resolutie 1996-I-31 en deze van 1996-II-20 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de interne rechtsorde op te nemen en de verouderde bepalingen vervat in het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschippespatenten aangenomen bij resolutie nr. 25 van 14 mei 1975 van de Centrale Commissie van de Rijnvaart op te heffen;
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Is goedgekeurd het Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten en zijn Bijlagen, aangenomen bij Resolutie 1996-I-31 van 25 april 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, gewijzigd bij resolutie 1996-II-20 van 28 november 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, waarvan de bepalingen zijn opgenomen in de bijlagen 3 tot 8 van dit besluit.
Art. 2.Het koninklijk besluit van 3 juni 1976 houdende goedkeuring van de nieuwe tekst van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten wordt opgeheven.
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 4.Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Mobiliteit enVervoer zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 31 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijlage 1 Resolutie 1996 - I - 31 van 25 april 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart Herziening van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten RESOLUTIE I. De Centrale Commissie, verwijzend naar haar resoluties 1994-I-27 waarbij het Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen belast werd met de herziening van het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten en 1994-II-4 waarbij het Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen belast werd, in het kader van de herziening van dit Reglement, voorstellen uit te werken met het oog op een uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van het Reglement tot de sector stroomafwaarts van het Spijksche Veer, en rekening te houden met de bestaande toestand inzake het verkeer dat de Rijn in Nederland kruist, stelt vast dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van het nieuwe Reglement stroomafwaarts van het Spijksche Veer geen wijziging vereist van de Overeenkomst van 14 december 1922 betreffende het regime van de patenten voor Rijnschippers, op de voordracht van haar Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen, - heft, vanaf 1 januari 1998, het Reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten, dat bij de resolutie 1975-I-25 aangenomen werd, op, - neemt het nieuwe Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten (Rijnpatentenreglement) aan; de Duitse, Franse en Nederlandse versies zijn hierna bijgevoegd.
Het nieuwe Rijnpatentenreglement treedt in werking op 1 januari 1998.
II. De Centrale Commissie draagt haar Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen op, de bijlagen B1 en B2 vóór de lentezitting 1997 opnieuw te onderzoeken in het licht van de nieuwe kennis inzake oftalmologie, en de overgangsmaatregelen indien nodig aan te passen.
III. De Centrale Commissie, in het belang van een snelle inwerkingtreding van de richtlijnen bedoeld in artikel 1.05 van het Rijnpatentenreglement, delegeert de goedkeuring van de bovenvermelde richtlijnen aan haar Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen. In geval van onenigheid binnen dit Comité, zullen de ontwerpen aan de Centrale Commissie voorgelegd worden.
Het Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen zal bij elke zitting, verslag uitbrengen aan de Centrale Commissie over de sinds de vorige zitting gegeven goedkeuringen. De Centrale Commissie zal daarvan akte nemen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 31 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijlage 2 Resolutie 1996 - II - 20 van 28 november 1996 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart Rijnpatentenreglement - Nieuwe redactie van de bijlagen B1 en B2 RESOLUTIE De Centrale Commissie, verwijzend naar resolutie 1996 - I - 31 (II), op de voordracht van haar Comité voor sociale, arbeids- en beroepsopleidingsvragen, neemt de amendementen op het Rijnpatentenreglement, aangenomen bij resolutie 1996 - I - 31 (I), die in het Frans, het Duits en het Nederlands in bijlage bij deze resolutie voorkomen aan.
Deze amendementen treden in werking op 1 januari 1998.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 31 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijlage 3 Reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1.01. Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder : 1. schip : een binnenschip, een zeeschip of een drijvend werktuig;2. binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;3. zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe bestemd is;4. drijvend werktuig : een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;5. pleziervaartuig : een schip dat is bestemd voor sportieve of recreatieve doeleinden;6. passagiersschip : een schip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;7. sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;8. duwboot : een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;9. kanaalspits : een schip waarvan de lengte niet meer dan 38,50 m en de breedte niet meer dan 5,05 m bedraagt en dat gewoonlijk op het Rijn-Rhônekanaal vaart;10. overheidsvaartuig : een schip waarvan de lengte niet meer dan 25 m bedraagt en dat ter uitvoering van overheidstaken wordt ingezet;11. brandweerboot : een schip waarvan de lengte 15 m of meer bedraagt en dat ter uitvoering van brandweerdiensten wordt ingezet;12. lengte : de grootste lengte van de scheepsromp in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;13. breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);14. gekoppeld samenstel : een hecht samenstel van langszijde aan elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;15. dekbemanning : de minimum bemanning met uitzondering van machinisten;16. matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman : een persoon, die de bekwaamheid bedoeld in de bemanningsvoorschriften van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn bezit;17. vaartijd : de tijd aan boord van een schip, dat een reis maakt. Artikel 1.02. Toepasselijkheid van het reglement Dit reglement regelt de verplichting tot het hebben van een Rijnpatent voor de betreffende typen en afmetingen van schepen en voor de te bevaren riviergedeelten alsmede de voorwaarden betreffende het verkrijgen van een Rijnpatent.
Artikel 1.03. Verplichting tot het hebben van een patent 1. Degene die op de Rijn een schip wil voeren, moet ingevolge dit reglement zijn voorzien van een Rijnpatent voor het type en de grootte van het betreffende schip alsmede voor het te bevaren riviergedeelte.2. Het Rijnpatent wordt verleend voor de gehele Rijn of voor afzonderlijke gedeelten daarvan.3. Voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) kan worden volstaan met, a.voorzover de Duits-Nederlandse grens in de ene of de andere richting niet wordt overschreden, in plaats van het patent bedoeld in artikel 2.01, - een vaarbewijs als bedoeld in de bijlage I van de Richtlijn 91/672/EEG, of - een vaarbewijs afgegeven ingevolge de Richtlijn 50/96/EG; b. in plaats van het patent, bedoeld in de artikelen 2.02 tot en met 2.05, een ander door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid. 4. Voor schepen met een lengte van minder dan 15 m, met uitzondering van passagiersschepen, duw- en sleepboten, kan worden volstaan met een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenwateren, dat ingevolge de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België is afgegeven.5. Voor schepen met een lengte van minder dan 15 m, die slechts a.door spierkracht worden voortbewogen, b. door middel van zeilen worden voortbewogen, dan wel c.zijn uitgerust met mechanische middelen tot voortbeweging van niet meer dan 3,68 kW, wordt de verplichting tot het hebben van een patent uitsluitend geregeld door de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten.
Artikel 1.04. De verschillende patenten 1. Rijnpatenten als bedoeld in dit reglement zijn : a.het groot patent voor het voeren van alle schepen, b. het klein patent voor het voeren van een schip met een lengte van minder dan 35 m, mits het geen sleep- of duwboot is dan wel het niet voor het voortbewegen van een gekoppeld samenstel dient, of voor het voeren van een schip, dat bestemd is voor het vervoer van niet meer dan 12 passagiers, c.het sportpatent voor het voeren van een pleziervaartuig met een lengte van minder dan 25 m, d. het spitsenpatent voor het voeren van kanaalspitsen op het riviergedeelte tussen de Mittlere Rheinbrücke te Basel (km 166,64) en de sluizen te Iffezheim (km 335,92), e.het overheidspatent voor het voeren van overheidsschepen en van brandweerboten. 2. De patenten bedoeld in het eerste lid mogen eveneens worden gebruikt voor het voeren van een schip als bedoeld in artikel 1.03, vierde lid.
Artikel 1.05. Richtlijnen De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voor de toepassing van dit reglement richtlijnen vaststellen. De bevoegde autoriteiten dienen zich aan deze richtlijnen te houden. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden voor het verkrijgen van een Rijnpatent Artikel 2.01. Groot Patent 1. Degene die het grote patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud zijn en de nodige kwalificatie bezitten, alsmede een vaartijd aantonen van tenminste vier jaar als lid van een dekbemanning, waarvan aan boord van een motorschip in de binnenvaart tenminste twee jaar als matroos of matroos-motordrijver dan wel ten minste één jaar als volmatroos.2. Gekwalificeerd is degene die : a.lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren. De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen; b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig gevoerd en het bevel over een bemanning uitgeoefend kan worden;c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg, in het bijzonder van het riviergedeelte waarvoor het patent wordt aangevraagd.Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd. 3. De vaartijd moet zijn doorlopen op een schip voor het voeren waarvan respectievelijk het grote patent, het kleine patent of het spitsenpatent vereist zou zijn.Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als vaartijd worden meegerekend. Tot de vaartijd als bedoeld in het eerste lid, die niet als matroos, matroos-motordrijver of volmatroos verricht hoeft te zijn, wordt meegerekend : a. de tijd van de opleiding, met een maximum van twee jaren, indien de gegadigde in het bezit is van een door de bevoegde autoriteit erkende verklaring inzake een met goed gevolg afgesloten beroepsopleiding met praktijkgedeelten op het gebied van de binnenvaart, b.de aangetoonde vaartijd, met een maximum van één jaar, die op zee als lid van een dekbemanning is doorgebracht, waarbij 250 zeedagen als één jaar vaartijd gelden. 4. Bovendien moet het riviergedeelte, waarvoor het grote patent wordt aangevraagd als matroos, matroos-motordrijver, volmatroos of stuurman aan boord van een motorschip, voor het voeren waarvan een groot patent is vereist, in een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan de aanvraag tenminste zestien maal zijn bevaren, waarvan binnen de laatste drie jaren tenminste drie maal in elke richting.Deze eis is niet van toepassing voor het riviergedeelte benedenstrooms van het Spijksche Veer.
Artikel 2.02. Klein Patent 1. Degene die het klein patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud zijn en de nodige kwalificatie bezitten alsmede een vaartijd aantonen van ten minste één jaar aan boord van een motorschip in de binnenvaart als matroos of matroos-motordrijver.2. Gekwalificeerd is degene die : a.lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren. De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen; b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig gevoerd en het gezag over een bemanning uitgeoefend kan worden;c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg, in het bijzonder van het riviergedeelte waarvoor het patent wordt aangevraagd.Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingesteld examen met goed gevolg heeft afgelegd. 3. De vaartijd moet zijn doorlopen op een schip voor het voeren waarvan respectievelijk het groot patent, het klein patent of het spitsenpatent vereist zou zijn.Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. 4. Bovendien moet het riviergedeelte, waarvoor het klein patent wordt aangevraagd, als matroos, matroos-motordrijver, volmatroos of stuurman aan boord van een motorschip, voor het voeren waarvan een groot patent, een klein patent of een spitsenpatent vereist zou zijn, in een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan de aanvraag tenminste zestien maal zijn bevaren, waarvan binnen de laatste drie jaren tenminste drie maal in elke richting.Deze eis is niet van toepassing voor het riviergedeelte benedenstrooms van het Spijksche Veer.
Artikel 2.03. Sportpatent 1. Degene die het sportpatent wil verkrijgen moet ten minste 18 jaar oud zijn en de nodige kwalificatie bezitten.2. Gekwalificeerd is degene die : a.lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren. De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen; b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig kan worden gevoerd;c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg, in het bijzonder van het riviergedeelte waarvoor het patent wordt aangevraagd.Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd. 3. Bovendien moet het riviergedeelte waarvoor het sportpatent wordt aangevraagd met een schip met een lengte van 15 m of meer a.hetzij ten minste zestien maal in een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan de aanvraag, waarvan binnen de laatste drie jaren tenminste drie maal in elke richting, b. hetzij binnen het kader van een vakkundige opleiding tenminste viermaal in elke richting in het laatste jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn bevaren. Deze eis is niet van toepassing voor het riviergedeelte benedenstrooms van het Spijksche Veer. 4. Slechts reizen gemaakt vanaf de leeftijd van 15 jaar komen in aanmerking. Artikel 2.04. Spitsenpatent Degene die het spitsenpatent wil verkrijgen moet : a. ten minste 18 jaar oud zijn;b. voldoen aan de voorwaarden noodzakelijk voor het voeren van kanaalspitsen op het Rijn-Rhônekanaal. Het spitsenpatent wordt niet uitgebreid tot de riviergedeelten buiten het gebied tusen Basel en de sluizen te Iffezheim.
Artikel 2.05. Overheidspatent 1. Degene die het overheidspatent wil verkrijgen moet : a.ten minste 21 jaar oud zijn; b. deel uitmaken van een politie- of douanedienst, een andere autoriteit dan wel van een erkende brandweerdienst;c. lichamelijk en geestelijk geschikt zijn om een schip te voeren.De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen; d. bekwaam zijn, dat wil zeggen beschikken over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg, in het bijzonder van het riviergedeelte waarvoor het patent wordt aangevraagd. Aan de eisen wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd; e. ten minste drie jaren de binnenvaart in de praktijk hebben uitgeoefend, waarvan ten minste drie maanden gedurende het laatste jaar; binnen een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan de aanvraag moet het riviergedeelte, waarvoor het patent wordt aangevraagd, op een schip met een lengte van 15 m of meer tenminste zestien maal hebben bevaren, waarvan binnen de laatste drie jaren ten minste drie maal in elke richting. Deze eis is niet van toepassing voor het riviergedeelte benedenstrooms van het Spijksche Veer. 2. De dienst waarvan de aanvrager deel uitmaakt moet een verklaring hebben afgegeven, waarin de informatie bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, e en f wordt bevestigd. Artikel 2.06. Bewijs van vaartijd en reizen op bepaalde riviergedeelten 1. De vereiste vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten van de Rijn moeten worden aangetoond aan de hand van een behoorlijk ingevuld en gewaarmerkt dienstboekje, als bedoeld in de bijlage F van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn.Het dienstboekje moet door de bevoegde autoriteit zijn afgegeven. Het kan zijn opgesteld in de Duitse, Franse of Nederlandse taal. 2. Voorzover een dienstboekje ingevolge het Reglement onderzoek schepen op de Rijn of ingevolge nationale voorschriften voor de vaarwegen buiten de Rijn niet is voorgeschreven, kunnen de reizen op bepaaalde riviergedeelten van de Rijn en de vaartijd ook worden aangetoond door een geldig ambtelijk document, dat tenminste de volgende gegevens bevat : a.soort, grootte, aantal passagiers, naam en vermogen van de schepen, waarop de aanvrager heeft gevaren; b. de naam van de schipper;c. het tijdstip van het begin en het einde van de reizen;d. de uitgeoefende functie;e. de bevaren riviergedeelten (precieze aanduiding met plaatsen van vertrek en aankomst). 3. De vaartijd kan eveneens worden aangetoond met een vaarbewijs of een bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 3.05, derde lid, tot de omvang die voor het verkrijgen van dit bewijs reeds is aangetoond. 4. De vaartijd op zee moet worden aangetoond door middel van een monsterboekje.5. De tijd doorgebracht op een vakschool voor schippers moet worden aangetoond door een getuigschrift van deze school.6. Voor zover noodzakelijk, moeten de documenten, als bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid, vergezeld van een officiële vertaling in de Duitse, Franse of Nederlandse taal worden overgelegd. HOOFDSTUK 3. - Toelatings- en examenprocedure Artikel 3.01. Examencommissie 1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meerdere examencommissies voor het afnemen van de examens.Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter, die vertegenwoordiger is van de overheid van één der Rijnoeverstaten of België, en tenminste twee bijzitters, die voldoende terzake kundig zijn. 2. De examencommissie moet zo zijn samengesteld, dat tenminste één examinator houder is van het patent van het type dat wordt aangevraagd dan wel van het groot patent en deze, of een andere examinator, houder is van het patent voor het aangevraagde riviergedeelte. Artikel 3.02. Aanvraag 1. Degene die een Rijnpatent verkrijgen of uitbreiden wil, moet een aanvraag voor toelating tot het examen en afgifte van het patent richten aan de bevoegde autoriteit, onder opgave van het volgende : a.voor- en achternamen, geboortedatum, geboorteplaats en adres; b. type patent dat men verkrijgen wil;c. gedeelte van de Rijn waarvoor het patent wordt aangevraagd.2. Bij de aanvraag moeten worden overgelegd : a.een recente pasfoto; b. een medische verklaring als bedoeld in bijlage B2, die niet ouder dan 3 maanden mag zijn.Ingeval van twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan de bevoegde autoriteit verlangen dat verklaringen van een arts of een specialist worden overgelegd; c. voorzover vereist, een bewijs van de vaartijd en van de reizen op bepaalde riviergedeelten;d. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort. 3. Het vereiste met betrekking tot de kwalificatie als bedoeld in de artikelen 2.01, tweede lid, onderdeel b, 2.02, tweede lid, onderdeel b of 2.03, tweede lid, onderdeel b, moet door middel van - een uittreksel uit het strafregister of - een ander gelijkwaardig document worden aangetoond. Personen die hun domicilie hebben buiten het toepassingsgebied van dit reglement moeten een overeenkomstig geldig document overleggen dat is afgegeven ingevolge het geldende recht van hun woonplaats.
Deze documenten mogen in elk geval niet ouder zijn dan 6 maanden. 4. Indien het patent tot een ander riviergedeelte moet worden uitgebreid, behoeft bij de aanvraag slechts een kopie van het patent en het bewijs van de reizen op het bedoelde riviergedeelte te worden bijgevoegd. Wanneer een houder van een Rijnpatent een ander type Rijnpatent wenst te verkrijgen, kan de bevoegde autoriteit beslissen dat de bescheiden bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de documenten, bedoeld in het derde lid, niet opnieuw moeten worden overgelegd. 5. De aanvraag voor de afgifte van een spitsenpatent is niet aan een bepaalde vorm gebonden. Artikel 3.03. Toelating tot het examen 1. De gegadigde die voldoet aan de vereisten, als bedoeld in de artikelen 2.01, 2.02, of 2.03, met uitzondering van de artikelen 2.01, tweede lid, onderdeel c, 2.02, tweede lid, onderdeel c, of 2.03, tweede lid, onderdeel c, alsmede aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.02, wordt tot het examen toegelaten. Indien uit de medische verklaring slechts een beperkte geschiktheid blijkt, wordt de gegadigde toch tot het examen toegelaten. De bevoegde autoriteit kan in dit geval aan het patent voorwaarden verbinden, die bij afgifte in het patent worden aangetekend.
Een afwijzing van de aanvraag moet met redenen worden omkleed. 2. De bevoegde autoriteit kan voor een gegadigde, die niet voldoet aan de eis als bedoeld in de artikelen 2.01, tweede lid, onderdeel b, 2.02, tweede lid, onderdeel b, of 2.03, tweede lid, onderdeel b, bepalen dat deze vóór afloop van een bepaalde termijn niet tot een examen kan worden toegelaten (uitsluitingstermijn).
Artikel 3.04. Examen 1. De gegadigde moet tijdens het examen voor de examencommissie aantonen, dat hij overeenkomstig het examenprogramma bedoeld in bijlage C : a.beschikt over voldoende kennis van de voorschriften terzake van het voeren van schepen en de voor het veilig voeren daarvan vereiste nautische en scheepstechnische kennis, beroepsvaardigheden en kennis van de grondbeginselen van het voorkomen van ongevallen en b. beschikt over de vereiste kennis van het betreffende riviergedeelte. 2. Voor het verkrijgen van het groot patent en het klein patent is met het oog op de vereisten met betrekking tot de vaartijd als bedoeld in de artikelen 2.01, eerste lid, en 2.02, eerste lid, een theoretisch examen, en voor het verkrijgen van het sportpatent en het overheidspatent een theoretisch en een praktisch examen vereist. 3. Indien het examen niet wordt gehaald worden de redenen van afwijzing medegedeeld aan de gegadigde.De examencommissie kan aan het opnieuw deelnemen aan een examen verplichtingen of voorwaarden verbinden dan wel daarvoor vrijstellingen verlenen.
Artikel 3.05. Vrijstellingen en uitbreidingen. 1. Degene die het eindexamen van een beroepsopleiding met goed gevolg heeft afgelegd kan worden vrijgesteld van die gedeelten van het examen, die betrekking hebben op kennis en vaardigheden, die reeds onderwerp van een door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart als gelijkwaardig erkend examen waren. 2. De houder van een bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 1.03, vierde lid, kan bij het verwerven van het sportpatent van dat gedeelte van het examen worden vrijgesteld dat betrekking heeft op nautische kennis. 3. De houder van een vaarbewijs van één der Rijnoeverstaten of België dan wel een ander geldig en door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid voor het voeren van een schip op andere vaarwegen moet voor het verkrijgen van een Rijnpatent voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 3.03, doch tijdens het examen slechts de kennis van de op de Rijn van toepassing zijnde reglementen en bepalingen en de kennis van het betreffende riviergedeelte aantonen. 4. De houder van een overheidspatent verkrijgt op aanvraag een sportpatent voor hetzelfde riviergedeelte zonder daarvoor examen te doen. 5. Voor het verkrijgen van een ander patent als bedoeld in artikel 1.04 of van een uitbreiding tot een ander riviergedeelte kan de houder van een Rijnpatent van dat deel van het examen worden vrijgesteld, dat betrekking heeft op de kennis of de vaardigheden, welke reeds voor het verkrijgen van zijn huidige patent moesten worden aangetoond. De patenten bedoeld in de artikelen 2.01, 2.02, 2.03 en 2.05 gelden op de riviergedeelten tussen Basel en de sluizen te Iffezheim alsmede benedenstrooms van het Spijksche Veer zonder dat zij tot die riviergedeelten zijn uitgebreid.
Artikel 3.06. Afgifte en uitbreiding van patenten 1. De bevoegde autoriteit geeft aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd een Rijnpatent af volgens het model van de bijlage A1. Het is voorzien van respectievelijk één der navolgende opdrukken : « Groot Patent", "Klein Patent", "Sportpatent", "Spitsenpatent", of "Overheidspatent". 2. De voorwaarden bedoeld in artikel 3.03, eerste lid, of de beperkingen bedoeld in artikel 5.02, derde lid, worden in het patent aangetekend. 3. Voor de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het patent volgens het model van de bijlage A1, verstrekt de autoriteit die het patent afgeeft een voorlopig Rijnpatent volgens het model van de bijlage A2.4. Ingeval van een uitbreiding kan een bevoegde autoriteit het document als bedoeld in het derde lid ook afgeven ter overbrugging van de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het nieuwe Rijnpatent.In verband met de afgifte van een nieuw Rijnpatent wordt de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis gesteld. 5. De autoriteit die het patent heeft afgegeven geeft op verzoek een vervangend patent af indien het Rijnpatent onbruikbaar is geworden, verloren is gegaan of anderszins in ongerede is geraakt.Dit patent wordt als zodanig gewaarmerkt. Het verlies moet bij de bevoegde autoriteit aannemelijk worden gemaakt. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden patent moet bij de autoriteit die het heeft afgegeven worden ingeleverd of worden voorgelegd teneinde ongeldig gemaakt te worden. HOOFDSTUK 4. - Controle en intrekking van de patenten Artikel 4.01. Controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid. 1. De houder van het groot patent, het klein patent of het sportpatent moet zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid opnieuw aantonen bij de autoriteit die het patent heeft afgegeven door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlage B2, die niet ouder dan drie maanden mag zijn : a.iedere vijf jaren vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar; b. ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Bij het aantonen van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan deze autoriteit tot de ontvangst van het Rijnpatent een tijdelijke verklaring als vervangend document afgeven.
Het bewijs van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan ook bij een andere bevoegde autoriteit worden overgelegd. Deze autoriteit geleidt de bescheiden verder naar de autoriteit die het patent afgeeft en geeft zonodig een tijdelijke verklaring als vervangend document af. 2. Onverminderd het eerste lid stelt de bevoegde autoriteit bij twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de houder van een patent de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis.Deze kan verlangen dat een medische verklaring als bedoeld in de bijlage B2 over de huidige staat van lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt overgelegd. De kosten van de medische verklaring worden alleen dan gedragen door de houder van het patent indien het vermoeden gegrond blijkt te zijn. 3. Indien uit de medische verklaring blijkt dat het om een beperkte geschiktheid gaat, kan de autoriteit die het afgeeft aan het patent voorwaarden verbinden, die daarin worden opgenomen. Artikel 4.02. Opschorten van de geldigheid van het patent 1. De geldigheid van een patent wordt opgeschort a.door een beslissing van de bevoegde autoriteit die daarbij de duur van het opschorten vaststelt. De bevoegde autoriteit kan een dergelijke beslissing tot opschorten nemen wanneer de voorwaarden voor intrekken nog niet zijn vervuld maar er twijfel bestaat aan de bekwaamheid van de patenthouder. Indien deze twijfel vóór het einde van de termijn van opschorten wordt weggenomen, dient de beslissing te worden ingetrokken; b. automatisch zonder dat een dergelijke beslissing is genomen, tot aan de verlenging van het hernieuwde bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, indien de lichamelijke en geestelijke geschiktheid niet binnen 3 maanden na de verlengingstermijn, bedoeld in artikel 4.01, eerste lid, eerste volzin, opnieuw is aangetoond. 2. In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, moet het Rijnpatent bij de bevoegde autoriteit in bewaring worden gegeven.3. De bevoegde autoriteit deelt een door haar genomen beslissing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mede aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en aan de autoriteit die het patent heeft afgegeven. Artikel 4.03. Intrekken van het patent 1. De autoriteit die het patent heeft afgegeven moet het patent intrekken indien blijkt dat de houder van een Rijnpatent niet bekwaam is tot het voeren van een schip in de zin van de artikelen 2.01, 2.02 en 2.03. 2. De autoriteit die het patent heeft afgegeven kan het patent intrekken indien de houder van een Rijnpatent herhaaldelijk een voorwaarde of een beperking als bedoeld in artikel 3.06, tweede lid, niet nakomt. 3. Bij intrekking verliest het Rijnpatent haar geldigheid.Het ongeldige patent dient onverwijld bij de autoriteit die het patent heeft afgegeven te worden ingeleverd dan wel te worden overgelegd om ongeldig verklaard te worden. 4. De autoriteit die het patent heeft afgegeven kan bij het intrekken bepalen dat a.vóór het einde van een bepaalde termijn geen nieuw patent mag worden afgegeven, of b. de kandidaat voor een nieuw patent teneinde tot een nieuw examen te worden toegelaten, aan bepaalde voorwaarden moet hebben voldaan.5. Na ontvangst van de aanvraag tot het verstrekken van een nieuw patent kan de bevoegde autoriteit de gegadigde geheel of gedeeltelijk van het examen vrijstelling verlenen.6. De autoriteit die het patent intrekt deelt dit aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart mede.Indien een bevoegde autoriteit feiten vaststelt, die tot het intrekken van een patent kunnen leiden, stelt hij de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen Artikel 5.01. Geldigheid van bestaande patenten 1. Patenten, afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid volgens die voorschriften is verlengd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften. 2. Artikel 4.01 met betrekking tot de controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid is van toepassing op het in het eerste lid bedoelde Rijnschipperspatent, klein patent en sportpatent, waarbij het anomaalquotiënt bij het kleuronderscheidingsvermogen 0,7 tot 3,0 mag bedragen. De houders van een patent die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds de leeftijd, bedoeld in artikel 4.01, eerste lid, onderdeel a, hebben bereikt moeten hun lichamelijke en geestelijke geschiktheid bij de eerstvolgende voorgeschreven onderzoeksdatum laten controleren. Bij de eerste verlenging van de gebleken lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aan hen een patent volgens het model van de bijlage A1 afgegeven. 3. De artikelen 4.02 en 4.03 zijn van toepassing op de patenten als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 5.02. Overeenkomst van de verschillende patenten 1. Geldige patenten als bedoeld in artikel 5.01, eerste lid, komen als volgt overeen met de patenten als bedoeld in artikel 1.04, eerste lid, van dit reglement : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Een geldig patent kan volgens de tabel in het eerste lid worden omgewisseld voor het gelijkwaardige patent voor hetzelfde riviergedeelte.3. De gegadigde die vóór 1 juli 1999 aantoont, dat hij vóór de inwerkingtreding van dit reglement een pleziervaartuig met een lengte van meer dan 15 m heeft gevoerd, krijgt op aanvraag een sportpatent voor het voeren van pleziervaartuigen met een waterverplaatsing van ten hoogte 15 m3, zonder daarvoor examen te doen.Als bewijs is een verklaring afgegeven door een door de bevoegde autoriteit erkende watersportbond of een tot de erkende watersportbond behorende watersportvereniging toereikend.
Artikel 5.03. Berekenen van de vaartijd De vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten, die vóór de inwerkingtreding van dit reglement zijn gemaakt, worden volgens de normen van de voorgaande voorschriften berekend.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 31 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijlagen 4 - 5 - 6 - 7 - 8 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld