gepubliceerd op 17 maart 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, tot coördinatie van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding"
30 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, tot coördinatie van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de beslissing van 25 november 1963 van het Nationaal Paritair Comité voor de vlasbereiding tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1964;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, tot coördinatie van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 december 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staasblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Koninklijk besluit van 16 januari 1964, Belgisch Staatsblad van 25 februari 1964.
Bijlage Paritair Subcomité voor de vlasbereiding Collectieve arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2003 Coördinatie van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" (Overeenkomst geregistreerd op 26 november 2003 onder het nummer 68720/CO/120.02)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst coördineert de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd gesloten. Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
In de voorwaarden bepaald in artikel 4 van de statuten kan ze op verzoek van één der ondertekenende partijen opgezegd worden met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 december 2005.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage van de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding betreffende coördinatie van de statuten van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" Statuten HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, doel, duur
Artikel 1.Er wordt vanaf 1 juli 1963 een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genoemd : "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".
Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Gent, op volgend adres : Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (Sint-Denijs-Westrem).
Hij kan bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding overgebracht worden naar elke andere plaats in België.
Art. 3.Het fonds heeft tot doel : 1. aan de bij artikel 5 bedoelde werklieden aanvullende sociale voordelen toe te kennen;2. het innen van de bijdragen, nodig voor de werking van het fonds;3. de uitkering van de voordelen te verzekeren;4. het financieren en organiseren van opleiding van werklieden door de in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding vertegenwoordigde organisaties;5. de financiering van de lasten met betrekking tot de verbetering van de industriële relaties en de promotie van de werkgelegenheid in de vlasbereiding;6. de bestuurs- en beheerslasten met betrekking tot de uitbetaling van de sociale voordelen aan de vertegenwoordigde organisaties te vergoeden;7. de financiering van de syndicale en socio-professionele vorming van de werklieden uit de sector, evenals van de informatieopdracht met betrekking tot de toepassing van de wettelijke en conventionele bepalingen voor de werkgevers van de vlassector.
Art. 4.Het fonds wordt opgericht voor onbepaalde tijd.
Aan het bestaan van dit fonds kan een einde gesteld worden mits een opzegging die drie maanden vooraf door ten minste zeven leden aan de voorzitter van het paritair subcomité betekend wordt. De opzeggingstermijn gaat in bij het begin van het burgerlijk kwartaal volgend op de betekeningsdatum van de opzegging per ter post aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding en aan de erin vertegenwoordigde organisaties. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.a. Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en op de door hen tewerkgestelde werklieden die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding.
Behoudens andersluidende bepaling wordt in onderhavige statuten onder "werklieden" verstaan : de arbeiders en arbeidsters. b. In afwijking van littera a.hierboven zijn de artikelen 6, 7, 8 en 29 enkel van toepassing op de werklieden die lid zijn van één van de in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding vertegenwoordigde werknemersorganisaties. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en uitkering
Art. 6.De in artikel 5, b., bedoelde werklieden hebben recht op de bij artikel 7, vastgestelde aanvullende sociale toelage, voor zover zij niet uitgesloten worden van dat recht ingevolge het verstoren van de sociale vrede; deze uitsluiting wordt door het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding uitgesproken.
Art. 7.De rechthebbenden kunnen voor elke dag werkloosheid met een maximum van tachtig dagen gedurende de referteperiode die wordt vastgesteld door de raad van beheer van het fonds, aanspraak maken op de bij dit artikel vermelde aanvullende sociale toelage.
Voor de toepassing van dit artikel wordt met "dag werkloosheid" bedoel : de dag waarvoor de werkloze aanspraak kan maken op werkloosheidsuitkeringen.
Het bedrag van de aanvullende sociale toelage wordt vastgesteld op 4,46 EUR voor de in artikel 6 bedoelde werklieden en wordt betaald vanaf de eerste werkloosheidsdag in de referteperiode.
Vanaf het jaar 2001 wordt vermeld dagbedrag van 4,46 EUR gebracht op 4,96 EUR.
Art. 8.Aan de in artikel 5, b., bedoelde werklieden wordt op een door het paritair subcomité te bepalen tijdstip, een niet-terugvorderbaar bedrag uitbetaald. Dit bedrag werd voor de jaren 1997 en 1998 vastgesteld op 85,52 EUR. Voor het jaar 1999 werd het niet-terugvorderbaar bedrag op 110,31 EUR gebracht en vanaf 1 januari 2000 op 115,27 EUR. Vanaf 1 januari 2003 wordt het niet-terugvorderbaar bedrag op 123,90 EUR gebracht.
Dit bedrag wordt eveneens toegekend aan de tijdens het refertedienstjaar gepensioneerde werklieden en aan de werklieden die tijdens het refertedienstjaar door een bij artikel 5, a., bedoelde werkgever ontslagen werden, behoudens om dringend redenen. Aan deze gerechtigden wordt het bedrag eveneens uitbetaald in de zes jaren volgend op het refertedienstjaar.
Dit bedrag wordt eveneens toegekend aan de tijdens het refertedienstjaar afgedankte langdurig zieken. Aan deze gerechtigden wordt het bedrag eveneens uitgekeerd in de zes jaren volgend op het refertedienstjaar.
Dit bedrag kan niet worden gecumuleerd met een gelijkaardig voorstel waarop de in dit artikel bedoelde werklieden kunnen aanspraak maken bij een andere werkgever.
Art. 9.Telkens als de financiële toestand van het fonds het toelaat of vereist, kunnen het maximum aantal vergoedingsdagen, en/of de bedragen der aanvullende sociale toelage, bepaald in artikel 7 en/of de bepalingen van artikel 8, gewijzigd worden mits beslissing van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Art. 10.Zo de financiële toestand van het fonds het toelaat, wordt aan de werkgevers bedoeld in artikel 5, a., door het fonds in december een teruggave verricht van één derde van de door hen aan het fonds betaalde bijdragen bedoeld bij artikel 23, a., over het vierde kwartaal van het voorgaande jaar en de eerste drie kwartalen van het lopende jaar.
Art. 11.Indien een van de in artikel 5, a., bedoelde werkgevers in gebreke blijft, betaalt het fonds de netto aanvullende vakantievergoeding zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juli 1983, betreffende de aanvullende vakantievergoeding, in zijn plaats uit aan de werklieden.
Het fonds vordert nadien het bedrag van de netto aanvullende vakantievergoeding, vermeerderd met een verhoging van 10 pct. en met de nalatigheidsinterest die dezelfde is als deze toegepast voor de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, in bij de werkgever.
Art. 12.Vanaf 1 mei 1986 wordt aan de werklieden tewerkgesteld door de bij artikel 5, a., bedoelde werkgevers, die worden afgedankt, een bijkomende werkloosheidsvergoeding van 2,11 EUR per werkloosheidsdag (stelsel van 6 dagen per week) uitbetaald door het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".
Vanaf 1 januari 1995 wordt het bedrag van de bijkomende werkloosheidsvergoeding op 2,48 EUR per werkloosheidsdag gebracht.
Deze uitkering gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikelen 9 tot en met 16 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 februari 1987 betreffende de arbeidsvoorwaarden en bevordering van de werkgelegenheid voor de jaren 1987 en 1988, met ingang van 1 januari 1993 opgeheven bij en vervangen door de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 mei 1993 betreffende de sociale begeleiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 november 1993, en gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 26 april 1995 betreffende de sociale begeleiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 25 februari 1996.
Aan de werklieden die vanaf 1 januari 1997 worden afgedankt om welke reden ook, behoudens om zwaarwichtige reden, en op het ogenblik van de uitdiensttreding ten minste de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, wordt een bijkomende vergoeding van 2,48 EUR per dag toegekend beperkt tot een maximumduur van 10 jaar en tot de pensioengerechtigde leeftijd. Bovendien moet deze vergoeding, die wordt uitgekeerd aan de gewezen werklieden die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze genieten, in totaal onder het bedrag van 7. 436,81 EUR blijven.
Voor de werklieden die worden afgedankt om welke reden ook, behoudens zwaarwichtige reden, en op het ogenblik van de uitdiensttreding ten minste de leeftijd van 54 jaar hebben bereikt, wordt de bijkomende werkloosheidsvergoeding van 2,48 EUR op 3,72 EUR per dag gebracht.
Deze vergoeding kan niet gecumuleerd worden met het stelsel van het conventioneel brugpensioen noch met het wettelijk pensioenstelsel.
De voorwaarden om recht te hebben op deze verhoogde bijkomende werkloosheidsvergoeding zijn : - 40 jaar beroepsloopbaan bewijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 5, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992); - 20 jaar beroepsloopbaan bewijzen in de subsector vlasbereiding dat wil zeggen 20 jaar verbonden zijn geweest met een arbeidsovereenkomst met één of meerdere werkgevers die afhang(t)en van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding.
Voor de grensarbeiders die worden afgedankt om welke reden ook, behoudens zwaarwichtige reden, en op het ogenblik van de uitdiensttreding ten minste de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, wordt de bijkomende werkloosheidsvergoeding op 3,72 EUR per dag gebracht.
Deze vergoeding wordt uitbetaald tot de wettelijke pensioenleeftijd en kan niet gecumuleerd worden met het stelsel van het conventioneel brugpensioen, noch met het wettelijk pensioenstelsel.
De grensarbeider dient te voldoen aan de wettelijke en sectorale anciënniteitsvoorwaarden inzake het brugpensioen.
Art. 13.a) De kosten vanwege de onthaalbedrijven en andere opleidingsinstanties in verband met opleiding van werknemers en opleiding en tewerkstelling van risicogroepen zoals bedoeld in het interprofessioneel akkoord voor de jaren 2003-2004 en voorzien in artikel 12 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding betreffende de maatregelen inzake opleiding en vorming van werknemers, werkzoekenden en risicogroepen, worden gedragen door de sectie "Opleiding" van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" die werd opgericht bij artikel 17 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 maart 1989 betreffende het algemeen sectoraal akkoord voor de periode 1989-1990, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 14 augustus 1989. b) Het ten laste nemen van de sub a) bedoelde kosten gebeurt op grond van criteria vastgesteld door de raad van beheer van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding".
Art. 14.Binnen de opdrachten en het beheer van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" wordt, met ingang van 1 januari 1999 en ter uitvoering van artikel 15 van het algemeen sectoraal akkoord 1999-2000 voor de vlasbereiding van 15 juni 1999, een sectie "Sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling" opgericht. Het "Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding" zal binnen de wettelijke en bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 1999 bepaalde modaliteiten een aanvulling op het wettelijk pensioen uitkeren.
Art. 15.Vanaf 2001 wordt aan de werklieden die minstens 20 jaar ononderbroken anciënniteit hebben in dezelfde onderneming, een dag bezoldigde afwezigheid toegekend in de loop van elk kalenderjaar. De werkgever kan de kost ervan terugvorderen bij het Waarborg- en Sociaal Fonds der vlasbereiding, mits voorlegging van de nodige stavingsstukken. Voormelde terug te vorderen kost voor deze afwezigheidsdag is samengesteld uit het brutoloon aan 100 pct. forfaitair vermeerderd met 50 pct. patronale sociale lasten.
De stavingsstukken en de modaliteiten van terugvordering worden vastgelegd door een beslissing van de raad van beheer van het fonds.
Art. 16.Het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding bepaalt de wijze waarop de sociale toelagen en vergoedingen en het bij artikel 8 voorschot worden uitgekeerd.
Art. 17.In geen geval mag de betaling van de door het fonds aan de werklieden toegekende sociale voordelen afhankelijk gesteld worden van de storting der bijdragen die door de werkgever verschuldigd zijn. HOOFDSTUK IV. - Beheer
Art. 18.Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer, paritair samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers.
De raad bestaat uit tien leden, met name : vijf werkgeversvertegenwoordigers en vijf werknemersvertegenwoordigers.
De leden van de raad van beheer worden aangewezen door het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding onder de effectieve of plaatsvervangende leden van dit comité.
Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het paritair subcomité. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair subcomité, behorend tot dezelfde groep als het lid wiens mandaat een einde nam.
Art. 19.Ieder jaar duidt de raad van beheer in zijn midden een voorzitter en twee ondervoorzitters aan.
Er zal voor het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap een beurtregeling worden toegepast onder de werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers.
De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen. De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep der werknemersvertegenwoordigers.
Art. 20.De raad van beheer vergadert op uitnodiging van de voorzitter. De voorzitter is gehouden de raad ten minste eenmaal per jaar bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden erom verzoeken.
De uitnodigingen vermelden de agenda.
De notulen worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer, en ondertekend door diegene die de vergadering heeft voorgezeten.
Uittreksels uit de notulen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders.
De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden.
De stemming is geldig indien eraan deelgenomen wordt door ten minste één lid van iedere groep en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping der vergadering.
Art. 21.De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen welke nodig blijken voor zijn goede werking. Hij bezit de meest uitgebreide macht voor het beheer en het besturen van het fonds.
De raad van beheer treedt in recht op uit naam van het fonds op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.
De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan een of meer zijner leden of zelfs aan derden overdragen.
Voor al de andere akten dan die waarvoor door de raad bijzondere opdrachten werden gegeven volstaan, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd weze tegenover derden, de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van iedere groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken.
De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan tengevolge van hun beheer, ten opzichte der verbintenissen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering
Art. 22.Het fonds beschikt over de bijdragen verschuldigd door de in artikel 5, a., bedoelde werkgevers.
Art. 23.a) De bijdrage van de werkgevers wordt vastgesteld op 1,5 pct. vanaf 1 april 1975, berekend op de onbegrensde brutolonen aan 100 pct. van alle werklieden tewerkgesteld door de in artikel 5, a., bedoelde werkgevers. b) De uitbetaling van de aanvullende vakantievergoeding, die overeenkomstig artikel 11 van de statuten van de werklieden is gewaarborgd, wordt gefinancierd met het saldo van het fonds "aanvullende vakantievergoeding", dat vóór 1 januari 1983 door de werkgevers werd betaald. Indien deze reserve ontoereikend is, wordt het tekort afgenomen van de teruggaven aan de werkgevers van één derde van de bijdragen bepaald in artikel 10. c) De bijdrage van de werkgevers die dient om de bijkomende werkloosheidsvergoeding, bepaald in artikel 12 uit te betalen, wordt vanaf 1 januari 1987 vastgesteld op 0,50 pct.van de onbegrensde brutolonen aan 100 pct. van alle werklieden tewerkgesteld bij de in artikel 5, a., vermelde werkgevers.
Bedoelde bijdrage kan jaarlijks herzien worden. d) Voor de financiering van het in artikel 13 bedoelde project sectie "Opleiding" wordt vanaf 1 januari 1995 een werkgeversbijdrage geïnd van 0,15 pct.op de brutolonen van alle werklieden tewerkgesteld bij de in artikel 5, a., bedoelde werkgevers. Deze bijdrage wordt berekend op het volledig loon van de werklieden zoals bepaald in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981) en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
Vanaf 1 januari 1996 wordt deze bijdrage op 0,20 pct. gebracht.
Vanaf 1 januari 1997 blijft deze bijdrage van 0,20 pct. maar voor de jaren 1997-1998 bestaat de helft daarvan uit een bijzondere bijdrage van 0,10 pct. die moet aangewend worden voor sectorale initiatieven die de werklieden ten goede komen. De raad van beheer van het fonds legt de modaliteiten vast.
Vanaf 1 januari 1999 wordt deze bijdrage van 0,20 pct. verhoogd tot 0,30 pct. e) De werkgeversbijdragen van 0,025 pct.en 0,25 pct. waarvan sprake in artikel 14 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de vlasbereiding" worden geïnd door het "Waarborg en Sociaal Fonds der vlasbereiding". f) Met ingang van 1 januari 1999 wordt ter financiering van de in artikel 14 bedoelde sectie "Sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling", een werkgeversbijdrage geïnd, gelijk aan 0,60 pct.van de onbegrensde brutolonen aan 100 pct. Op deze bijdrage dienen de werkgevers de wettelijke voorziene lasten te betalen.
Art. 24.a) De bijdragen worden door het fonds geïnd en ingevorderd.
Zij zijn om het kwartaal door de werkgever verschuldigd. De vervaldata voor de refertekwartalen "tweede, derde en vierde kwartaal van het voorgaande jaar" en "eerste kwartaal van het lopende jaar" zijn respectievelijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november van het lopende jaar.
In geval van stopzetting van bedrijvigheid mag de werkgever evenwel onmiddellijk alle nog verschuldigde bijdragen aan het fonds betalen, en dit op basis van een afrekening voor dewelke hij alle nodige loongegevens aan het fonds verstrekt. b) De voor elk vervallen kwartaal verschuldigde sommen moeten door de werkgever gestort worden op de postrekening van het fonds of op een door de raad van beheer bepaalde bankrekening.c) Voor elk kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben, is vanaf de eerste dag volgend op de in littera a) bepaalde vervaldag de werkgever verplicht op het bedrag der verschuldigde bijdragen een verhoging van 10 pct.te betalen, evenals een nalatigheidsinterest gelijk aan deze van toepassing op de RSZ-bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.
Art. 25.Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag der bijdragen slechts gewijzigd worden bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK VI. - Begroting, rekeningen
Art. 26.Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit op 31 december.
Art. 27.Elk jaar wordt uiterlijk de maand december een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding voorgelegd.
Art. 28.Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenplichtig gebied voldoende omschreven te zijn.
De raad van beheer, alsmede de bij toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid door het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding aangewezen revisor of accountant brengen jaarlijks ieder een schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.
De balans, samen met hoger bedoelde schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand september ter goedkeuring aan het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding voorgelegd te worden. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening
Art. 29.Het fonds kan ontbonden worden in de omstandigheden bepaald in artikel 4 of op elk ogenblik bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding.
Het paritair subcomité wijst de vereffenaars aan en bepaalt hun machten en bezoldiging.
Het vermogen van het fonds op het ogenblik van de vereffening krijgt volgende bestemming : alle werklieden zonder onderscheid, tewerkgesteld bijde in artikel 5, a) , bedoelde werkgevers, ontvangen vanaf de datum van het in vereffening stellen van het fonds en tot volledige uitputting van het vermogen van het fonds, de toelagen voorzien bij artikel 7, en dit vanaf de eerste werkloosheidsdag en tot maximum dertig dagen per dienstjaar.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 december 2005.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN