gepubliceerd op 22 november 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
30 APRIL 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 april 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp Collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Overeenkomst geregistreerd op 27 juli 1998 onder het nummer 48736/CO/318) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997) houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 5 mei 1997 (Belgisch Staatsblad van 23 mei 1997), van 6 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 1997), en van 16 april 1998 (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998).
De vermindering van de bijdragen bedoeld in hoofdstuk III van deze overeenkomst, is vastgesteld door het koninklijk besluit van 16 april 1998 tot bepaling van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profitsector vanaf 1 juli 1998 (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998). HOOFDSTUK II Toepassingsgebied en beschrijving van de benamingen
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en die gesubsidieerd worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemeenschappelijke en Franse Gemeenschapscommissies.
Onder "werknemers" verstaat men zowel de mannelijke als vrouwelijke werknemers, arbeiders en bedienden.
Art. 3.Onder "partijen" verstaat men de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze collectieve arbeidsovereenkomst ondertekend hebben, en zij die zullen gebonden zijn door de algemeen verbindende kracht van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III Vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid
Art. 4.Bij een netto-aangroei van de tewerkstelling en een toename van het totaal arbeidsvolume, kan de sector genieten van een vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid zoals voorzien in voormeld koninklijk besluit.
Art. 5.De kwartaalopbrengst van deze bijdragevermindering wordt als volgt berekend : - het aantal werknemers dat minstens halftijds is tewerkgesteld, vermenigvuldigd met het bedrag dat per kwartaal maximaal voorzien is; - voor de sector bedoeld in artikel 2 betekent dit maximaal : 648 x 6 500 BEF = 4 212 000 BEF per kwartaal.
Deze berekening is gebaseerd op het tewerkstellingsvolume van 31 december 1997 en houdt rekening met het bedrag van de bijdragevermindering bepaald door het koninklijk besluit van 16 april 1998 (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998) tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen in de non-profitsector. HOOFDSTUK IV Gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde werknemers
Art. 6.In de sector van de gezins- en bejaardenhulp zoals omschreven in artikel 2, zijn er 97 pct. werknemers voor wie de betrokken werkgevers een subsidie ontvangen en 3 pct. werknemers voor wie de betrokken werkgevers geen subsidies ontvangen. HOOFDSTUK V. - Verbintenis inzake tewerkstelling
Art. 7.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe een bijkomende inspanning te doen voor de tewerkstelling, en aldus in de sector vermeld in artikel 2 een netto-aangroei van de tewerkstelling te realiseren ten belope van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering vermeld in artikel 5 van deze overeenkomst, en van het totaal arbeidsvolume in vergelijking met de tewerkstelling en het arbeidsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het referentiejaar.
Voor de toetredingen die van kracht worden na 30 juni 1998 is het referentiejaar het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de toetreding van de betrokken werkgever van kracht wordt.
Art. 8.De netto-aangroei van de tewerkstelling, alsmede de toename van het arbeidsvolume, zoals bepaald in artikel 4 van deze overeenkomst, dient gerealiseerd te worden op het niveau van : - de sector vermeld in het artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de dienst die toetreedt tot deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de groepering van diensten die toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomsten.
Art. 9.De netto-aangroei wordt berekend volgens de bepalingen vervat in het artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997) houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.
Art. 10.Voor de berekening van de netto-aangroei van het aantal werknemers, wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van een bijkomend voltijds werknemer bepaald op : - 300 000 BEF voor een niet-gesubsidieerd lid van het administratief of sociaal kaderpersoneel; - 225 000 BEF voor een niet-gesubsidieerd basiswerknemer; - 200 000 BEF voor een basiswerknemer die niet wordt gesubsidieerd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bijlage 1).
Art. 11.Wordt niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemer bij toepassing van artikel 4, § 2 van bovenvermeld koninklijk besluit : - de werknemer aangeworven in het kader van het banenplan bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van de bijdragevermindering; - de werknemer aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988, gedurende de periode van vrijstelling van werkgeversbijdragen; - de werknemer aangeworven ten gevolge van een fusie of overname van een andere instelling of ten gevolge van een transfer binnen instellingen die behoren tot een zelfde groep; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976, betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 dat preciezere voorwaarden omvat betreffende de tewerkstellingsakkoorden bij toepassing van artikel 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de tewerkstelling en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en haar uitvoeringsbesluiten; - de werknemer aangeworven in het kader van het Hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen. HOOFDSTUK VI. - Waarborgen inzake besteding van de bijdragevermindering aan de tewerkstelling
Art. 12.De voorzitter van het paritair comité bezorgt het verslag waarvan sprake in artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, aan de Minister van Werkgelegenheid en aan de Minister van Sociale Zaken.
De voorzitter van het paritair comité bezorgt een copie van het verslag aan de leden van het paritair comité.
Art. 13.Dit verslag moet per kwartaal ten minste de volgende gegevens bevatten : - de totale tewerkstelling, uitgedrukt in tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal, op basis van statistieken verstrekt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 2, § 1, de aanwending ervan en het eventueel saldo; - het aantal werknemers dat werd aangeworven bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit; - statistieken betreffende de opleiding, de functie en het arbeidsstelsel van de werknemers die werden aangeworven bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit; - een advies betreffende de adequatie tussen opleidingen en functies en met vermelding van de problemen die zich eventueel hebben voorgedaan.
De niet-naleving van deze bepalingen kan worden beschouwd als een inbreuk die tot sancties kan leiden, zoals bepaald in artikel 3, § 7 van bovenvermeld koninklijk besluit.
Art. 14.Dit verslag zal worden besproken in de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, met de vakbondsafvaardiging. Het moet worden ondertekend ter goedkeuring door de werknemersafgevaardigden of, bij gebrek hieraan, door de gewestelijke verantwoordelijken van de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp. HOOFDSTUK VII. - Deeltijdse en voltijdse werknemers
Art. 15.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen de deeltijdse en de voltijdse werknemers betreft, is de sector zijn verplichtingen reeds nagekomen aangezien hij 72 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK VIII. - Benaming van de bijkomende aanwervingen
Art. 16.De nieuwe indienstnemingen en de verhoging van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de datum van de betekening bedoeld in artikel 4, § 2 en § 3 van het ministerieel besluit van 20 mei 1998.
De betrokken werkgevers moeten voor het einde van voornoemd kwartaal minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct. realiseren, en voor de laatste dag van het volgende kwartaal 100 pct. van de aanbevolen aanwervingen en minimaal 75 pct. van het geplande arbeidsvolume. HOOFDSTUK IX Functies die in aanmerking komen voor bijkomende tewerkstelling
Art. 17.De netto-aangroei van de tewerkstelling betreft het kaderpersoneel en de basiswerknemers zoals bepaald in de reglementering van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, de polyvalente arbeiders, de thuiswachten 's nachts en overdag, de huishoudhulpen en de oppassers van zieke kinderen.
Deze netto-aangroei van de tewerkstelling moet, in de mate van het mogelijke, leiden tot een vermindering van de werkdruk. HOOFDSTUK X. - Toetredingsprocedure
Art. 18.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn toepasselijk op alle afzonderlijke diensten of groeperingen van diensten die tot de sector behoren.
Art. 19.De werkgevers of groeperingen van werkgevers die het voornemen hebben een inspanning te doen voor de tewerkstelling moeten per aangetekende brief een kandidatuurakte richten aan de voorzitter van het paritair comité.
Deze kandidaduurakte die wordt opgesteld in de vorm van een tabel met 7 kolommen bevat : - de lijst van de werkgevers die een kandidatuurakte hebben ingediend (groepering); - voor ieder van de voornoemde werkgevers, het aantal betrekkingen waarop hij aanspraak zou kunnen maken bij toepassing van de bepalingen van de sociale maribel; - voor ieder van deze werkgevers, het aantal gevraagde betrekkingen; - voor ieder van deze werkgevers, het voorgestelde aantal betrekkingen dat wordt toegekend; - voor ieder van deze betrekkingen, de functie, het arbeidsstelsel en de basisloonschaal.
Art. 20.De kandidatuurakte zal worden besproken in de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, met de vakbondsafvaardiging.
Zij moet worden ondertekend ter goedkeuring door de werknemersafgevaardigden of, bij gebrek hieraan, door de gewestelijke verantwoordelijken van de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.
Art. 21.Na controle en onderzoek van de haar toegezonden kandidatuuraktes, bezorgt de voorzitter van het paritair comité deze voor goedkeuring aan de Minister van Werkgelegenheid en aan de Minister van Sociale Zaken.
Art. 22.De Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of niet-goedkeuring aan de voorzitter van het paritair comité binnen de 30 dagen die volgen op de ontvangst van bovenvermeld voorstel. Bij gebrek aan een kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het voorstel geacht goedgekeurd te zijn.
Art. 23.De voorzitter van het paritair comité wordt belast met het betekenen van de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de betrokken werkgevers of groepering van werkgevers. HOOFDSTUK XI. - Bijzondere modaliteiten
Art. 24.De op 30 juni 1998 toegekende en gefinancierde betrekkingen ten gevolge van de bijkomende inspanning voor de tewerkstelling, bedoeld in artikel 3, § 2, d) en § 3, 1°, b) en § 4, d), van het bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997, worden behouden. HOOFDSTUK XII. - Eindbepalingen en geldigheidsduur
Art. 25.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 februari 2000, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 januari 1998, geregistreerd onder het nummer 47091/CO/318.
Art. 26.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1998 en wordt gesloten voor een duur van één jaar. Zij kan worden opgezegd door een van de ondertekenende partijen per aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het paritair comité, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 april 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage 1 bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de dienst voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 april 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX