gepubliceerd op 12 december 2001
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, laatste lid, van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945
29 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, laatste lid, van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945
VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, werd gemachtigd bij artikel 4 van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, een gegevensbank op te richten betreffende de personen die het slachtoffer zijn geweest van de anti-joodse maatregelen genomen door de Duitse autoriteiten.
De opdracht van deze Commissie werd op 12 juli 2001 beëindigd.
Het laatste lid van bovengenoemd artikel 4 bepaalt dat de ingewonnen persoonsgegevens, na beëindiging van de werkzaamheden van de Studiecommissie, worden bezorgd aan de Regering die na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te hebben ingewonnen, over de bestemming ervan beslist.
Het ontwerpbesluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel het laatste lid van bovengenoemd artikel 4 uit te voeren door te voorzien in de tijdelijke overdracht van de gegevensbank aan de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten die ermee belast zal zijn de nodige technische maatregelen te nemen met het oog op de bescherming en de bewaring van de gegevens.
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft op 24 augustus 2001 een advies uitgebracht over dit ontwerp.
In antwoord op dit advies wordt verduidelijkt dat de Regering een wetsontwerp betreffende de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, bij het Parlement heeft ingediend. Dit ontwerp voorziet naast de oprichting van een Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, ook in de overdracht aan deze nieuwe Commissie van de gegevensbank betreffende de slachtoffers van anti-Joodse maatregelen door de Duitse overheden, die door de Studiecommissie werd samengesteld.
In afwachting van de effectieve instelling van deze Commissie voor schadeloosstelling moet dringend over de voorlopige bestemming van de gegevensbank beslist worden.
Er wordt bovendien verduidelijkt dat de gegevens opgenomen in de databank, die voorlopig aan de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten overgedragen wordt, enkel op CD-ROM worden opgeslagen en op een ne varietur gedateerde en ondertekende papieren kopie. Aan deze gegevens zal bijgevolg niet kunnen geraakt worden. Zij zullen dus tijdens deze voorlopige periode niet meer geconsulteerd, gehanteerd of gewijzigd worden. Deze technische bepalingen laten toe te antwoorden op de reserve geuit door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
Advies nrr. 29/2001 van 24 augustus 2001 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer Ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, laatste lid, van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd, of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992, zoals gewijzigd door de wet van 11 december 1998, tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;
Gelet op de wet van 15 januari 1999 betreffende de Sudiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, inzonderheid artikel 4, laatste lid;
Gelet op de adviesaanvraag van de Eerste Minister, d.d. 16 juli 2001;
Gelet op het verslag van de heer R. Trogh, Brengt op 24 augustus 2001 volgend advies uit.
I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG : Bij wet van 15 januari 1999 werd een Studiecommissie opgericht betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, hierna de Studiecommissie genoemd.
Haar opdracht bestaat erin alle opzoekingswerk te verrichten om opheldering te brengen over het lot van de in die omstandigheden achtergelaten bezittingen en de regering daarover verslag uit te brengen binnen twee jaar volgend op haar oprichting. Zij brengt een eerste tussentijds verslag uit binnen zes maanden.
Artikel 4 van de wet van 15 januari 1999 machtigt de Studiecommissie een gegevensbank op te richten betreffende de personen die het slachtoffer zijn geweest van de anti-joodse maatregelen genomen door de Duitse autoriteiten.
Het laatste lid van bovengenoemd artikel 4 bepaalt dat de ingewonnen persoonsgegevens, na beëindiging van de werkzaamheden van de Studiecommissie, worden bezorgd aan de Regering die na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te hebben ingewonnen, over de bestemming ervan beslist.
De opdracht van de Studiecommissie eindigt op 12 juli 2001.
Het ontwerpbesluit dat voor advies aan de Commissie wordt voorgelegd voorziet in de overdracht van het betrokken gegevensbestand aan de Kanselarij van de Eerste Minister.
II. ONDERZOEK VAN DE ADVIESAANVRAAG : Het voor advies aan de Commissie voorgelegde ontwerpbesluit bevat in feite slechts één artikel waarin bepaald wordt dat de gegevensbank wordt "overgedragen aan en bewaard bij de Kanselarij van de Eerste Minister" (eerste lid) en dat die "gegevens niet meer mogen worden verwerkt" (tweede lid).
In het Verslag aan de Koning wordt geen nadere informatie betreffende die overdracht verstrekt en enkel vermeld dat "de Kanselarij van de Eerste Minister ermee belast zal zijn de nodige technische maatregelen te nemen met het oog op de bescherming en de bewaring van de gegevens en dat deze gegevens dus niet meer mogen worden verwerkt" (wat dat laatste betreft wordt in de Franse tekst van het Verslag aan de Koning gesproken over "aucune manipulation").
De Commissie merkt op dat het eerste lid van artikel 1 van het haar voor advies voorgelegde ontwerpbesluit eigenlijk in tegenspraak is met het tweede lid ervan; inderdaad, overeenkomstig artikel 1, § 2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de privacy wordt onder "verwerking" van persoonsgegevens ook de "bewaring" ervan bedoeld.
Indien het werkelijk de bedoeling van de Regering zou zijn dat de betrokken gegevens niet meer mogen worden verwerkt, dan zouden ze eigenlijk moeten worden vernietigd. Bijkomende vragen om inlichtingen door de Commissie bij de Kanselarij in dat verband en recente berichtgevingen in de media wijzen er evenwel op dat het om een "tijdelijke" bewaring zou gaan en dat die gegevens later zouden worden overgedragen aan een Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse gemeenschap, die momenteel "in oprichting" zou zijn.
De Commissie begrijpt niet waarom in het Verslag aan de Koning van het haar voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit daaromtrent niets wordt vermeld en dringt erop aan dat de eigenlijke finaliteit van de overdracht van het gegevensbestand naar en de bewaring bij de Kanselarij duidelijk in de tekst zou worden gesteld.
De Commissie vindt bovendien dat, zelfs indien het een "tijdelijke" bewaring door de Kanselarij betreft, duidelijke maatregelen moeten worden genomen inzake de beveiliging van de bedoelde gegevensoverdracht en- bewaring. Zoals reeds werd vermeld wordt in het verslag aan de Koning gesproken van "aucune manipulation", terwijl er in het Nederlands geen "verwerking" mag gebeuren. De gegevens mogen inderdaad niet worden gewijzigd; de Commissie stelt zich evenwel de vraag of ze nog mogen worden geraadpleegd en door wie; het ontwerpbesluit bevat geen duidelijkheid hieromtrent.
De Commissie dringt er tevens op aan dat, indien het inderdaad de bedoeling zou zijn de gegevensbank uiteindelijk over te dragen aan een Commissie voor schadeloosstelling, de ontwerptekst in dat verband waarin de finaliteit, het toekomstig gebruik van de gegevens en de genomen veiligheidsmaatregelen worden geregeld, haar voor advies zou worden voorgelegd.
OM DEZE REDENEN, kan de Commissie het haar voorgelegde ontwerpbesluit niet gunstig adviseren.
De secretaris, (get.) B. Havelange.
De voorzitter, (get.) P. Thomas.
29 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, laatste lid, van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, inzonderheid op artikel 4, laatste lid;
Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 24 augustus 2001;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 21 september 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is om de adequate maatregelen te nemen teneinde de gegevens verzameld door de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, waarvan de opdracht op 12 juli 2001 werd beëindigd, te bewaren en te beschermen;
Op voorstel van Onze Eerste Minister, Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De gegevensbank, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, wordt overgedragen aan de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten.
Deze gegevens mogen niet meer geconsulteerd, gehanteerd of gewijzigd worden, vóór hun overdracht naar de Commissie die zal opgericht worden met het oog op de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945.
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 12 juli 2001.
Art. 3.Onze Eerste Minister en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 oktober 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN