gepubliceerd op 29 juni 2002
Koninklijk besluit tot wijziging, wat de sanctie bij laattijdige aangifte van arbeidsongeschiktheid betreft, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen
29 MEI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging, wat de sanctie bij laattijdige aangifte van arbeidsongeschiktheid betreft, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 86, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 18, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 55, artikel 58bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976 en vervangen door het koninklijk besluit van 15 januari 2001, en artikel 58ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen, gegeven op 5 november 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 januari 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 februari 2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de sociaal verzekerde bij laattijdige aangifte van arbeidsongeschiktheid voor de periode van laattijdigheid aanspraak kan maken op uitkeringen, beperkt tot 90 % van het dagbedrag, vanaf 1 april 2002, en dat het dus aangewezen is dat de verzekeringsinstellingen en de sociaal verzekerden zo snel mogelijk hiervan op de hoogte worden gebracht;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 25 maart 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister belast met Middenstand en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 55, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, wordt vervangen door het volgende lid : « In dat geval moet bedoelde verplichting nagekomen worden uiterlijk de tweede dag die volgt op die tijdens welke de arbeidsongeschiktheid wederoptrad. De termijn van twee dagen wordt evenwel verlengd ten belope van het saldo van de termijn van achtentwintig dagen, bedoeld in artikel 54. »
Art. 2.Artikel 58bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976 en vervangen door het koninklijk besluit van 15 januari 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « De uitkeringen voor de periode die voorafgaat aan de in het eerste lid bedoelde dag, worden aan de gerechtigde of aan zijn vertegenwoordiger uitbetaald, na een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkeringen, verschuldigd voor die periode, wordt toegepast. »
Art. 3.Artikel 58ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 58ter.In behartigenswaardige situaties kan de in artikel 58bis bepaalde sanctie door de verzekeringsinstelling worden opgeheven, op eensluidend advies van de Leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, voor zover het bedrag van de sanctie minstens 25 EUR bedraagt.
Onder behartigenswaardige situaties moet worden verstaan de situaties waarin de gerechtigde zijn arbeidsongeschiktheid niet kon aangeven ten gevolge van overmacht, evenals de situaties waarin de sociale en financiële toestand van het gezin van de gerechtigde als moeilijk kan worden beschouwd. De behartigenswaardigheid wordt in laatstgenoemde situatie erkend wanneer het inkomen van het gezin van de gerechtigde lager is dan het bedrag van de onderdrempel, bedoeld in artikel 7, eerste lid van de verordening van 12 februari 2001 tot uitvoering van artikel 22, § 2, a) van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
De opheffing van de vermindering van 10 procent kan evenwel niet voor een tweede maal toegekend worden op basis van de sociale en financiële situatie van het gezin van de gerechtigde tijdens de periode van drie jaar die volgt op het einde van de arbeidsongeschiktheid waarvoor een eerste opheffing van sanctie werd verleend. »
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2002 en is van toepassing op arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vanaf deze datum.
Art. 5.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister belast met Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 mei 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE. De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS