gepubliceerd op 18 juli 1997
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 60, § 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
29 MEI 1997. Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 60, § 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, wil uitvoering geven aan artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij wet van 15 juli 1996 en in werking getreden op 10 januari 1997.
Dit artikel 60, 1, vierde lid, kadert in de spreiding van de asielzoekers over het grondgebied van het Rijk. De wet van 24 mei 1994 tot oprichting van een wachtregister laat namelijk toe dat een asielzoeker niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente, hem toegewezen in toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen, terwijl enkel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de hem toegewezen gemeente bevoegd is inzake de toekenning van sociale steun.
Door deze situatie kunnen moeilijkheden ontstaan in hoofde van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, bevoegd voor de steunverlening, in verband met het voeren van het sociaal onderzoek wanneer de betrokken asielzoeker niet daadwerkelijk verblijft in de hem toegewezen gemeente. De nieuwe wetsbepaling bepaalt dan ook dat het OCMW van de administratieve verblijfplaats van de asielzoeker aan het OCMW van de gemeente waar betrokkene werkelijk verblijft, kan vragen het sociaal onderzoek uit te voeren.
Deze bepaling machtigt de Koning de minimale voorwaarden vast te stellen waaraan het sociaal onderzoek en het desbetreffende verslag moeten voldoen, de termijn van overzending van bovengenoemd verslag naar het verzoekend centrum, alsook het tarief waartegen de prestaties uitgevoerd door het centrum belast met het sociaal onderzoek, kunnen worden vergoed.
Onderhavig besluit strekt ertoe alle bovenvermelde elementen vast te stellen.
Het nemen van deze uitvoeringsmaatregelen is noodzakelijk om bovenvermeld artikel 60, 1, vierde lid, daadwerkelijk in de praktijk om te zetten en toepasselijk te maken op alle OCMW's van het Rijk op een eenvormige en onbetwistbare wijze.
Artikelsgewijze bespreking
Artikel 1.Dit artikel formuleert het principe volgens hetwelk het OCMW van de administratieve verblijfplaats van een asielzoeker het OCMW van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker kan verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren en stelt de modaliteiten van de aanvraag tot het verrichten van een sociaal onderzoek vast.
Belangrijk hierbij is dat de datum van de eerste ontmoeting tussen de asielzoeker en het centrum belast met het onderzoek door het verzoekend centrum wordt vastgelegd.
Art. 2.Dit artikel strekt ertoe alle minimale voorwaarden vast te stellen waaraan het sociaal onderzoek moet voldoen.
Teneinde de toestand van betrokkene goed in te schatten, dient het sociaal onderzoek te gebeuren aan de hand van een huisbezoek.
Art. 3.Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen het verslag van het sociaal onderzoek naar het bevoegd OCMW gezonden moet worden. Het schrijft eveneens voor dat het verslag dient opgemaakt te worden aan de hand van een welbepaald formulier (waarvan een model in bijlage is toegevoegd), dit met het oog op het bekomen van een eenvormige werkwijze in de praktijk. Dit formulier dient hoe dan ook teruggezonden te worden binnen de vastgestelde termijn, ook indien de asielzoeker zich niet op de vastgestelde datum heeft aangeboden.
Art. 4.Dit artikel stelt de tarieven vast op basis waarvan het centrum dat het sociaal onderzoek heeft doorgevoerd, wordt vergoed.
Het tarief verandert naargelang de bezoeken aan huis al dan niet vruchteloos zijn geweest en volgens het aantal bezoeken die nodig zijn geweest voor het opstellen van het verslag.
Indien de asielzoeker zich niet heeft aangeboden op de vastgestelde datum, is er geen enkele vergoeding verschuldigd.
Art. 5.Dit artikel bepaalt de modaliteiten van de terugvordering van de prestatiekosten en voorziet in een rente ingeval van niet-betaling binnen de drie maanden.
Art. 6.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit besluit. De overgangsbepaling in het tweede lid bepaalt de datum vanaf wanneer de in artikel 4 vastgestelde vergoeding verschuldigd is.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, achtste kamer, op 27 januari 1997 door de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn", heeft op 30 januari 1997 het volgend advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt die motivering als volgt : « Dit verzoek om spoedbehandeling wordt gemotiveerd door het feit dat dringend uitvoering moet gegeven worden aan de bepaling van artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd door artikel 67 van de wet van 15 juli 1996 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Dit artikel 67 is in werking getreden de tiende dag na die van de bekendmaking van het koninklijk besluit van 12 september 1996 in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996 (Ed. 3). » Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies wordt toegemeten, heeft de Raad van State zich moeten bepalen tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.
Ontvankelijkheid van de adviesaanvraag Zoals vóór de vervanging van artikel 84 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bij de wet van 4 augustus 1996, kan de mededeling van het advies van de afdeling wetgeving binnen een termijn van ten hoogste drie dagen slechts gevraagd worden "in spoedeisende gevallen die in de aanvraag met bijzondere redenen worden omkleed" (artikel 84, eerste lid, 2°). Thans voegt de wet hieraan toe dat, in een dergelijk geval, "de motivering die in de aanvraag wordt opgegeven, overgenomen( wordt) in de aanhef van de verordening" (zelfde bepaling).
Het laatstgenoemde vereiste is door de wetgever opgelegd om mogelijke misbruiken te voorkomen. Een overheid die de hoogdringendheid ten onrechte inroept om binnen drie dagen een advies te verkrijgen, loopt het risico haar besluit wegens een ontoereikende motivering vernietigd te zien door de Raad van State, afdeling administratie (1).
In de uitoefening van haar preventieve controle op de wettigheid van de haar voorgelegde ontwerpen van verordening, dient ook de afdeling wetgeving de ingeroepen hoogdringendheid te beoordelen. Als die afdeling van oordeel zou zijn dat het beroep op de spoedprocedure niet regelmatig gemotiveerd of niet wettelijk verantwoord is, zou zij een gebrek vaststellen dat de adviesaanvragende overheid onmogelijk nog kan verhelpen, gelet op de verplichting om de opgegeven motivering zonder meer in de aanhef van de ontworpen verordening op te nemen. Een dergelijke vaststelling zou een verder onderzoek van het ontwerp dan ook volstrekt overbodig maken.
Hieruit volgt dat de behoorlijke motivering van de hoogdringendheid een voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van de adviesaanvraag.
Te dezen wordt de dringende noodzakelijkheid verantwoord met een verwijzing naar de inwerkingtreding op 10 januari 1997 van artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996. Deze motivering wekt de indruk dat de hoogdringendheid voortvloeit uit het loutere feit dat de bepaling waarvan de uitvoering beoogd wordt, in werking getreden is.
Een nader onderzoek van artikel 60, 1, vierde lid, leidt evenwel tot een beter inzicht in de bedoeling van de stellers van het ontwerp.
Luidens deze bepaling kan het steunverlenende O.C.M.W. van de administratieve verblijfplaats van de asielzoeker het O.C.M.W. van de gemeente waar de asielzoeker werkelijk verblijft, verzoeken een sociaal onderzoek uit te voeren, dat moet voldoen aan door de Koning te bepalen minimale voorwaarden en tegen een door de Koning te bepalen tarief. Het verslag over dit sociaal onderzoek, dat eveneens aan . door de Koning te bepalen minimale voorwaarden moet voldoen, dient binnen een door de Koning vast te stellen termijn overgemaakt te worden aan het verzoekende steunverlenende O.C.M.W..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Uit de voornoemde bepaling blijkt aldus dat, opdat zij in de praktijk werkzaam zal zijn, eerst alle maatregelen die de uitvoering ervan mogelijk moeten maken door de Koning genomen moeten zijn.
In dat licht bekeken, komt de aangevoerde hoogdringendheid, ondanks de gebrekkige formulering, als verantwoord voor, en is de adviesaanvraag derhalve ontvankelijk.
Algemene opmerking De bepalingen die voorkomen in de artikelen 1, 2 en 3 zouden op een meer logische manier gestructureerd kunnen worden.
Zo zou artikel 1 beter de bepalingen bevatten in verband met het verzoek tot het uitvoeren van een sociaal onderzoek, welke thans voorkomen in artikel 1, eerste volzin (1), en in artikel 2.
Artikel 2 zou vervolgens de minimale vereisten moeten vaststellen waaraan dat sociaal onderzoek dient te beantwoorden. Die bepalingen komen thans voor in artikel 1, derde volzin.
Ten slotte zouden dan in artikel 3 de minimale vereisten bepaald kunnen worden in verband met het verslag dat volgt op het sociaal onderzoek (2), alsmede in verband met de modaliteiten en de termijn van overzending van dat verslag aan het O.C.M.W. van de administratieve verblijfplaats van de asielzoeker. Een aantal van die bepalingen zijn thans reeds terug te vinden in artikel 3.
Gelet op de korte termijn welke haar voor het geven van haar advies wordt toegemeten, is het de afdeling wetgeving niet mogelijk om terzake zelf een tekstvoorstel te doen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. In het eerste lid volstaat het te verwijzen naar de wet van 15 juli 1996 zonder de vermelding van het opschrift van deze wet.Men late bijgevolg het zinsdeel weg na de woorden "ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996". 2. In de Franse tekst van het eerste lid schrijve men "... d'aide sociale, notamment l'article 60, 1er, alinéa 4, inséré... ».
Artikel 1 Het is volgens de gemachtigde ambtenaar de bedoeling om het O.C.M.W. van de administratieve verblijfplaats van de asielzoeker op te dragen de datum te bepalen waarop de asielzoeker zich voor het O.C.M.W. van zijn werkelijke verblijfplaats moet aanbieden en de asielzoeker van die datum op de hoogte te brengen. Die bedoeling blijkt niet voldoende uit artikel 1 van het ontwerp.
Artikel 3 1. Volgens dit artikel moet het verslag van het sociaal onderzoek worden gezonden naar het bevoegd O.C.M.W. "binnen de 10 werkdagen na de datum waarop de asielzoeker zich heeft aangeboden bij het openbaar centrum van de werkelijke verblijfplaats".
Zoals die bepaling geredigeerd is, begint de bedoelde termijn pas te lopen zodra de asielzoeker zich effectief aangeboden heeft. Aldus wekt die bepaling de indruk dat het O.C.M.W. van de werkelijke verblijfplaats geen stappen hoeft te ondernemen, en met name geen huisbezoek hoeft te verrichten en geen verslag hoeft op te stellen, als de betrokken asielzoeker zich niet is komen aanbieden op de dag die door het O.C.M.W. van de administratieve verblijfplaats bepaald is.
Andere bepalingen van het ontwerp en van de bijlage wekken echter de indruk dat, als de asielzoeker zich niet is komen aanbieden, het O.C.M.W. van de werkelijke verblijfplaats toch een huisbezoek moet verrichten en een verslag moet opstellen (zie artikel 4, eerste lid, tweede en derde streepje, alsmede de bijlage, inzonderheid de vermelding "persoon daagde niet op" onder punt 1).
Het zou wenselijk zijn dat in het ontwerp uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de hypothese dat de asielzoeker zich niet op de vastgestelde dag aanbiedt. Er zou bepaald moeten worden wat in zulk geval van het O.C.M.W. van de werkelijke verblijfplaats verwacht wordt en, in voorkomend geval, binnen welke termijn dit O.C.M.W. zijn verslag dan moet mededelen aan het O.C.M.W. van de administratieve verblijfplaats..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Artikel 3 van het ontwerp bevestigt een principe van artikel 28, 2, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976, met name dat de briefwisseling van het O.C.M.W. ondertekend wordt door de voorzitter (en door de secretaris).
Die bepaling is aan te merken als een organieke regel waarvoor luidens artikel 5, 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de gemeenschappen bevoegd zijn. Het komt de Koning niet toe een regel, waarvoor hij niet bevoegd is, te bevestigen op een wijze die de indruk wekt dat het een eigen regel betreft. Hoogstens zou de bevestiging kunnen worden aanvaard onder uitdrukkelijke verwijzing naar de betreffende organieke regel.
Men late derhalve de woorden "toedoen van de voorzitter van" weg.
Artikel 4 1. In de veronderstelling dat een verslag opgesteld moet worden, ook al heeft de asielzoeker zich niet aangemeld (zie opmerking 1 bij artikel 3), zou in het eerste lid duidelijker gesteld moeten worden of in zulk geval een vergoeding verschuldigd is, en zo ja, ten belope van welk bedrag. Voorts is het onderscheid tussen "per verslag" (eerste lid, eerste streepje) en "per dossier" (eerste lid, tweede en derde streepje) niet heel duidelijk. De Raad van State vraagt zich af of het niet beter zou zijn telkens de uitdrukking "per sociaal onderzoek" te gebruiken. 2. De overgangsbepaling van het tweede lid laat in het midden of het enkel gaat om onderzoeken die worden aangevraagd vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit, dan wel ook om onderzoeken die reeds werden aangevraagd vóór de inwerkingtreding van het besluit maar die pas erna worden uitgevoerd.Dit zou moeten verduidelijkt worden.
Om wetgevingstechnische redenen dient de bepaling van dit lid voorts omgevormd te worden tot een tweede lid van artikel 6.
De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, kamervoorzitter;
P. Lemmens en L. Hellin, staatsraden;
Mevr. F. Lievens; griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer L. Hellin.
Het verslag werd uitgebracht door de heer W. Van Vaerenbergh, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Sourbron, adjunct-referendaris.
De griffier, De voorzitter, F. Lievens.
De voorzitter, W. Deroover. 29 MEI 1997. Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 60, 1, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 6 januari 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de spoedeisendheid gemotiveerd door het feit dat onverwijld uitvoering moet gegeven worden aan de bepaling van artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd door artikel 67 van de wet van 15 juli 1996 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Dit artikel 67 is in werking getreden de tiende dag na die van de bekendmaking van het koninklijk besluit van 12 december 1996 in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996 (derde boekdeel);
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 januari 1997;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en van Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de administratieve verblijfplaats van een asielzoeker kan overeenkomstig artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn het centrum van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren.
De aanvraag voor het sociaal onderzoek uitgaande van het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt gericht tot de voorzitter van het openbaar centrum van de werkelijke verblijfplaats van betrokkene. De aanvraag vermeldt de datum waarop de asielzoeker zich moet aanbieden bij het centrum van de werkelijke verblijfplaats.
Van deze datum wordt de asielzoeker eveneens door het verzoekend centrum in kennis gesteld.
Art. 2.Het onderzoek dient, op basis van een huisbezoek, minimaal volgende gegevens te omvatten : de werkelijke verblijfs- en woonsituatie, de feitelijke gezinssamenstelling, de bestaansmiddelen en alle andere elementen die nodig zijn om de aard en, zo nodig, het bedrag van de steun te bepalen.
Art. 3.Het schriftelijk verslag van het sociaal onderzoek, bedoeld in artikel 2, wordt opgemaakt aan de hand van het verplicht te gebruiken formulier, gevoegd bij dit besluit. Het wordt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats overgezonden naar het bevoegd openbaar centrum binnen de 10 werkdagen na de datum, bedoeld in artikel 1, lid 2.
Indien de asielzoeker zich niet op de gestelde datum bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats heeft aangeboden, maakt dit centrum hiervan eveneens melding binnen dezelfde termijn van 10 werkdagen door dit gegeven aan te duiden op het verplicht te gebruiken formulier.
Art. 4.De prestaties van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de asielzoeker dat het gevraagde sociaal onderzoek heeft uitgevoerd, worden door het verzoekend centrum vergoed op grond van volgend forfaitair tarief : 1500 frank per sociaal onderzoek indien, nadat de asielzoeker zich op de gestelde datum heeft aangemeld, twee vergeefse huisbezoeken werden verricht; 2500 frank per sociaal onderzoek indien één huisbezoek resulteert in een verslag; 3000 frank per sociaal onderzoek indien twee huisbezoeken vereist zijn voor het opstellen van een verslag.
Er is door het verzoekend centrum geen vergoeding verschuldigd wanneer het centrum van de werkelijke verblijfplaats aan de hand van het formulier bericht dat de asielzoeker zich niet op de gestelde datum heeft aangeboden.
Art. 5.De terugvorderbare prestatiekosten zijn betaalbaar tegen overlegging van een kostenstaat.
Bij gebreke van betaling binnen drie maanden na het overleggen van de kostenstaat, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van overlegging op het bedrag dat terugbetaald moet worden.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Het in artikel 4, leden 1 en 2, vastgesteld tarief is van toepassing op de sociale onderzoeken die aangevraagd worden vanaf de datum waarop dit besluit in werking treedt.
Art. 7.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS Bijlage SOCIAAL ONDERZOEK OP VRAAG VAN EEN ANDER O.C.M.W. (artikel 60, 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de O.C.M.W.'s) Het O.C.M.W. van......................................................................, heeft als O.C.M.W. bevoegd voor de steunverlening, op..........................................................., (datum van aanvraag) ons O.C.M.W. gevraagd een sociaal onderzoek te verrichten betreffende............................................................................ (identiteit en nationaliteit) die op ons grondgebied verblijft (of zou verblijven).
Het bevoegd steunverlenend centrum heeft de asielzoeker verzocht zich bij ons centrum aan te bieden op datum van...........................................;...............................
We bevestigen dat onze sociale dienst voor het betreffend onderzoek volgende stappen heeft ondernomen : 1. Persoon heeft zich niet aangeboden op de gestelde datum. 2. Contacten op sociale dienst van ons O.C.M.W. : 0 gesprek(ken) op (datum) met (naam), maatschappelijk werker(s); 3. Contacten via huisbezoek(en) 0 huisbezoek(en)............................................................................................(datum, data) uitgevoerd door....................................................................................................., maatschappelijke werker(s) van de sociale dienst; 0 huisbezoek leidde tot een concreet gesprek 0 huisbezoeken zonder resultaat omdat betrokkene er niet daadwerkelijk woont of telkens afwezig was. 4 Vaststellingen en informatie : 4.1. gegevens over de samenstelling van het gezin : 4.2. gegevens over de maandelijkse bestaansmiddelen van de gezinsleden : (inkomen uit tewerkstelling, vervangingsinkomens, uitkeringen......) 4.3. bedrag kinderbijslagen : aantal kinderen : waarvan rechthebbend : bedrag : 4.4. gegevens over de huisvestingssituatie : eigenaar ? huurder ? te betalen huur per maand : gegevens over de kwaliteit en staat van de woning : woont betreffend persoon/gezin er alleen of is er samenwoonst met andere personen of families ? is er collectief gebruik van infrastructuur zoals bv. keuken, badkamer,.......? 4.5. gegevens over eventuele diverse andere lasten : 4.6. andere objectieve elementen die nodig zijn voor het steunverlenend centrum om de aard en, zo nodig, het bedrag van de steun te bepalen : Gedaan te ............................................................................. op .........................................................................................
Namens het O.C.M.W. van .................................................................
De Secretaris, De Voorzitter, Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS