Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 maart 2010
gepubliceerd op 31 maart 2010

Koninklijk besluit tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen , betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2010201753
pub.
31/03/2010
prom.
29/03/2010
ELI
eli/besluit/2010/03/29/2010201753/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 MAART 2010. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, artikel 2, gewijzigd de wetten van 22 mei 2001 en van 23 december 2005;

Gelet op de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), inzonderheid de artikelen 118, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, 123, vervangen bij de wet van 30 december 2009, 124, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, 125, § 3, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, 126, §§ 2 en 4, vervangen bij de wet van 30 december 2009, 127, § 5/1, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, 129, 130, § 4, 133, § 2, 133, § 5, vervangen bij de wet van 30 december 2009, 144, vervangen bij de wet van 30 december 2009, 144/1, §§ 1, 2 en 4, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009 en artikel 148, gewijzigd bij de wet van 27 avril 2007;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 26 januari 2010;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 november 2009 en op 5 februari 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting van 11 februari 2010;

Gelet op de adviezen 47.864/1 en 47.874/1 van de Raad van State, gegeven op 4 maart 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Werk en de Minister van Sociale Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1);2° het koninklijk besluit van 25 november 1991 : het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;3° CAO nr.17 : de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974 en algemeen verbin-dend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975; 4° groep : alle werkgevers die deel uitmaken van de technische bedrijfseenheid met meerdere juridische entiteiten of van de juridische entiteit met meerdere technische bedrijfseenheden, waartoe de werkgever behoort die de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 2° en 3° van de wet rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt.

Art. 2.Telkens een bedrag, berekend volgens de bepalingen van dit besluit, moet worden afgerond, gebeurt dit door een rekenkundige afronding naar de dichtstbijzijnde eurocent, waarbij 0,5 cent naar boven wordt afgerond.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder werkhervatting van type 1 verstaan, de werkhervatting : - ofwel als loontrekkende voor zover de tewerkstelling noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij bij de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet, hetzij bij een werkgever behorend tot dezelfde groep als de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet; - ofwel in een zelfstandig hoofdberoep voor zover deze activiteit noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij bij de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het betalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet, hetzij bij een werkgever behorend tot dezelfde groep als de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet.

Voor de berekening van de bijdragen en inhoudingen bedoeld in de artikelen 117, 119, 121 en 126, § 1, leden 1 en 3 van de wet, wordt de totale duur van de werkhervattingen van type 1 in een maand uitgedrukt in aantal gepresteerde dagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, of zesentwintig dagen voor een volledige maand. Elke werkdag wordt in aanmerking genomen, ongeacht het aantal effectief gepresteerde uren en de volledige periode gedekt door een contract of een activiteit als zelfstandige wordt beschouwd als periode van werkhervatting, ongeacht het aantal effectief gepresteerde dagen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder werkhervatting van type 2 verstaan, de werkhervatting : - ofwel als loontrekkende voor zover de tewerkstelling rechtstreeks of onrechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij bij de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventioneel brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het betalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet, hetzij bij een werkgever behorend tot dezelfde groep als de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet; - ofwel in een zelfstandig hoofdberoep voor zover deze activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij bij een werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet, hetzij bij een werkgever behorend tot dezelfde groep als de werkgever die de werknemer heeft ontslagen in het kader van het conventionele brugpensioen of in het kader van een maatregel die aanleiding geeft tot het uitbetalen van een aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3°, a, van de wet.

Voor de berekening van de bijdragen en inhoudingen bedoeld in de artikelen 117,119, 121 en 126, § 1, leden 1 en 3 van de wet, wordt de totale duur van de werkhervattingen van type 2 in een maand uitgedrukt in aantal gepresteerde dagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, of zesentwintig dagen voor een volledige maand. Elke werkdag wordt in aanmerking genomen, ongeacht het aantal effectief gepresteerde uren en de volledige periode gedekt door een contract of een activiteit als zelfstandige wordt beschouwd als periode van werkhervatting, ongeacht het aantal effectief gepresteerde dagen.

Art. 4.Voor de toepassing van dit besluit worden, in overeenstemming met de artikelen 124, § 1 en 144, § 3 van de wet, indien de betaalde aanvullende vergoedingen bedoeld in artikel 114, 2°, 3° en 5° geen betrekking hebben op een volledige maand, omdat de vergoedingsperiode begint of eindigt in de loop van een maand of omdat de begunstigde een aantal dagen gedekt door vakantiegeld opgebruikt, zoals voorzien in artikel 46 van het hiervoor vermelde koninklijk besluit van 25 november 1991, de bijdragen en inhoudingen bedoeld in de artikelen 117, 119, 121 en 126 van de wet enkel berekend voor de dagen gedekt door de aanvullende vergoeding, omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, waarbij een volledige maand gelijk is aan zesentwintig dagen.

In dat geval worden de hierboven bedoelde bijdragen of inhoudingen berekend voor een volledige maand en wordt het bekomen bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal dagen gedekt door een aanvullende vergoeding omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2 van dit besluit. Afdeling 2. - Bijzondere werkgeversbijdrage op het conventionele

brugpensioen

Art. 5.In toepassing van artikel 124, § 1, lid 2 van de wet en in afwijking van artikel 118, § 2bis van de wet, wordt het percentage van de bijdrage bedoeld in artikel 117 als volgt bepaald ingeval de werkgever erkend is als onderneming in herstructurering overeenkomstig hoofdstuk 7 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact en het brugpensioen aanvangt tijdens de periode van deze erkenning : 1° Tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering : - 50 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; - 30 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; - 20 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; - 20 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; - 10 pct. voor de andere bruggepensioneerden. 2° Na de periode van erkenning als onderneming in herstructurering : - 50 pct.voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; - 40 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; - 30 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; - 20 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; - 10 pct. voor de andere bruggepensioneerden.

De percentages bedoeld in 2° zijn verschuldigd vanaf de maand volgend op de maand waarin de periode van erkenning als onderneming in herstructurering een einde neemt. Tot dan zijn de percentages bedoeld onder 1° van kracht. 3° Dit artikel is niet van toepassing indien de werkgever vóór 15 oktober 2009 erkend werd als onderneming in herstructurering. Dit artikel is evenmin van toepassing op de ondernemingen in herstructurering waarvan het collectief ontslag werd aangekondigd zoals bepaald in artikel 17, § 4, van het voormeld koninklijk besluit van 3 mei 2007, vóór 15 oktober 2009.

Art. 6.In toepassing van artikel 124, § 1, lid 2 van de wet en in afwijking van artikel 118, § 2bis van de wet, wordt het percentage van de bijdrage bedoeld in artikel 117 als volgt bepaald ingeval de werkgever erkend is als onderneming in moeilijkheden overeenkomstig hoofdstuk 7 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen en het brugpensioen aanvangt tijdens de periode van deze erkenning : 1° Tijdens de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden : - 17,50 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; - 13,50 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; - 10 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; - 6,50 pct. voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; - 3,50 pct. voor de andere bruggepensioneerden. 2° Na de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden : - 50 pct.voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; - 40 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; - 30 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; - 20 pct. voor de bruggepensioneerde die op het einde van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; - 10 pct. Voor de andere bruggepensioneerden.

De percentages bedoeld in 2° zijn verschuldigd vanaf de maand volgend op de maand waarin de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden een einde neemt. Tot dan zijn de percentages bedoeld onder 1° van kracht. 3° Dit artikel is niet van toepassing indien de werkgever vóór 15 oktober 2009 erkend werd als onderneming in moeilijkheden.

Art. 7.- Indien het bedrag, verkregen in toepassing van artikel 118, § 2 van de wet, lager is dan 25 euro voor een bruggepensioneerde van minder dan 60 jaar oud, wordt, met toepassing van artikel 124, § 3 van de wet, het bedrag van de werkgeversbijdrage vastgelegd op 25 euro en dit tot en met de maand voorafgaand aan de maand waarin de bruggepensioneerde 60 wordt. Indien dit bedrag lager is dan 18,80 euro voor een bruggepensioneerde van 60 jaar of ouder, wordt, het bedrag vastgelegd op 18,80 euro.vanaf de maand waarin de bruggepensioneerde de leeftijd van 60 heeft.

Indien het bedrag, verkregen in toepassing van artikel 118, § 3 van de wet, lager is dan 6,20 euro voor een bruggepensioneerde van minder dan 60 jaar oud, wordt, met toepassing van artikel 124, § 3 van de wet, het bedrag van de werkgeversbijdrage vastgelegd op 6,20 euro.

Indien het bedrag, verkregen in toepassing van artikel 118, § 2bis, van de wet of artikel 5, 1°, lager is dan 25 euro voor een bruggepensioneerde van minder dan 60 jaar oud op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen, wordt, met toepassing van artikel 124, § 3 van de wet, het bedrag van de werkgeversbijdrage vastgelegd op 25 euro. Indien dit bedrag lager is dan 18,80 euro voor een bruggepensioneerde van 60 jaar of ouder op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen, wordt het bedrag vastgelegd op 18,80 euro.

Indien het bedrag, verkregen in toepassing van artikel 5, 2° of artikel 6, 2°, lager is dan 25 euro voor een bruggepensioneerde van minder dan 60 jaar oud op het ogenblik van het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden, wordt, met toepassing van artikel 124, § 3 van de wet, het bedrag van de werkgeversbijdrage vastgelegd op 25 euro.

Indien dit bedrag lager is dan 18,80 euro voor een bruggepensioneerde van 60 jaar of ouder op het ogenblik van het einde van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden, wordt het bedrag vastgelegd op 18,80 euro.

Indien het bedrag, verkregen in toepassing van artikel 6, 1° van dit besluit lager is dan 8 euro voor een bruggepensioneerde van minder dan 60 jaar oud op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen, wordt, met toepassing van artikel 124, § 3 van de wet, het bedrag van de werkgeversbijdrage vastgelegd op 8 euro. Indien dit bedrag lager is dan 6 euro voor een bruggepensioneerde van 60 jaar of ouder op het ogenblik van aanvang van het brugpensioen, wordt het bedrag vastgelegd op 6 euro."

Art. 8.In toepassing van artikel 118, § 4 van de wet worden de volgende werkgevers van de openbare sector gelijkgesteld met de werkgevers van de non-profitsector bedoeld in artikel 118, §§ 2ter en 3 van de wet : - Universitair Ziekenhuis Gent, ondernemingsnummer 232.987.862 - Centre hospitalier universitaire de Liège, ondernemingsnummer 232.988.060 - Centre hospitalier psychiatrique du Chêne, ondernemingsnummer 258.897.057 - Openbaar psychiatrisch ziekenhuis te Rekem, ondernemingsnummer 249.772.327 - Centre hospitalier psychiatrique Les Maronniers, ondernemingsnummer 258.896.364 - Openbaar psychiatrisch ziekenhuis Geel, ondernemingsnummer 850.465.613 - Universitair ziekenhuis Antwerpen, ondernemingsnummer 257.216.482

Art. 9.§ 1. In toepassing van artikel 124, §§ 4 en 5 van de wet, is de in artikel 117 van de wet bedoelde werkgeversbijdrage niet verschuldigd indien de aanvullende vergoeding wordt doorbetaald aan de bruggepensioneerde die er recht op heeft en die het werk hervat, en dit voor de volledige duur van de werkhervatting van type 1, zoals bedoeld in artikel 3, § 1.

In dat geval wordt de bijdrage bedoeld in artikel 117 van de wet, berekend voor een volledige maand, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2. § 2. Voor de instellingen die niet onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, moet de collectieve overeenkomst of de overeenkomst op bedrijfsniveau uit hoofde waarvan de aanvullende vergoeding is toegekend, expliciet vermelden dat de aanvullende vergoeding doorbetaald word bij werkhervatting.

Voor de ondernemingen die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, mag de overeenkomst uit hoofde waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend niet voorzien in een bepaling die afwijkt van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17tricies, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 2006, door te stellen dat de betaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting onderbroken wordt.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder doorbetaling verstaan, het verder betalen van de aanvullende vergoeding waarvan het bedrag minstens gelijk is aan dat waarop de werknemer recht zou hebben gehad indien hij de werkloosheidsuitkering in het kader van het conventionele brugpensioen bedoeld in artikel 114, 1° van de wet verder had genoten.

Indien de voorwaarden van § 2, lid 1 of 2, niet vervuld zijn, wordt het bedrag dat als basis dient voor de berekening van de in artikel 117 van de wet bedoelde bijzondere werkgeversbijdrage, in toepassing van artikel 124, §§ 4 en 5 van de wet, vermenigvuldigd met twee gedurende de periodes dat de werknemer de werkloosheidsuitkering geniet in het kader van het conventionele brugpensioen bedoeld in artikel 114, 1° van de wet.

In het geval voorzien in het vierde lid, worden, in toepassing van artikel 124, §§ 4 en 5 van de wet. : - de bedragen voorzien in artikel 7, eerste lid op respectievelijk 50 euro en 37,60 euro gebracht; - en het bedrag voorzien in artikel 7, tweede lid, op 12,40 euro gebracht; § 3. De aanvullende vergoeding wordt beschouwd als loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wanneer de debiteur van de aanvullende vergoeding, deze aan de rechthebbende doorbetaalt tijdens een werkhervatting van type 2, zoals omschreven in artikel 3, § 2, en dit voor de totale duur van deze werkhervatting.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende bijdrage, bedoeld in artikel 117 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2.

Art. 10.In uitvoering van artikel 124, § 2 van de wet zijn de debiteurs die zich hebben onttrokken aan hun aangifteverplichting inzake aangifte, zoals bedoeld in artikel 125 van de wet of die hun verplichting slechts gedeeltelijk zijn nagekomen, gehouden een forfaitair bedrag te betalen aan de Instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen bovenop de procentuele bijdrage bedoeld in deze afdeling. Dit maandelijkse forfaitaire bedrag is gelijk aan : - 150,00 euro bovenop de procentuele bijdrage bedoeld in artikel 118, § 2 van de wet; - 25,00 euro bovenop de procentuele bijdrage bedoeld in artikel 118, § 3 van de wet. Afdeling 3. - Bijzondere werkgeversbijdrage

op de aanvullende vergoeding bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen

Art. 11.De bijzondere werkgeversbijdrage bijdrage bedoeld in artikel 119 van de wet is slechts verschuldigd voor de maanden waarvoor de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3° van de wet wordt toegekend, en die gelegen zijn in de periode die aanvangt de maand waarin de werknemer 50 jaar wordt en die eindigt de maand voorafgaand aan die bedoeld in artikel 64 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991.

In uitvoering van artikel 124, § 4 van de wet, is de bijdrage bedoeld in artikel 119 van de wet niet verschuldigd indien de werknemer : 1° de aanvullende vergoeding reeds voor het eerst genoot op het ogenblik dat hij de leeftijd van 45 jaar nog niet had bereikt;2° de aanvullende vergoeding reeds voor het eerst genoot vóór 1 januari 2006;3° in geval van ontslag, ontslagen werd vóór 1 oktober 2005;4° de aanvullende vergoeding geniet uit hoofde van een tewerkstelling in een onderneming die afhangt van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de paritaire subcomités van dit paritair comité;5° de aanvullende vergoeding geniet in het kader van eindeloopbaanmaatregelen voorzien in akkoorden afgesloten voor werknemers die tewerkgesteld zijn in een onderneming of instelling die valt onder het toepassingsgebied van artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.Deze eindeloopbaanmaatregelen moeten erkend worden door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord getekend hebben; 6° de aanvullende vergoeding geniet uit hoofde van een tewerkstelling in een instelling die afhangt van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs;7° de aanvullende vergoeding geniet op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten voor onbepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad of van een paritair comité of paritair subcomité, die reeds van kracht was op 30 september 2005.8° de aanvullende vergoeding geniet op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten voor bepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad of van een paritair comité of paritair subcomité, die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat.Er wordt slechts rekening gehouden met collectieve arbeidsovereenkomsten die gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen : - de overeenkomst was reeds van kracht op 30 september 2005 en wordt ononderbroken verlengd; - vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 wordt noch het bedrag van de aanvullende vergoeding verhoogd, noch de werknemersdoelgroep die er aanspraak op kan maken, uitgebreid.

Voor de toepassing van het tweede lid, 8°, tweede gedachtestreepje worden niet beschouwd als een verhoging van het bedrag van de aanvullende vergoeding : - de aanpassing van het bedrag overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandgen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld; - de aanpassing van het bedrag door vermenigvuldiging met de coëfficiënten die worden vastgesteld door de Nationale Arbeidsraad met het oog op de herwaardering van de aanvullende vergoeding in toepassing van artikel 8, tweede lid van de CAO nr. 17. 9° de aanvullende vergoeding geniet op basis van artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.46 van 23 maart 1990, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties, of een daaraan gelijkwaardige vergoeding geniet zoals bedoeld in artikel 9, § 4 van bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46.

In uitvoering van artikel 124, § 4 van de wet, is de bijdrage bedoeld in artikel 119 van de wet niet verschuldigd wanneer de aanvullende vergoeding is toegekend : 1° bovenop de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet indien deze een uitkering is toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen inzake ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;2° bovenop de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet, indien deze een uitkering is toegekend aan werknemers van 50 jaar of ouder in het kader van de loopbaanvermindering zoals bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking;3° bovenop de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet indien deze een uitkering is toegekend in het kader van de loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar of ouder zoals bedoeld in artikel 6, § 1 van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2001.

Art. 12.§ 1. De in artikel 119 van de wet bedoelde bijzondere werkgeversbijdrage is niet meer verschuldigd op de aanvullende vergoedingen die worden toegekend ter aanvulling van de sociale uitkeringen zoals gedefinieerd in artikel 114, 3°, a) van de wet indien deze vergoedingen worden doorbetaald aan de werknemer die er recht op heeft en die het werk hervat, en dit voor de volledige duur van de werkhervatting van type 1, zoals omschreven in artikel 3, § 1 van dit besluit.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende bijdrage, bedoeld in artikel 119 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet in een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid van dit besluit, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2. § 2. De overeenkomst uit hoofde waarvan de aanvullende vergoeding is toegekend moet expliciet vermelden dat de aanvullende vergoeding wordt doorbetaald bij werkhervatting of bij aanvang van een zelfstandige activiteit.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder doorbetaling verstaan, het verder betalen van de aanvullende vergoeding waarvan het bedrag minstens gelijk is aan dat waarop de werknemer recht zou hebben indien hij de socialezekerheidsuitkering bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf verder had genoten.

Indien de voorwaarde van § 2, eerste lid niet is vervuld, wordt in toepassing van artikel 124, §§ 4 en 5 van de wet, het bedrag dat als basis dient voor de berekening van de in artikel 119 van de wet bedoelde bijzondere werkgeversbijdrage, vermenigvuldigd met twee gedurende de periode dat de werknemer een socialezekerheidsuitkering bedoeld in artikel 114, 3°, a) van de wet, geniet. § 3. De aanvullende vergoeding wordt beschouwd als loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wanneer de debiteur van de aanvullende vergoeding, deze aan de rechthebbende doorbetaalt tijdens een werkhervatting van type 2, zoals omschreven in artikel 3, § 2, en dit voor de totale duur van deze werkhervatting.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende bijdrage, bedoeld in artikel 119 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3 § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2.

Art. 13.Indien aanvullende vergoedingen worden toegekend bovenop de sociale uitkeringen bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet, aan een werknemer van 50 jaar of ouder bij vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in toepassing van artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985, wordt, in toepassing van artikel 124, §§ 4 en 5 van de wet, de in artikel 119 van de wet bedoelde bijzondere werkgeversbijdrage, respectievelijk verhoogd of verlaagd als volgt : Het basisbedrag voor de berekening van deze bijdrage wordt vermenigvuldigd met twee als de werkgever de werknemer vrijstelt van de uitoefening van de normaal voorziene halftijdse arbeidsprestaties.

Het basisbedrag voor de berekening van deze bijdrage wordt vermenigvuldigd met 0,05 en afgerond overeenkomstig artikel 2 van dit besluit, als de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : - de aanvullende vergoeding is toegekend op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad of in een paritair comité of paritair subcomité; - de werknemer blijft verder de normaal voorziene halftijdse arbeidsprestaties verder uitoefenen; - de werknemer wordt effectief vervangen; - een collectieve arbeidsovereenkomst regelt deze vervanging.

Voor de toepassing van het derde lid, vierde gedachtestreepje, wordt enkel rekening gehouden met een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de Nationale Arbeidsraad die ten vroegste uitwerking heeft de eerste dag van de maand volgend op het afsluiten van die collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 14.In toepassing van artikel 124, § 2 van de wet zijn de debiteurs, die zich hebben onttrokken aan hun aangifteverplichting, zoals bedoeld in artikel 125 van de wet of die deze slechts gedeeltelijk zijn nagekomen, een forfaitair bedrag verschuldigd aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen bovenop de bijdrage bedoeld in artikel 119 van de wet. Dit forfaitair bedrag is gelijk aan 160,00 euro per maand. Afdeling 4. - De bijzondere compenserende werkgeversbijdrage op de

aanvullende vergoeding in het kader van het conventionele brug-pensioen

Art. 15.De maandelijkse compenserende werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 121 van de wet is niet meer verschuldigd op de aanvullende vergoedingen, toegekend in het kader van het conventionele brugpensioen indien deze vergoedingen worden doorbetaald aan de werknemer die er recht op heeft en die het werk hervat, en dit voor de volledige duur van de werkhervatting van type 1, zoals gedefinieerd in artikel 3, § 1.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende bijdrage, bedoeld in artikel 121 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2.

Art. 16.In uitvoering van artikel 124, § 2 van de wet zijn de debiteurs die geen aangifte hebben gedaan, zoals voorzien in artikel 125 van de wet, of die deze slechts gedeeltelijke hebben gedaan, een forfaitair bedrag verschuldigd aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, bovenop de procentuele bijdrage bedoeld in deze afdeling. Dit forfaitaire bedrag is gelik aan 250,00 euro per maand. Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen

voor de werkgeversbijdragen bedoeld in de afdelingen 2 tot 4

Art. 17.§ 1. Indien de uitbetaling van de aanvullende vergoeding voor een deel gebeurt door het Fonds voor bestaanszekerheid waaronder de werkgever ressorteert of door een onderneming of een instelling die de verplichtingen van de werkgever tot betaling van de aanvullende vergoeding overneemt, moeten, in toepassing van artikel 123 van de wet, de werkgeversbijdragen bedoeld in de artikelen 117, 119 en 121 van de wet, integraal door de debiteur van de hoogste aanvullende vergoeding worden betaald, en op basis van het totale bedrag van de uitbetaalde aanvullende vergoedingen worden berekend.

Het is mogelijk om bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het paritaire comité waartoe de werkgever behoort, af te wijken van de regel bepaald in het eerste lid,.

Op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of van de vermindering of schorsing van de arbeidsprestaties van een werknemer die geniet van de aanvullende vergoedingen zoals bepaald in artikel 114, 2° en 3°, a) en b) van de wet, dient zijn laatste werkgever de gegevens te verzamelen betreffende de aanvullende vergoedingen die zijn toegekend door alle debiteurs en deze gegevens, samen met de identiteit van de debiteur(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor de bijdragen, aan de verschillende debiteurs alsook aan zijn erkend sociaal secretariaat of dienstverlener, over te maken.

Wanneer een Fonds een aanvullende vergoeding toekent, heeft het de verplichting om onmiddellijk de laatste werkgever daarvan te informeren en hem het bedrag en de wijze van toekenning mee te delen.

Elke debiteur van een aanvullende vergoeding heeft de verplichting om de debiteur(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor de bijdragen, in te lichten over de wijzigingen die zich voordoen aangaande het bedrag van de door hem betaalde aanvullende vergoeding.

In afwijking van de eerste lid, berekent en betaalt de debiteur van de aanvullende vergoeding die de bijdragen betaalt aan de instelling belast is met de inning van de sociale bijdragen, deze bijdragen overeenkomstig artikel 18, op de totaliteit van de aanvullende vergoedingen die hij toekent en licht de voor de bijdragen verantwoordelijke debiteur(s) daarover in door het fictieve maandelijkse bedrag, dat aan de basis van deze berekening ligt, mee te delen. § 2. Indien de aanvullende vergoeding verschuldigd is door twee verschillende debiteurs ten gevolge van de uitoefening van twee deeltijdse tewerkstellingen, is het bedrag van de werkgeversbijdragen bedoeld in de artikelen 117, 119 en 121 van de wet verschuldigd door elke debiteur in de zin van § 1, op het gedeelte van de vergoeding dat hij stort. § 3. In het geval bedoeld in § 2, worden de minimumbedragen bedoeld in artikel 7 en in artikel 9, § 2, lid 5, per werkgever bekomen door de in deze artikelen vermelde bedragen te vemenigvuldigen met Q/S, waarbij - Q overeenstemt met de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer zoals omschreven in artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en dit in het kader van zijn laatste tewerkstelling bij deze werkgever; - en S overeenstemt met gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon zoals omschreven in artikel 7 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en dit op het ogenblik van diezelfde laatste tewerkstelling bij deze werkgever. § 4. Indien de bijdragen omwille van een sectorale afwijking verschuldigd zijn door meerdere debiteurs, worden de minimumbijdragen, opgenomen in artikel 7 en in artikel 9, § 2, vijfde lid, per debiteur berekend, in verhouding tot het deel van de aanvullende vergoeding dat hij uitbetaalt ten opzichte van het totaalbedrag van de aanvullende vergoeding dat de rechthebbende heeft ontvangen.

Art. 18.Indien de aanvullende vergoeding wordt gestort volgens een periodiciteit zoals omschreven in artikel 127, § 4, 2° of § 5, 2°, worden, in toepassing van artikel 125, § 3 van de wet, de werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 117, 119 en 121 van de wet, berekend tot aan de pensioenleeftijd en verdeeld over het aantal nog te betalen aanvullende vergoedingen. De aldus berekende bijdragen worden per kwartaal gestort aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen.

Als de aanvullende vergoeding voor het eerst toegekend werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden, in afwijking van het eerste lid, voor de berekening van de bijdrage, de nog aan aanvullende vergoeding te betalen bedragen verdeeld over alle maanden van de gedekte periode. De betaling van de bijdrage gebeurt per kwartaal aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen.

In afwijking van het eerste lid zijn de bijdragen die verschuldigd zijn op een jaarlijks toegekende aanvullende vergoeding, verschuldigd op het moment van betaling, maar ze worden per maand berekend voor de gedekte periode.

In de gevallen bedoeld bij het eerste en derde lid, moet bij de berekening van de bijdrage bedoeld in artikel 117 van de wet, rekening worden gehouden met de verschillende percentages opgenomen in artikel 118, §§ 2, 2bis, 2ter en 3 en in artikel 120, §§ 3 en 4 van de wet, evenals met de minimumbedragen bedoeld in artikel 7 en in artikel 9, § 2, lid 5 van het huidige besluit.

Het bedrag van de bijdrage mag nooit de maandelijks betaalde aanvullende vergoeding of de som van de aanvullende vergoedingen overschrijden, wanneer zij betaald worden volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 127, § 4, 2°, of § 5, 2°. Desgevallend wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot deze bedragen. Afdeling 6. - Inhoudingen op het conventionele brugpensioen

Art. 19.§ 1. Indien aanvullende vergoedingen bij sociale uitkeringen bedoeld in artikel 114, 2° van de wet worden doorbetaald aan een werknemer die het werk hervat, worden de inhoudingen bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet niet verricht, en dit voor de volledige duur van de werkhervatting van type 1, zoals omschreven in artikel 3, § 1.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende inhouding, bedoeld in artikel 126, § 1 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3 § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2. § 2. Indien de voorwaarden van § 2, 1e, 2e en 3e lid van artikel 9 niet vervuld zijn, worden de bedragen die als basis dienen voor de berekening van de in artikel 126, § 1, van de wet bedoelde inhouding, in toepassing van artikel 129 van de wet, vermenigvuldigd met twee gedurende de periode dat de werknemer de sociale uitkering bedoeld in artikel 114, 1° van de wet geniet. § 3. De aanvullende vergoeding wordt beschouwd als loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wanneer de debiteur van de aanvullende vergoeding, deze aan de rechthebbende doorbetaalt tijdens een werkhervatting van type 2, zoals omschreven in artikel 3, § 2, en dit voor de totale duur van deze werkhervatting.

In dit geval wordt de voor een volledige maand berekende inhouding, bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2.

Art. 20.Indien de aanvullende vergoeding omschreven in artikel 114, 2° uitbetaald wordt volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 127, § 4, 2° van de wet, worden in uitvoering van artikel 127, § 5/1 van de wet, de inhoudingen, bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet berekend op het bruto maanbedrag van de aanvullende vergoeding zoals omschrven in artikel 127, § 4, 2° van de wet, verhoogd met het maandbedrag van de sociale uitkering zoals gedefinieerd in artikel 127, § 2 van de wet.In voorkomend geval wordt vervolgens toepassing gemaakt van de beperking voorzien in artikel 130, § 2 van de wet, en wordt het bedrag van de aldus bekomen maandelijkse inhouding vermenigvuldigd met het aantal maanden, te rekenen vanaf de eerste maand voor dewelke de aanvullende vergoeding werd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt.

Het resultaat van de aldus berekende inhouding wordt verdeeld over het aantal nog te betalen aanvullende vergoedingen en wordt per kwartaal gestort aan de Instelling belast met de inning van de sociale bijdragen.

Als de aanvullende vergoeding voor het eerst toegekend werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, de berekening van de inhouding beperkt tot het aantal nog te dekken maanden. De betaling van deze inhouding gebeurt aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen per betaalkwartaal voor de gedekte periode.

In afwijking van het tweede lid, worden de inhoudingen, gedaan op jaarlijks betaalde aanvullende vergoedingen, op het ogenblik van de betaling van de vergoeding aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen gestort, maar ze worden per maand berekend voor de gedekte periode, rekening houdend met de reeds gedane inhoudingen voor diezelfde periode.

Het bedrag van de inhouding mag nooit de maandelijks betaalde aanvullende vergoeding, of de som van de aanvullende vergoedingen overschrijden wanneer zij betaald worden volgens de bepalingen bedoeld in artikel 127, § 4, 2°, of § 5, 2°. Desgevallend wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot deze bedragen. Afdeling 7. - Inhoudingen in het kader van aanvullende vergoedingen

bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen

Art. 21.De bepalingen van deze afdeling zijn enkel van toepassing indien op de aanvullende vergoedingen bedoeld in artikel 114, 3° van de wet, bijdragen zijn verschuldigd zoals bedoeld in artikel 119 van de wet.

Art. 22.Indien de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 114, 3° van de wet wordt doorbetaald tijdens de periode waarin een sociale uitkering wordt betaald in toepassing van wettelijke of reglementaire bepalingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitverzekering of inzake moederschapsverzekering, wordt de inhouding berekend op basis van het bedrag van de socialezekerheidsuitkering bedoeld in artikel 114, 3° van de wet die de werknemer zou ontvangen hebben indien hij niet arbeidsongeschikt was geweest.

Art. 23.§ 1. Indien aanvullende vergoedingen op sociale uitkeringen voorzien in artikel 114, 3°, a), van de wet worden doorbetaald aan een werknemer die het werk hervat, worden de inhoudingen bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet niet verschuldigd en dit voor de volledige duur van de werkhervatting van type 1, zoals omschreven in artikel 3, § 1.

In dat geval wordt de voor een volledige maand berekende inhouding, bedoeld in artikel 126, § 1 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3 § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen basisbedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2. § 2. Indien de voorwaarde van artikel 12, § 2, eerste lid niet is vervuld, worden, in toepassing van artikel 129 van de wet, de bedragen die als basis dienen voor de berekening van de bij artikel 126, § 1, van de wet bedoelde inhouding, vermenigvuldigd met twee gedurende de periode waarin de werknemer de sociale uitkering, bedoeld in artikel 114, 3°, a) van de wet, geniet. § 3. De aanvullende vergoeding wordt beschouwd als loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wanneer de debiteur van de aanvullende vergoeding, deze aan de rechthebbende doorbetaalt tijdens een werkhervatting van type 2, zoals omschreven in artikel 3, § 2, en dit voor de totale duur van deze werkhervatting.

In dat geval wordt de voor een volledige maand berekende inhouding, bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan zesentwintig min het aantal gepresteerde arbeidsdagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, overeenkomstig artikel 3 § 1, tweede lid, en de noemer gelijk is aan zesentwintig. Het bekomen bedrag wordt afgerond overeenkomstig artikel 2.

Art. 24.Indien aanvullende vergoedingen bij socialezekerheidsuitkeringen bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet worden toegekend aan een werknemer van 50 jaar of ouder bij vermindering van diens arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in toepassing van artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985, wordt, in toepassing van artikel 129 van de wet, de in artikel 126, § 1, van de wet bedoelde inhouding, respectievelijk vermeerderd of verminderd als volgt : De bedragen die als basis dienen voor de berekening van deze inhouding worden vermenigvuldigd met twee indien de werkgever de werknemer vrijstelt van de uitvoering van de normaal voorziene halftijdse prestaties.

De bedragen die als berekeningbasis dienen voor deze inhouding worden vermenigvuldigd met 0,05 en afgerond overeenkomstig artikel 2 van dit besluit, indien de werknemer de normaal voorziene halftijdse arbeidsprestaties verder blijft uitoefenen, in zoverre de aanvullende vergoeding is toegekend in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de Nationale Arbeidsraad of in een paritair comité of subcomité.

Art. 25.Indien de aanvullende vergoeding gestort wordt volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 127, § 4, 2° van de wet, worden, in toepassing van artikel 127, § 5/1 van de wet, de inhoudingen bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet berekend op het bruto maandelijksbedrag van de aanvullende vergoeding zoals omschreven in artikel 127, § 4, 2°, verhoogd met het bedrag van de maandelijkse sociale uitkering zoals gedefinieerd in artikel 127, § 2 van de wet.

In voorkomend geval wordt vervolgens toepassing gemaakt van de beperking voorzien in artikel 130, § 2, van de wet, en vervolgens wordt het bedrag van de aldus bekomen maandelijkse inhouding vermenigvuldigd met het aantal maanden, te rekenen vanaf de eerste maand voor dewelke de aanvullende vergoeding werd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt.

Het resultaat van de aldus berekende inhouding wordt verdeeld over het aantal nog te betalen aanvullende vergoedingen en wordt per kwartaal gestort aan de Instelling belast met de inning van de sociale bijdragen.

Als de aanvullende vergoeding voor het eerst toegekend werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden, in afwijking van het eerste en tweede lid, voor de berekening van de inhouding, de nog aan aanvullende vergoeding te betalen bedragen verdeeld over alle maanden van de gedekte periode. De betaling van de inhouding gebeurt per kwartaal aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen In afwijking van het tweede lid, worden de inhoudingen, gedaan op jaarlijks betaalde aanvullende vergoedingen, op het ogenblik van de uitbetaling van de vergoeding aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen gestort, maar ze worden per maand berekend voor de gedekte periode, rekening houdend met de reeds gedane inhoudingen voor diezelfde periode.

Het bedrag van de inhouding mag nooit de maandelijks betaalde aanvullende vergoeding of de som van de aanvullende vergoedingen overschrijden wanneer zij betaald worden volgens de bepalingen bedoeld in artikel 127, § 4, 2°, of § 5, 2°. Desgevallend wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot deze bedragen.

Art. 26.Indien de aanvullende vergoeding gestort wordt volgens de modaliteiten voorzien in artikel 127, § 5, 2° van de wet, worden, in toepassing van artikel 127, § 5/1 van de wet, de inhoudingen bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet berekend op het bruto maandbedrag van de aanvullende vergoeding zoals omschreven in artikel 127, § 5, 2°, verhoogd met het bedrag van de sociale uitkering zoals omschreven in artikel 127, § 2 van de wet., In voorkomend geval wordt vervolgens toepassing gemaakt van de beperking voorzien in artikel 130, § 2 van de wet en vervolgens wordt het bedrag van de aldus bekomen maandelijkse inhouding vermenigvuldigd met het aantal maanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een aanvraag van onderbrekingsvergoedingen, bedoeld in artikel 114, 3°, b van de wet, is ingediend bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Het resultaat van de aldus berekende inhouding mag in één keer worden gestort aan de Instelling belast met de inning van de sociale bijdragen.

In afwijking vanhet tweede lid, worden de inhoudingen, toegepast op een jaarlijks betaalde aanvullende vergoeding, op het ogenblik van de uitbetaling van de vergoeding aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen gestort, maar ze worden per maand berekend voor de gedekte periode, rekening houdend met de reeds gedane inhoudingen voor diezelfde periode. Afdeling 8. - Bepalingen gemeenschappelijk

aan de inhoudingen bedoeld in afdelingen 6 en 7

Art. 27.§ 1. In toepassing van artikel 126, § 4 van de wet is, indien de uitbetaling van de aanvullende vergoeding, deels is uitgevoerd door het Fonds voor bestaanszekerheid waaronder de werkgever ressorteert of door een onderneming of een instelling die de verplichtingen van de werkgever tot betaling van de aanvullende vergoeding overneemt, moet de inhouding bedoeld in artikel 126, § 1, van de wet integraal worden betaald door de debiteur van de hoogste aanvullende vergoeding, en worden berekend op basis van het volledige bedrag van de uitbetaalde aanvullende vergoedingen verhoogd met de sociale uitkering.

Op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of van de vermindering of schorsing van de arbeidsprestaties van een werknemer die geniet van aanvullende vergoedingen zoals bepaald in artikel 114, 2° en 3°, a) en b) van de wet, dient zijn laatste werkgever de gegevens te verzamelen betreffende de aanvullende vergoedingen die toegekend zijn door alle debiteurs en deze gegevens, samen met de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de inhoudingen aan de verschilldende debiteurs alsook aan zijn erkend sociaal secretariaat of dienstverlener, over te maken.

Een Fonds dat een aanvullende vergoeding toekent, heeft de verplichting om onmiddellijk de laatste werkgever daarvan in te lichten en hem het bedrag en de wijze van uitbetaling mee te delen.

Elke schuldenaar van een aanvullende vergoeding heeft de verplichting om de hoofdschuldenaar die verantwoordelijk is voor de inhoudingen, in te lichten over de wijzigingen die zich voordoen aangaande het bedrag van de door hem betaalde aanvullende vergoeding.

De debiteur van de aanvullende vergoeding, die de inhoudingen overeenkomstig artikel 20 of 25 aan de instelling die belast is met de inning van de sociale bijdragen stort, berekent en betaalt deze inhoudingen, in afwijking van de eerste lid, op de totaliteit van de aanvullende vergoedingen die hij toekent en licht de voor de inhoudingen verantwoordelijke hoofddebiteur daarover in door het fictieve maandelijkse bedrag, dat aan de basis van deze berekening ligt, mee te delen. § 2. Indien de aanvullende vergoeding verschuldigd is door twee verschillende werkgevers ten gevolge van de uitoefening van twee deeltijdse tewerkstellingen, is het bedrag van de inhouding bedoeld in artikel 126, § 1, door elke debiteur in de zin van § 1 verschuldigd, op het gedeelte van de vergoeding dat hij uitbetaalt, verhoogd met de sociale uitkering en geproratiseerd door toepassing van de breuk Q/S, waarbij - Q overeenstemt met de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer omschreven in artikel 6 van de koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, in het kader van zijn laatste tewerkstelling bij deze werkgever; - en S overeenstemt met de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon omschreven in artikel 7 van de koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, op het ogenblik van deze laatste tewerkstelling bij de werkgever.

Art. 28.- In toepassing van artikel 130, § 4, van de wet worden de berekening en de eventuele beperking van de in artikel 126, § 1 van de wet bepaalde inhouding uitgevoerd als volgt : § 1. Wordt als volgt gedefinieerd : A = bruto aanvullende vergoeding uitbetaald door de betrokken debiteur in kwestie B = totale bruto aanvullende vergoeding verschuldigd door alle debiteurs samen C = sociale uitkering D = totaal te betalen bruto bedrag E = totale bruto inhouding F = totale maximum inhouding G = minimumbedrag van het totaal te betalen netto, bedoeld in artikel 130, §§ 2 en 3 van de wet Q = contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer in het kader van zijn laatste tewerkstelling bij een werkgever S = gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon op het moment van deze laatste tewerkstelling H = totale netto inhouding I = netto inhouding uit te voeren door de debiteur Het gaat steeds om maandelijkse bedragen. § 2. De hiernavolgende bewerkingen formules worden achtereenvolgend toegepast : 1° totaal te betalen bruto : D = B + C 2° totale bruto inhouding : E = D x 6,5 % (of 4,5 %) 3° totale maximum inhouding : F = D - G;indien het resultaat van deze bewerking < 0, wordt F = 0 4° totale netto inhouding : - indien E <= F, H = E - indien E > F, H = F 5° Het resultaat van de in 2° vermelde bewerking wordt afgerond overeenkomstig artikel 2. § 3. Indien er meerdere debiteurs zijn, ten gevolge van de uitoefening van twee deeltijdse tewerkstellingen, worden C en G vervangen door respectievelijk C' en G' en berekend als volgt : C' = C x Q/S G' = G x Q/S En de volgende bewerkingen worden achtereenvolgens toegepast : 1° Bruto te betalen : D= A + C' 2° Bruto inhouding : E = D x 6,5 % (of 4,5 %) 3° Maximum inhouding : F = D - G';indien het resultaat van deze bewerking < 0, wordt F = 0 4° Netto inhouding uit te voeren door de debiteur : - indien E <= F, I = E - indien E > F, I = F 5° Het resultaat van de verschillende bewerkingen wordt afgerond in overeenstemming met artikel 2. § 4. In het geval dat een debiteur van een aanvullende vergoeding de inhoudingen stort aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 of 23 en dat ook een andere debititeur een inhouding verschuldigd blijft, worden C en G vervangen door respectievelijk C'' en G'' en berekend als volgt : C'' = C x A/B G'' = G x A/B en worden de volgende bewerkingen achtereenvolgens toegepast : 1° Bruto te betalen : D= A + C'' 2° Bruto inhouding : E = D x 6,5 % (of 4,5 %) 3° Maximum inhouding : F = D - G'';indien het resultaat van deze bewerking < 0, wordt F = 0 4° Netto inhouding uit te voeren door de debiteur : - indien E <= F, I =E - indien E > F, I = F 5° Het resultaat van de verschillende bewerkingen wordt afgerond in overeenstemming met artikel 2. Afdeling 9. - Uitvoeringsmodaliteiten

van de artikelen 133, 144/1 en 144/2 van de wet

Art. 29.§ 1. Overeenkomstig artikel 144/1, § 1, van de wet, moet de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening de identitieit van de debiteur(s) van de aanvullende vergoeding meedelen met vermelding van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de sociale bijdragen.

Deze mededeling moet gebeuren : 1° op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het geval bedoeld in artikel 114, 1°en 3°, a) van de wet;2° op het ogenblik van de vermindering of de schorsing van de arbeidsprestaties in het geval bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet;3° op het ogenblik van de vermindering van de arbeidsprestaties in het geval bedoeld in artikel 114, 4° van de wet; De mededeling gebeurt op door de Rijksdienst uitgereikte formulieren, waarvan het Beheerscomité het model en de inhoud bepaalt.

De Minister van Werk kan, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst, een andere wijze van mededeling aanvaarden en aanvaarden dat de mededeling door een derde wordt verricht.

De werkgever maakt de formulieren over aan de werknemer.

De werknemer moet het bedoelde formulier overmaken aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Indien het sociale uitkeringen betreft zoals bedoeld in artikel 114, 1°, 3°, a) of 4°, maakt de werkgever het over aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening via zijn uitbetalingsinstelling. § 2. Indien de werkgever niet in de mogelijkheid is geweest om de in § 1 bedoelde gegevens over te maken binnen de in lid 2 van deze § 1 voorziene termijnen, moeten deze gegevens worden overgemaakt aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening door de werkgever of de debiteur van de aanvullende vergoeding vanaf het ogenblik dat hij er kennis van heeft en mits naleving van de procedure bedoeld in § 1.

Art. 30.§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 114, 1°, 3°, a) en 4° van de wet moet de gerechtigde op de sociale uitkeringen, op de wijze voorzien in de werkloosheidsreglementering, via zijn uitbetalingsinstelling zijn gezinstoestand meedelen aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst bevoegd voor zijn hoofdverblijfplaats.

In het geval bedoeld in artikel 114, 3°, b) van de wet moet de gerechtigde op de sociale uitkeringen zijn gezinstoestand meedelen aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst bevoegd voor zijn hoofdverblijfplaats, op de wijze voorzien in de reglementering betreffende het tijdskrediet, de loopbaanvermindering en de vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.

De gerechtigde bedoeld in de vorige leden moet onverwijld iedere tussengekomen wijziging in zijn gezinstoestand meedelen. In de gevallen bedoeld in artikel 114, 1°, 3°, a) en 4° van de wet moet hij deze wijziging meedelen via zijn uitbetalingsinstelling. De wijzigingsaangifte moet op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de laatste dag van de kalendermaand volgend op deze tijdens dewelke de wijzigende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De wijzigingsaangifte, die laattijdig werd ingediend en waaruit gezinslast blijkt, heeft slechts uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de aangifte werd ontvangen.

De laattijdige wijzigingsaangifte waaruit blijkt dat de gezinslast wegvalt, heeft uitwerking met terugwerkende kracht vanaf de datum van de wijziging van de toestand.

De directeur van het werkloosheidsbureau beslist op basis van de criteria voorzien in artikel 110 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 of er al dan niet gezinslast is in de zin van de werkloosheidsreglementering. § 2. Wanneer een gerechtigde een dossier indient in toepassing van artikel 133, § 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, moet hij meedelen of hij een aanvullende vergoeding geniet in de zin van artikel 114, 3°, a) van de wet.

Wanneer een gerechtigde een dossier indient in toepassing van artikel 13 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2001, moet hij meedelen of hij een aanvullende vergoeding geniet in de zin van artikel 114, 3°, b) van de wet.

Art. 31.Overeenkomstig artikel 133, §§ 1 en 2 van de wet, deelt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening de nodige gegevens mee aan de instelling belast met de inning van de sociale bijdragen, met name, naargelang het geval, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) of aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO), teneinde de controle op de aangiften van de debiteurs mogelijk te maken. Deze gegevens worden meegedeeld door middel van een elektronische gegevensstroom via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

Bij het opstarten van de gegevensstroom worden alle gegevens van alle gerechtigden medegedeeld.

Na het opstarten van de gegevensoverdracht deelt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening elke maand de wijzigingen van de vroeger verstrekte gegevens mee. Afdeling 10. - Inwerkingtreding

Art. 32.Treedt in werking op 1 april 2010 : 1° hoofstuk VI van titel XI van de wet, met uitzondering van de artikelen 114 en 115;2° dit besluit. Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 29 maart 2010.

De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET

^