gepubliceerd op 10 juni 2013
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik
28 MEI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, inzonderheid op artikel 108;
Gelet op de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, inzonderheid op artikel 6, § 1, derde, vijfde en vijftiende lid, zoals vervangen door de wet van 1 mei 2006; artikel 6, § 1ter, tweede lid, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 6, § 1quinquies, eerste lid, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 6, § 1septies, vierde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 6, § 1octies, vierde en zesde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 6, § 1nonies, eerste en vierde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 12bis, § 1, negende, elfde en twaalfde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006; artikel 12ter, vierde, elfde en twaalfde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006; artikel 12sexies, § 1, vijfde en zesde lid, § 2, tweede, vijfde, negende en tiende lid en § 3, zesde lid, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2012; artikel 19ter, § 1, derde lid, en § 2, zoals ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006;
Gelet op de wet van 3 augustus 2012 tot wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, inzonderheid op artikel 14, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik;
Gelet op Richtlijn 2010/84/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking betreft, van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 juli 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van begroting, gegeven op 28 september 2012;
Gelet op het advies 52.181/3 van de Raad van State, gegeven op 6 november 2012, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2, § 1 van het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, hierna « het besluit » genoemd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 9) wordt vervangen als volgt : « 9) PSUR : het periodiek geactualiseerd veiligheidsverslag (« Periodic Safety Update Report ») waarvan de inhoud wordt gedefinieerd in artikel 68;»; 2° punt 10) wordt vervangen als volgt : « 10) Veiligheidsstudie na vergunning : een onderzoek met betrekking tot een vergund geneesmiddel dat wordt uitgevoerd om een risico voor de veiligheid te identificeren, te karakteriseren of te kwantificeren, het veiligheidsprofiel van het geneesmiddel te bevestigen of de doeltreffendheid van risicomanagementmaatregelen te meten;»; 3° punt 14) wordt vervangen als volgt : « 14) Coördinatiegroep : de krachtens artikel 27 van Richtlijn 2001/83 opgerichte groep die als taak heeft : a) alle vraagstukken in verband met het verlenen van een VHB voor een geneesmiddel in twee of meer lidstaten overeenkomstig de wederzijdse erkenningsprocedure of de gedecentraliseerde procedure, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van Richtlijn 2001/83, evenals artikel 6, § 1, achtste lid, van de wet op de geneesmiddelen en in Hoofdstuk III, Titel II, van dit Deel te onderzoeken;b) alle vraagstukken in verband met geneesmiddelenbewaking te onderzoeken voor door de lidstaten vergunde geneesmiddelen, overeenkomstig de artikelen 107quater, 107sexies, 107octies, 107duodecies en 107octodecies van Richtlijn 2001/83, evenals artikel 12sexies van de wet op de geneesmiddelen en titel V van dit Deel;c) alle vraagstukken in verband met wijzigingen van door de lidstaten verleende VHB's te onderzoeken, overeenkomstig de bovengenoemde wederzijdse erkenningsprocedure of de gedecentraliseerde procedure. Het secretariaat van deze coördinatiegroep berust bij het EMA. ». 4° in punt 19 worden de woorden « van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau » geschrapt;5° de volgende punten worden toegevoegd : 23) Eudravigilance-databank : de databank met geneesmiddelenbewakingsinformatie en het netwerk voor verwerking van geneesmiddelenbewakingsgegevens zoals bedoeld in artikel 24 van verordening nr.726/2004; 24) PRAC : het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking (« Pharmacovigilance Risk Assessment Committee ») zoals bedoeld in artikel 56, § 1, punt abis) van verordening nr.726/2004; ».
Art. 2.In artikel 5, § 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, wordt punt 11) vervangen als volgt : « 11) « een samenvatting van het geneesmiddelenbewakingssysteem van de aanvrager die de volgende elementen moet omvatten : - een bewijs dat de aanvrager beschikt over een gekwalificeerde persoon die verantwoordelijk is voor geneesmiddelenbewaking, - vermelding van de lidstaten waar de gekwalificeerde persoon verblijft en van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, - de contactgegevens van de gekwalificeerde persoon, - een door de aanvrager ondertekende verklaring dat hij over de noodzakelijke middelen beschikt om de in artikel 12sexies, § 2 van de wet op de geneesmiddelen en in titel V vermelde taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot geneesmiddelenbewaking te vervullen, - een verwijzing naar de locatie waar het basisdossier van het geneesmiddelenbewakingssysteem voor het betrokken geneesmiddel wordt bijgehouden;»; c) in het eerste lid, wordt een punt 11bis toegevoegd, luidend als volgt : « 11bis) het risicomanagementplan dat een beschrijving geeft van het risicomanagementsysteem, dat door de aanvrager voor het betrokken geneesmiddel zal worden ingevoerd, vergezeld van een samenvatting daarvan;»; c) in het eerste lid, wordt punt l5) vervangen als volgt : « 15) kopieën van de volgende documenten : - elke in een andere lidstaat of in een derde land verkregen VHB voor het geneesmiddel, een samenvatting van de veiligheidsgegevens met inbegrip van de gegevens in de PSUR's, indien beschikbaar, en meldingen van vermoedelijke bijwerkingen, alsmede een lijst van de lidstaten waar een overeenkomstig Richtlijn 2001/83 ingediende aanvraag voor een VHB in behandeling is; - de SKP die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2001/83 door de aanvrager is ingediend, of overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2001/83 door de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat is goedgekeurd en van de bijsluiter die overeenkomstig artikel 59 van Richtlijn 2001/83 is voorgelegd of door de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat overeenkomstig artikel 61 van Richtlijn 2001/83 is goedgekeurd; - details over elk in de Unie of in een derde land genomen besluit om de VHB te weigeren en de redenen van dit besluit; »; d) in het eerste lid, wordt punt 16) geschrapt;e) in het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Die informatie wordt bijgewerkt van zodra dit nodig is.»; f) een vierde lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Het in punt 11bis van het eerste lid bedoelde risicomanagementsysteem staat in redelijke verhouding tot de vastgestelde en potentiële risico's van het geneesmiddel en de behoefte te beschikken over veiligheidsgegevens na vergunning.».
Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden twee leden toegevoegd, luidend als volgt : « Voor geneesmiddelen die op de in artikel 23 van verordening nr. 726/2004 bedoelde lijst voorkomen, wordt in de SKP de volgende vermelding opgenomen : « Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring ». Deze vermelding wordt voorafgegaan door het in artikel 23 van verordening nr. 726/2004 bedoelde zwarte symbool en gevolgd door een gepaste standaardtoelichting.
Voor alle geneesmiddelen wordt een standaardtekst opgenomen waarin beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg uitdrukkelijk worden verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden overeenkomstig het in artikel 67bis, § 1 bedoelde nationale spontane meldingssysteem. ».
Art. 4.In artikel 37, § 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « zes maanden » vervangen door de woorden « negen maanden »;2° de eerste zin van het tweede lid wordt door de volgende zin vervangen : « Hiertoe voegt de houder van de VHB bij de aanvraag een geconsolideerde versie van het dossier met betrekking tot kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid, inclusief de beoordeling van de gegevens vermeld in meldingen van vermoedelijke bijwerkingen en PSUR's die overeenkomstig titel V zijn ingediend en informatie betreffende alle wijzigingen die zijn aangebracht sedert de VHB is verleend.»; 3° de tweede zin van het tweede lid wordt het derde lid.
Art. 5.In artikel 42 van hetzelfde besluit, in de tweede zin, worden de woorden « , met uitzondering van artikel 68, § 2, » ingevoegd tussen de woorden « Deel » en « zijn evenwel niet van toepassing ».
Art. 6.In artikel 55, § 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 5) wordt vervangen als volgt : « 5) een beschrijving van de bijwerkingen die kunnen optreden bij normaal gebruik van het geneesmiddel en, indien nodig, van de maatregelen die dan moeten worden getroffen;»; 2° twee leden worden toegevoegd, luidend als volgt : « Voor geneesmiddelen die op de in artikel 23 van verordening nr. 726/2004 bedoelde lijst voorkomen, wordt de volgende aanvullende vermelding opgenomen : « Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring ». Deze vermelding wordt voorafgegaan door het in artikel 23 van verordening nr. 726/2004 bedoelde zwarte symbool en gevolgd door een gepaste standaardtoelichting.
Voor alle geneesmiddelen wordt een standaardtekst opgenomen waarin patiënten uitdrukkelijk worden verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden aan hun arts, apotheker of beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg of rechtstreeks naar het in artikel 67bis, § 1, bedoelde nationale spontane meldingssysteem. ».
Art. 7.In artikel 64 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 geschrapt.
Art. 8.Na artikel 65 van hetzelfde besluit wordt een titel IVbis ingevoegd, luidend als volgt : « Titel IVbis - VHB's verbonden aan bijzondere voorwaarden Art. 65bis : In toepassing van artikel 6, § 1septies, eerste lid van de wet op de geneesmiddelen, moet de verlening van een VHB onder bepaalde voorwaarden worden gebaseerd op één van de gronden bedoeld in bijlage I bij dit besluit.
Art. 65ter : § 1. De verplichting om een werkzaamheidsstudie na vergunning uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 6, § 1octies, eerste lid, punt f) of artikel 6, § 1nonies, eerste lid, punt b) van de wet op de geneesmiddelen, is gebaseerd op de gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie die zijn aangenomen overeenkomstig artikel 22ter van Richtlijn 2001/83, rekening houdend met de in artikel 73bis bedoelde wetenschappelijke richtsnoeren betreffende werkzaamheidstudies na vergunning. § 2. Wanneer, na het verlenen van een VHB, de minister of zijn afgevaardigde beslist om de houder van de VHB de verplichting op te leggen om een veiligheidsstudie na vergunning of een werkzaamheidstudie na vergunning uit te voeren zoals bedoeld in artikel 6, § 1nonies, eerste lid, punt a) of b) van de wet op de geneesmiddelen, wordt deze beslissing schriftelijk medegedeeld, met vermelding van de doelstellingen en het tijdsbestek voor de uitvoering en indiening van de studie.
Als de houder van de VHB binnen dertig dagen na ontvangst van deze beslissing hierom verzoekt, kan hij binnen de termijn vastgesteld door de minister of zijn afgevaardigde schriftelijke opmerkingen in antwoord op deze beslissing bezorgen.
Op grond van de door de houder van de VHB ingediende schriftelijke opmerkingen, bevestigt de minister of zijn afgevaardigde zijn beslissing of trekt ze in. Wanneer die de beslissing bevestigt, moet de houder van de VHB een wijziging van de VHB indienen zodat de voornoemde verplichting als voorwaarde aan de VHB verbonden wordt en moet hij het risicomanagementsysteem dienovereenkomstig aanpassen. § 3. Wanneer, na het verlenen van een VHB, de minister of zijn afgevaardigde beslist om de houder van de VHB de verplichting op te leggen een veiligheidsstudie na vergunning uit te voeren zoals bedoeld in artikel 6, § 1nonies, eerste lid, punt a) van de wet op de geneesmiddelen, en dat dezelfde bezorgdheid over de veiligheid meer dan één geneesmiddel betreft, kan de minister of zijn afgevaardigde, na overleg met het PRAC, de desbetreffende houders van een VHB vragen om samen een veiligheidsstudie na vergunning uit te voeren.
Art. 65quater : § 1. In toepassing van artikel 6, § 1octies, vierde lid van de wet op de geneesmiddelen, wanneer in de VHB van een geneesmiddel bepaald wordt dat het in de handel brengen van het geneesmiddel gepaard moet gaan met educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten met name bestemd voor gezondheidszorgbeoefenaars of patiënten, moeten deze materialen, deze programma's of diensten de goedkeuring van de minister of zijn afgevaardigde hebben gekregen, alvorens de houder van de VHB deze kan implementeren, overeenkomstig de procedure van dit artikel.
Elke latere wijziging van educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten die werden goedgekeurd moet ook worden goedgekeurd volgens de procedure van huidig artikel. § 2. De aanvraag tot goedkeuring moet in tweevoud worden ingediend bij het secretariaat van de in artikel 122, § 1 bedoelde betrokken Commissie door middel van het formulier dat beschikbaar is bij het FAGG. Het dossier dat samen met de aanvraag tot goedkeuring wordt ingediend, moet de volgende documenten en/of elementen bevatten : - een kopie van de VHB en haar eventuele bijlagen; - een kopie van de laatste goedgekeurde versie van de SKP en van de bijsluiter; - een kopie en/of een volledige beschrijving van de geplande educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten; - een kopie van het deel van het risicomanagementplan dat de implementatie van de geplande educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten rechtvaardigt; - de implementatieregels en, in het geval van een aanvraag tot goedkeuring van wijzigingen van de materialen, de programma's of diensten, desgevallend, de regels van stopzetting of intrekking door de houder van de VHB van oude materialen of de oude programma's of diensten.
De houder van de VHB mag elk door hem nuttig geachte document of element bijvoegen om de implementatie van de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten te rechtvaardigen.
Binnen 15 dagen na ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring gaat het voornoemde secretariaat na of het dossier van de aanvraag tot goedkeuring volledig is.
Indien het dossier volledig is, valideert het de aanvraag tot goedkeuring en brengt het de houder van de VHB hiervan op de hoogte.
Indien het dossier onvolledig is, wijst het secretariaat de houder van de VHB op alle ontbrekende documenten en/of elementen. De houder van de VHB beschikt over 15 dagen om het dossier te vervolledigen conform het verzoek van het secretariaat. Indien de houder van de VHB het dossier niet binnen de voornoemde termijn conform het verzoek van het secretariaat vervolledigt, verklaart het secretariaat de aanvraag tot goedkeuring onontvankelijk en brengt het de houder van de VHB hiervan op de hoogte. § 3. Wanneer de aanvraag tot goedkeuring door het secretariaat is gevalideerd, wordt deze aan de minister of zijn afgevaardigde bezorgd, die over een termijn van 45 dagen beschikt vanaf de dag van de validatie van de aanvraag, om de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten te beoordelen.
De minister of zijn afgevaardigde mag de in artikel 122, § 1 bedoelde Commissie om een advies vragen betreffende de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten. Hij brengt de houder van de VHB hiervan op de hoogte. In dat geval wordt de in het eerste lid bedoelde termijn op 90 dagen gebracht.
De in het tweede lid bedoelde termijn van 90 dagen kan in uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer een externe deskundige overeenkomstig artikel 131, § 2 wordt aangeduid om het geplande educatieve of informatieve materiaal, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten te beoordelen, met 15 dagen worden verlengd. De minister of zijn afgevaardigde brengt de houder van de VHB hiervan op de hoogte. § 4. De minister of zijn afgevaardigde, desgevallend op advies van de betrokken Commissie, beoordeelt of de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten en hun modaliteiten van toepassing : - in overeenstemming zijn met de SKP, de bijsluiter of andere in het kader van de VHB van het geneesmiddel goedgekeurde elementen; - aan alle voorwaarden van de VHB voldoen; - noodzakelijk, afdoend en geschikt zijn om een veilig en/of doeltreffend gebruik van geneesmiddelen te bevorderen overeenkomstig het risicomanagementplan; - geen reclame of promotie vormen voor het betrokken geneesmiddel, zoals bedoeld in de artikelen 9, 10 en 12 van de wet op de geneesmiddelen.
Bij deze beoordeling kan de minister of zijn afgevaardigde, desgevallend op advies van de betrokken Commissie, met name : - bezwaren hebben tegen de aanvraag tot goedkeuring van de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten; - achten dat de educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten en/of hun modaliteiten van toepassing moeten worden gewijzigd; - het nodig achten dat de in paragraaf 2 bedoelde documenten en/of elementen van het aanvraagdossier tot goedkeuring moeten worden vervolledigd.
In deze gevallen brengt de minister of zijn afgevaardigde de houder van de VHB hiervan op de hoogte en vraagt hem om uitleg en/of om het aanvraagdossier tot goedkeuring te vervolledigen en/of de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten aan te passen. De houder van de VHB mag ook vragen om door de minister of zijn afgevaardigde, gehoord te worden. De in paragraaf 3 bedoelde termijnen worden opgeschort vanaf het verzoek van de minister of zijn afgevaardigde voor een periode die in elk geval niet langer mag zijn dan 60 dagen.
Indien de houder van de VHB niet antwoordt binnen de termijn bedoeld bij het vorige lid, wordt de goedkeuring van de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten geweigerd. § 5. De minister of zijn afgevaardigde brengt, desgevallend op basis van het advies van de betrokken Commissie en binnen de in paragraaf 3 bedoelde termijnen : - hetzij een beslissing van weigering van goedkeuring van de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten uit; - hetzij zijn/haar voornemen uit om de geplande educatieve of informatieve materialen, of educatieve of informatieve programma's of diensten goed te keuren, desgevallend zoals gewijzigd overeenkomstig paragraaf 4.
Indien de minister of zijn afgevaardigde van plan is deze materialen, programma's of diensten goed te keuren, moet de houder van de VHB per aangetekend schrijven naar de minister of zijn afgevaardigde binnen de 60 dagen na de intentiebrief, een exemplaar versturen van de definitieve versie van de educatieve of informatieve materialen, de educatieve of informatieve programma's of diensten, hun vertalingen ervan in de andere landstalen en een conformiteitsverklaring van deze vertalingen.
De minister of zijn afgevaardigde brengt een beslissing van goedkeuring van de geplande educatieve of informatieve materialen, de geplande educatieve of informatieve programma's of diensten uit, desgevallend gewijzigd zoals overeenkomstig paragraaf 4, binnen de 5 werkdagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde documenten, en na verificatie van de volledigheid ervan. § 6. De educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten, die goedgekeurd werden conform huidig artikel, moeten geïmplementeerd worden ofwel op het ogenblik van het in de handel brengen van het geneesmiddel als deze materialen, programma's of diensten opgelegd worden bij het verlenen van de VHB, ofwel binnen een termijn van 90 dagen na de goedkeuring, tenzij de minister of zijn afgevaardigde een andere termijn vastleggen, als deze materialen, programma's of diensten opgelegd worden na het verlenen van de VHB. Elke latere wijziging van deze educatieve of informatieve materialen, programma's of diensten, die goedgekeurd werden conform huidig artikel moet verspreid worden binnen een termijn van 90 dagen na de goedkeuring, tenzij de minister of zijn afgevaardigde een andere termijn vastleggen. § 7. De houder van de VHB is verantwoordelijk voor de inhoud en de overeenkomst tussen de verschillende vertalingen van de educatieve of informatieve materialen, de educatieve of informatieve programma's of diensten zoals goedgekeurd.
Indien in de vertaling van deze documenten een fout wordt vastgesteld, hetzij door de houder van de VHB, hetzij door de minister of zijn afgevaardigde, moet de houder van de VHB deze fout onverwijld rechtzetten, desgevallend overeenkomstig de door de minister of zijn afgevaardigde opgelegde maatregelen. Bovendien moet de houder van de VHB onmiddellijk na de vaststelling van een vertaalfout, de juiste vertaling van het goedgekeurde educatieve of informatieve materiaal, de goedgekeurde educatieve of informatieve programma's of diensten meedelen aan de minister of zijn afgevaardigde. Om redenen van volksgezondheid kunnen de door de minister of zijn afgevaardigde opgelegde maatregelen inhouden dat de verbeterde vertaling die wordt medegedeeld, binnen een bepaalde termijn door de minister of zijn afgevaardigde wordt goedgekeurd, alvorens dit educatieve of informatieve materiaal, deze educatieve of informatieve programma's of diensten mogen gepaard gaan met het geneesmiddel. ».
Art. 9.Artikelen 66 tot 73 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : « HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen.
Art. 66 : § 1. De gekwalificeerde persoon die verantwoordelijk is voor de geneesmiddelenbewaking, bedoeld in artikel 12sexies, § 2, tweede lid, punt a) van de wet op de geneesmiddelen, moet de geschikte kwalificaties hebben om zijn werkzaamheden in verband met geneesmiddelenbewaking uitoefenen. Hij moet verblijven en zijn werkzaamheden uitoefenen in de Europese Unie. Hij is verantwoordelijk voor het invoeren en het beheren van het geneesmiddelenbewakingssysteem.
De houder van de VHB meldt de naam en contactgegevens van de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking aan de minister of zijn afgevaardigde, evenals aan het EMA. § 2. Wanneer de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking zijn werkzaamheden niet fysiek in België uitoefent, moet de houder van de VHB een contactpersoon aanwijzen inzake geneesmiddelenbewaking die verbonden is aan de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking.
Deze contactpersoon moet aan de volgende eisen voldoen : - hij moet bereikbaar zijn 24 uur op 24 en 7 dagen op 7; - hij moet zijn werkzaamheden inzake geneesmiddelenbewaking op het Belgisch grondgebied uitoefenen; - hij moet de geschikte kwalificaties hebben om zijn werkzaamheden inzake geneesmiddelenbewaking uit te oefenen, in het bijzonder de taalkwalificaties die nodig zijn om zijn gesprekspartners te kunnen antwoorden in de landstaal van hun keuze en om met de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking te communiceren.
De houder van de VHB moet aan de minister of zijn afgevaardigde de naam en de contactgegevens van de contactpersoon meedelen.
De houder van de VHB moet aan het FAGG een verklaring overhandigen waarin hij erkent dat de contactpersoon aan deze vereisten voldoet en dat die over de gepaste middelen beschikt om zijn taken inzake geneesmiddelenbewaking uit te oefenen.
Art. 66bis : De beslissing van de minister of zijn afgevaardigde om de verplichting op te leggen aan de houder van een VHB om een risicomanagementsysteem ten uitvoer te brengen zoals bedoeld in artikel 12sexies, § 2, vierde lid van de wet op de geneesmiddelen, wordt schriftelijk medegedeeld, met vermelding van het vastgelegde tijdsbestek voor de indiening van de gedetailleerde beschrijving van het risicomanagementsysteem.
De houder van de VHB dient bij de minister of zijn afgevaardigde, binnen de in het vorige lid bedoelde termijn, een gedetailleerde beschrijving in van het risicomanagementsysteem dat hij voor het betrokken geneesmiddel wil invoeren.
Als de houder van de VHB binnen dertig dagen na ontvangst van deze beslissing hierom verzoekt, kan hij binnen de termijn vastgesteld door de minister of zijn afgevaardigde schriftelijke opmerkingen in antwoord op deze beslissing bezorgen.
Op grond van de door de houder van de VHB ingediende schriftelijke opmerkingen, bevestigt de minister of zijn afgevaardigde zijn beslissing of trekt ze in. Indien de minister of zijn afgevaardigde zijn beslissing bevestigt, moet de houder van de VHB een wijziging van de VHB indienen zodat de te nemen maatregelen in het kader van het risicomanagementsysteem als voorwaarden aan de VHB verbonden worden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 1octies, eerste lid, punt a) van de wet op de geneesmiddelen. HOOFDSTUK 2. - Transparantie en communicatie Art. 66ter : § 1. Een nationaal webportaal voor geneesmiddelen, gekoppeld aan het Europese webportaal, wordt door het FAGG opgericht en beheerd.
Op dit nationale webportaal worden ten minste de volgende elementen openbaar gemaakt : a) de publieke beoordelingsrapporten, met een samenvatting van deze rapporten, van overeenkomstig de wet op de geneesmiddelen en dit besluit vergunde geneesmiddelen;b) de SKP's en bijsluiters van overeenkomstig de wet op de geneesmiddelen en dit besluit vergunde geneesmiddelen;c) de samenvattingen van de risicomanagementplannen voor overeenkomstig de wet op de geneesmiddelen en dit besluit vergunde geneesmiddelen;d) de in artikel 23 van verordening nr.726/2004 bedoelde lijst van geneesmiddelen; e) informatie over de verschillende manieren voor het melden van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen aan het FAGG door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en patiënten, met inbegrip van de in artikel 25 van verordening nr.726/2004 bedoelde gestructureerde standaardformulieren voor het melden via internet. § 2. Tenzij met spoed een openbare mededeling moet worden gedaan om de volksgezondheid te beschermen, stelt het FAGG de andere lidstaten, het EMA en de Europese Commissie uiterlijk 24 uur voor de openbaarmaking ervan in kennis van een openbare mededeling over bezorgdheid op basis van geneesmiddelenbewakingsgegevens.
Wanneer de veiligheidsmededeling een werkzame stof betreft die is opgenomen in een geneesmiddel dat in meer dan een lidstaat is vergund, gebruikt het FAGG de mededeling en het tijdschema voor zijn openbaarmaking die opgesteld worden onder coördinatie van het EMA, overeenkomstig artikel 106bis, § 3 van Richtlijn 2001/83.
Wanneer het FAGG de in deze paragraaf bedoelde informatie openbaar maakt, worden alle persoonsgegevens of commercieel vertrouwelijke gegevens weggelaten, tenzij openbaarmaking noodzakelijk is om de volksgezondheid te beschermen. HOOFDSTUK 3 - Registratie, melding en beoordeling van geneesmiddelenbewakingsgegevens Afdeling 1. - Registratie en melding van vermoedelijke bijwerkingen.
Art. 67 : § 1. De houder van een VHB moet alle vermoedelijke bijwerkingen, opgetreden in de Europese Unie of in derde landen en die hem ter kennis worden gebracht, registreren, ongeacht of zij spontaan door patiënten of beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden gemeld of in het kader van een studie na vergunning worden waargenomen.
Hij moet ervoor zorgen dat die meldingen op één punt in de Europese Unie toegankelijk zijn.
In afwijking van de bepalingen in het eerste lid, worden vermoedelijke bijwerkingen waargenomen in het kader van een klinische proef, overeenkomstig de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon geregistreerd en gemeld. § 2. De houder van een VHB mag niet weigeren om meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die hij elektronisch of langs elke andere gepaste weg ontvangt van patiënten en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, in overweging te nemen. § 3. De houder van een VHB dient de informatie over alle ernstige vermoedelijke bijwerkingen die in de Europese Unie of in derde landen optreden, binnen de 15 dagen na de dag waarop hij kennis neemt van het voorval, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
De houder van een VHB dient de informatie over alle niet-ernstige vermoedelijke bijwerkingen die in de Europese Unie optreden, binnen de negentig dagen na de dag waarop hij kennis neemt van het voorval, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
Voor geneesmiddelen die werkzame stoffen bevatten, opgenomen in de lijst van publicaties die door het EMA worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 27 van verordening nr. 726/2004, hoeft de houder van een VHB de in die medische literatuur opgenomen vermoedelijke bijwerkingen niet bij de Eudravigilance-databank in te dienen; hij moet echter wel alle overige medische literatuur controleren en de daarin opgenomen vermoedelijke bijwerkingen melden overeenkomstig dit artikel. § 4. De houder van een VHB moet procedures instellen om nauwkeurige en controleerbare gegevens te krijgen voor de wetenschappelijke beoordeling van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen. Tevens verzamelt hij follow-up gegevens over deze meldingen en geeft hij de bijgewerkte gegevens door aan de Eudravigilance-databank. § 5. De houder van een VHB werkt met het EMA, het FAGG en de andere lidstaten samen om duplicaten van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen op te sporen.
Art. 67bis : § 1. HHHhet FAGG registreert alle op het Belgische grondgebied optredende vermoedelijke bijwerkingen die hem door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en patiënten worden gemeld.
Zo nodig betrekt het patiënten en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bij de follow-up van meldingen die het ontvangt, teneinde te voldoen aan de bepalingen van artikel 12sexies, § 1, lid 6, punten c) en e) van de wet op de geneesmiddelen.
Deze bijwerkingen kunnen via het webportaal van het FAGG gemeld worden, of op alle andere manieren voor het melden zoals gespecificeerd op dit webportaal overeenkomstig artikel 66ter, § 1, tweede lid, punt e). § 2. Wanneer een melding wordt ingediend door de houder van een VHB en wanneer de vermoedelijke bijwerking zich op het Belgische grondgebied heeft voorgedaan, kan het FAGG de houder van de VHB betrekken bij de follow-up van de melding. § 3. Het FAGG werkt met het EMA en de houders van een VHB samen om duplicaten van meldingen van vermoedelijke bijwerkingen op te sporen. § 4. Het FAGG dient de in paragraaf 1 bedoelde meldingen van ernstige vermoedelijke bijwerkingen binnen 15 dagen nadat deze zijn ontvangen, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
Hij dient de in paragraaf 1 bedoelde meldingen van niet-ernstige vermoedelijke bijwerkingen binnen 90 dagen nadat deze zijn ontvangen, elektronisch in bij de Eudravigilance-databank.
De houder van een VHB heeft door middel van de Eudravigilance-databank toegang tot die meldingen. § 5. Het FAGG zorgt ervoor dat de meldingen van vermoedelijke bijwerkingen als gevolg van een fout bij het gebruik van geneesmiddelen waarvan het in kennis wordt gesteld, worden ingediend bij de Eudravigilance-databank. Deze meldingen worden op een gepaste wijze geïdentificeerd in de in artikel 25 van verordening nr. 726/2004 bedoelde formulieren.
Het FAGG zorgt ervoor dat deze meldingen ter beschikking worden gesteld van de autoriteiten, organen, organisaties en/of instellingen die op het Belgische grondgebied voor de patiëntenveiligheid verantwoordelijk zijn. § 6. Indien dit gerechtvaardigd is op grond van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, mag de minister of zijn afgevaardigde de houder van een VHB bijkomende individuele verplichtingen inzake de melding van vermoedelijke bijwerkingen opleggen. Afdeling 2. - Periodieke geactualiseerde veiligheidsverslagen
Art. 68 : § 1. De houder van een VHB moet bij het EMA PSUR's indienen die het volgende bevatten : a) samenvattingen van de gegevens die van belang zijn voor de voordelen en risico's van het geneesmiddel, met inbegrip van de resultaten van alle studies, met een inschatting van de mogelijke gevolgen daarvan voor de VHB;b) een wetenschappelijke beoordeling van de verhouding tussen de voordelen en de risico's van het geneesmiddel;c) alle gegevens over het afzetvolume van het geneesmiddel en alle in het bezit van de houder van de VHB zijnde gegevens over het aantal medische voorschriften, met inbegrip van een schatting van het aantal mensen dat aan het geneesmiddel is blootgesteld. De onder b) bedoelde beoordeling wordt gebaseerd op alle beschikbare gegevens, met inbegrip van gegevens afkomstig van klinische proeven betreffende niet-vergunde indicaties en populaties.
De PSUR's worden elektronisch ingediend. § 2. De houder van een VHB van een in artikel 6bis, § 1, lid 1 of § 2 van de wet op de geneesmiddelen bedoeld geneesmiddel en de houder van een registratie van een in artikel 38 of 43 bedoeld geneesmiddel, moet in de volgende gevallen PSUR's voor deze geneesmiddelen indienen : a) wanneer een dergelijke verplichting overeenkomstig artikel 6, § 1septies ofocties van de wet op de geneesmiddelen als voorwaarde aan de VHB is verbonden;of b) als de minister of zijn afgevaardigde hierom verzoekt wegens bezorgdheid op basis van geneesmiddelenbewakingsgegevens of door het ontbreken van PSUR's over een werkzame stof nadat de VHB of registratie is toegekend. In het in punt b) bedoelde geval, worden de beoordelingsverslagen van de PSUR's toegezonden aan het PRAC. Art. 68bis : § 1. De indieningsfrequentie voor PSUR's wordt in de VHB vastgesteld.
De indieningsdata beantwoorden aan de vastgestelde frequentie en worden gerekend vanaf de datum van de verlening van de VHB. § 2. Wat betreft de VHB's die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn verleend en waaraan geen specifieke voorwaarden voor de indieningsfrequentie en -data van de PSUR's zijn verbonden, bezorgt de houder van de VHB de PSUR's onmiddellijk aan de minister of zijn afgevaardigde op diens verzoek of overeenkomstig de volgende bepalingen, en dit totdat een andere indieningsfrequentie of andere indieningsdata worden vastgesteld in de VHB of bepaald overeenkomstig paragrafen 3 of 4 indien van toepassing : a) wanneer een geneesmiddel nog niet in de handel is gebracht, ten minste om de zes maanden na de VHB en tot het geneesmiddel in de handel wordt gebracht;b) wanneer een geneesmiddel in de handel is gebracht, gedurende de eerste twee jaar nadat het voor het eerst in de handel is gebracht ten minste om de zes maanden, de twee jaar daarna een keer per jaar en vervolgens om de drie jaar. § 3. Wanneer ook VHB's zijn verleend in andere lidstaten voor geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten en de indieningsfrequentie en -data voor de PSUR's van een VHB, zoals gedefinieerd in toepassing van paragrafen 1 en 2, worden gewijzigd en geharmoniseerd door het CHMP of de coördinatiegroep, afhankelijk van het geval, overeenkomstig artikel 107quater, § 4 en § 5 van Richtlijn 2001/83, dient de houder van de betreffende VHB dienovereenkomstig bij de minister of zijn afgevaardigde een aanvraag in tot wijziging van deze VHB. § 4. De houder van een VHB mag, afhankelijk van het geval, het CHMP of de coördinatiegroep verzoeken referentiedata voor de Europese Unie vast te stellen of de indieningsfrequentie voor PSUR's te wijzigen overeenkomstig de in artikel 107quater, § 6 van Richtlijn 2001/83 bedoelde procedure, om één van de volgende redenen : a) om redenen van volksgezondheid b) om dubbele beoordelingen te voorkomen;c) om internationale harmonisatie tot stand te brengen. Dergelijke verzoeken moeten naar behoren worden gemotiveerd en schriftelijk worden ingediend.
Als het verzoek door het CHMP of de coördinatiegroep, afhankelijk van het geval, wordt goedgekeurd, dient de houder van de betrokken VHB dienovereenkomstig bij de minister of zijn afgevaardigde een aanvraag in tot wijziging van de VHB. § 5. Elke wijziging van de indieningsdata en -frequentie voor PSUR's als gevolg van de toepassing van paragrafen 3 en 4, treedt zes maanden na de datum van haar bekendmaking op het Europese webportaal in werking. § 6. De houder van de VHB bezorgt de PSUR's onmiddellijk en telkens aan de minister of zijn afgevaardigde op diens verzoek.
Art. 68ter : § 1. De minister of zijn afgevaardigde beoordeelt PSUR's om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico's voordoen of of de verhouding van de voordelen en risico's van geneesmiddelen is gewijzigd. § 2. Na de beoordeling van de PSUR's overweegt de minister of zijn afgevaardigde of maatregelen betreffende de VHB van het betrokken geneesmiddel nodig zijn.
Hij kan desgevallend beslissen om de VHB te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken.
Art. 68quater : § 1. Dit artikel is van toepassing indien één enkele beoordeling van de PSUR's uitgevoerd wordt overeenkomstig artikel 107sexies van Richtlijn 2001/83, voor geneesmiddelen die ook in een andere lidstaat zijn vergund en in de in artikel 68bis, § 3 en 4, bedoelde gevallen voor alle geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten en waarvoor een referentiedatum voor de Europese Unie en indieningfrequentie voor de PSUR's zijn vastgesteld.
Indien België is aangewezen overeenkomstig artikel 107sexies, § 1 van Richtlijn 2001/83 om de unieke beoordeling van de PSUR uit te voeren, stelt de minister of zijn afgevaardigde binnen 60 dagen na ontvangst van de PSUR een beoordelingsrapport op en stuurt dit naar het EMA en de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 107sexies, § 2 van Richtlijn 2001/83. Binnen 15 dagen na ontvangst van de opmerkingen van de andere lidstaten en van de houder van de VHB, werkt de minister of zijn afgevaardigde het beoordelingsverslag bij, rekening houdend met deze opmerkingen, en bezorgt het aan het PRAC overeenkomstig artikel 107sexies, § 3 van Richtlijn 2001/83.
Indien België een van de betrokken lidstaten is bij de unieke beoordeling van de PSUR, kan de minister of zijn afgevaardigde binnen 30 dagen na ontvangst van het beoordelingsrapport opmerkingen bezorgen aan het EMA, de rapporteur of de lidstaat die het beoordelingsrapport opstelt, overeenkomstig artikel 107sexies, § 2 van Richtlijn 2001/83, De houder van de VHB kan binnen 30 dagen na ontvangst van het beoordelingsrapport opmerkingen bezorgen aan het EMA, de rapporteur of de lidstaat die het beoordelingsrapport opstelt, overeenkomstig artikel 107sexies, § 2 van Richtlijn 2001/83, § 2. Indien de in artikel 107octies, § 1 en 2 van Richtlijn 2001/83 bedoelde procedure van toepassing is, als een consensus over de te nemen maatregelen in de coördinatiegroep wordt bereikt, neemt de minister of zijn afgevaardigde de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken VHB's te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken volgens het in de consensus vastgestelde tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Ingeval van een wijziging, dient de houder van de VHB bij de minister of zijn afgevaardigde een passende aanvraag tot wijziging in, samen met een bijgewerkte SKP en bijsluiter volgens het voorziene tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Indien binnen de coördinatiegroep geen consensus wordt bereikt over de te nemen maatregelen en de Europese Commissie een beslissing aanneemt waarin de te nemen maatregelen betreffende de betrokken VHB's worden beschreven overeenkomstig artikel 107octies, § 2, derde lid van Richtlijn 2001/83, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 1, negende lid van de wet op de geneesmiddelen en van artikel 32 van dit besluit van toepassing. § 3. Indien de Europese Commissie een beslissing aanneemt waarin de te nemen maatregelen betreffende de betrokken VHB's worden beschreven overeenkomstig artikel 107octies, § 4, tweede lid van Richtlijn 2001/83, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 1, negende lid van de wet op de geneesmiddelen en van artikel 32 van dit besluit van toepassing. Afdeling 3. - Signaaldetectie
Art. 69 : § 1. Wat betreft de overeenkomstig de wet op de geneesmiddelen en dit besluit vergunde geneesmiddelen, neemt het FAGG in samenwerking met het EMA de volgende maatregelen : a) het ziet toe op het effect van risicobeperkende maatregelen die in risicomanagementplannen zijn opgenomen en van de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 6, § 1septies, artikel 6, § 1octies en artikel 6, § 1nonies van de wet op de geneesmiddelen;b) het beoordeelt aanpassingen van het risicomanagementsysteem;c) het ziet toe op de gegevens in de Eudravigilance-databank om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico's voordoen en of deze gevolgen hebben voor de verhouding tussen voordelen en risico's van geneesmiddelen. § 2. Als, na het verrichten van de eerste analyse en de prioriteitstelling van de signalen voor nieuwe of gewijzigde risico's of voor wijzigingen in de verhouding tussen voordelen en risico's overeenkomstig artikel 107nonies, § 2 van Richtlijn 2001/83, het PRAC oordeelt dat verdere maatregelen noodzakelijk zijn, worden de beoordeling van deze signalen en de goedkeuring van eventuele vervolgmaatregelen ten aanzien van de VHB uitgevoerd aan de hand van een tijdschema dat is afgestemd op de omvang en de ernst van het probleem. § 3. Wanneer nieuwe of gewijzigde risico's of wijzigingen in de verhouding van voordelen en risico's zijn waargenomen, stelt het FAGG het EMA en de houder van de VHB daarvan in kennis.
De houder van de VHB stelt het EMA en het FAGG in kennis van nieuwe of gewijzigde risico's of indien er wijzigingen in de verhouding van voordelen en risico's zijn vastgesteld. Afdeling 4. - Spoedprocedure van de Europese Unie
Art. 70 : § 1. De minister of zijn afgevaardigde leidt de spoedprocedure van de Europese Unie in, hierna « de spoedprocedure » genoemd, door de andere lidstaten, het EMA en de Europese Commissie ervan in kennis te stellen, als hij oordeelt dat dringend optreden noodzakelijk wordt geacht als gevolg van de beoordeling van gegevens die zijn vastgesteld naar aanleiding van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, in één van de volgende gevallen : a) hij overweegt een VHB te schorsen of in te trekken;b) hij overweegt de aflevering van een geneesmiddel te verbieden;c) hij overweegt de verlenging van een VHB te weigeren;d) hij wordt door de houder van de VHB op de hoogte gebracht dat deze op grond van bezorgdheid omtrent de veiligheid van een geneesmiddel het in de handel brengen van het geneesmiddel heeft onderbroken of actie heeft ondernomen met het oog op de intrekking van de VHB, of voornemens is dit te doen;e) hij acht het noodzakelijk om een nieuwe contra-indicatie te melden, de aanbevolen dosering te verlagen of de indicaties te beperken. § 2. De in § 1 bedoelde informatie kan betrekking hebben op afzonderlijke geneesmiddelen, op een reeks geneesmiddelen of op een therapeutische klasse.
Als, overeenkomstig artikel 107decies, § 4 van Richtlijn 2001/83, het EMA vaststelt dat het veiligheidsprobleem ook andere geneesmiddelen omvat dan die waarop de kennisgeving betrekking heeft of dat het alle geneesmiddelen van dezelfde reeks of therapeutische klasse omvat, breidt het de werkingssfeer van de procedure uit tot alle betrokken geneesmiddelen. § 3. Op het moment dat de minister of zijn afgevaardigde de kennisgeving van de in § 1 bedoelde informatie doet, stelt hij alle relevante wetenschappelijke informatie waarover hij beschikt en de eventueel door hem uitgevoerde beoordeling ter beschikking van het EMA. § 4. Op het moment dat de kennisgeving door het EMA wordt gepubliceerd op het Europese webportaal dat de start van de spoedprocedure aankondigt overeenkomstig artikel 107undecies, § 1 van Richtlijn 2001/83, mag het FAGG deze informatie op zijn webportaal publiceren.
Art. 70bis : Indien het geneesmiddel betrokken bij de spoedprocedure niet in andere lidstaten is vergund, wordt het veiligheidsprobleem aangepakt door de minister of zijn afgevaardigde. Deze brengt de houder van de VHB op de hoogte van het feit dat de spoedprocedure werd ingeleid.
Art. 70ter : § 1. Indien het desbetreffende geneesmiddel ook in een andere lidstaat is vergund en het veiligheidsprobleem door het EMA wordt aangepakt overeenkomstig artikel 107decies, § 1 van Richtlijn 2001/83, is dit artikel van toepassing.
Met het oog op de beoordeling van het veiligheidsprobleem door het PRAC overeenkomstig artikel 107undecies, § 2, lid 1 van Richtlijn 2001/83, kan de houder van VHB schriftelijk opmerkingen maken aan het PRAC. In het kader van een openbare hoorzitting gehouden door het PRAC overeenkomstig artikel 107undecies, § 2, lid 3 van Richtlijn 2001/83, wanneer een houder van een VHB of een andere persoon die informatie wil verstrekken over vertrouwelijke gegevens beschikt die voor het onderwerp van de procedure van belang zijn, kan hij verzoeken deze gegevens tijdens een besloten hoorzitting aan het PRAC te mogen presenteren. § 2. Indien de procedure bedoeld in § 1 en § 2 van artikel 107duodecies van Richtlijn 2001/83 van toepassing is, als een consensus over de te nemen maatregelen in de coördinatiegroep wordt bereikt, neemt de minister of zijn afgevaardigde de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken VHB's te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken of de hernieuwing ervan te weigeren volgens het in de consensus vastgestelde tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Ingeval van een wijziging, dient de houder van de VHB bij de minister of zijn afgevaardigde een passende aanvraag tot wijziging in, samen met een bijgewerkte SKP en bijsluiter, volgens het voorziene tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Indien binnen de coördinatiegroep geen consensus wordt bereikt over de te nemen maatregelen en de Europese Commissie een beslissing aanneemt waarin de te nemen maatregelen met betrekking tot de betrokken VHB's worden beschreven overeenkomstig artikel 107duodecies, § 2, derde lid van Richtlijn 2001/83, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 1, negende lid van de wet op de geneesmiddelen en van artikel 32 van dit besluit van toepassing § 3. Indien de procedure bedoeld in § 3 en § 4 van artikel 107duodecies van Richtlijn 2001/83 van toepassing is, als de Europese Commissie een beslissing aanneemt waarin de te nemen maatregelen met betrekking tot de betrokken VHB's worden beschreven overeenkomstig artikel 107duodecies, § 4, tweede lid van Richtlijn 2001/83, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 1, negende lid van de wet op de geneesmiddelen en van artikel 32 van dit besluit van toepassing.
Art. 70quater : § 1. Wanneer, tijdens de in artikel 70ter bedoelde procedure, de Europese Commissie vraagt om tijdelijke maatregelen te treffen ten aanzien van het betrokken geneesmiddel, treft de minister of zijn afgevaardigde deze maatregelen onmiddellijk. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikelen 70, 70bis en 70ter kan de minister of zijn afgevaardigde, wanneer het ter bescherming van de volksgezondheid noodzakelijk is dringende maatregelen te nemen, de VHB schorsen en het gebruik van het betrokken geneesmiddel op zijn grondgebied verbieden totdat een definitieve beschikking in toepassing van voornoemde artikelen wordt vastgesteld.
Hij stelt de Europese Commissie, het EMA en de andere lidstaten uiterlijk op de volgende werkdag van de redenen voor deze maatregel in kennis. Afdeling 5. - Publicatie van beoordelingen
Art. 71 : Het EMA maakt de in de artikelen 68 tot en met 70quater bedoelde eindconclusies van beoordelingen, aanbevelingen, adviezen en beschikkingen openbaar op het Europese webportaal. HOOFDSTUK 4. - Toezicht op veiligheidsstudies na vergunning Art. 72 : § 1. Onverminderd de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, is dit hoofdstuk van toepassing op niet-interventionele veiligheidsstudies na vergunning die door de houder van een VHB vrijwillig of uit hoofde van overeenkomstig artikel 6, § 1octies, lid 1, punt e) of artikel 6, § 1nonies, punt a) van de wet op de geneesmiddelen opgelegde voorwaarden worden aangevat, beheerd of gefinancierd en waarbij gegevens inzake veiligheid bij patiënten of beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden verzameld, hierna genoemd « veiligheidsstudie na vergunning ». § 2. Dit hoofdstuk laat nationale en unitaire eisen ter waarborging van het welzijn en de rechten van deelnemers aan veiligheidsstudies na vergunning onverlet. § 3. De veiligheidsstudies na vergunning kunnen niet worden uitgevoerd wanneer de uitvoering ervan het gebruik van een geneesmiddel zou promoten. § 4. Voor hun deelname aan veiligheidsstudies na vergunning kunnen beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg hoogstens een vergoeding ontvangen voor de daaraan bestede tijd en de daarvoor gemaakte onkosten.
Art. 72bis : Tijdens de veiligheidsstudie na vergunning houdt de houder van de VHB toezicht op de verkregen gegevens en beoordeelt de gevolgen daarvan voor de verhouding tussen de voordelen en risico's van het geneesmiddel in kwestie.
Hij deelt nieuwe informatie mee die van invloed kan zijn op de beoordeling van de verhouding tussen de voordelen en risico's van het geneesmiddel, overeenkomstig artikel 6, § 1quater van de wet op de geneesmiddelen, aan de minister of zijn afgevaardigde alsook aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar het geneesmiddel is vergund.
De in het tweede lid neergelegde verplichting laat de informatie over de studieresultaten die de houder van een VHB overeenkomstig artikel 68 beschikbaar dient te stellen via de PSUR's onverlet.
Art. 72ter : Voor wat betreft de veiligheidsstudies na vergunning die op vrijwillige basis worden uitgevoerd op Belgisch grondgebied, kan de minister of zijn afgevaardigde vragen aan de houder van de VHB het protocol en voortgangsrapporten in te dienen.
In ieder geval, doet de houder van een VHB het eindverslag binnen twaalf maanden na afloop van de inzameling van gegevens toekomen aan de minister of zijn afgevaardigde.
Art. 72quater : § 1. Indien, in toepassing van artikel 6, § 1nonies, eerste lid, punt a), van de wet op de geneesmiddelen, de minister of zijn afgevaardigde na het verlenen van een VHB een veiligheidsstudie na vergunning oplegt en dat deze studie uitsluitend wordt uitgevoerd op Belgisch grondgebied, moet de houder van de VHB, alvorens de studie wordt uitgevoerd, een ontwerpprotocol indienen bij de minister of zijn afgevaardigde die vraagt om de studie uit te voeren. § 2. Binnen zestig dagen na de indiening van het ontwerpprotocol bezorgt de minister of zijn afgevaardigde één van de volgende documenten aan de houder van de VHB : a) een brief waarin het ontwerpprotocol wordt goedgekeurd;b) een bezwaarschrift waarin de redenen voor het bezwaar gedetailleerd worden uiteengezet, als hij oordeelt dat : i) de uitvoering van de studie het gebruik van een geneesmiddel zou promoten; ii) het ontwerp van de studie niet aan de doelstellingen ervan beantwoordt; c) een brief die aangeeft dat de studie een klinische proef is die onder de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon valt. § 3. De studie mag alleen worden aangevat na schriftelijke goedkeuring van de minister of zijn afgevaardigde.
De houder van de VHB dient bij de minister of zijn afgevaardigde voortgangsrapporten in. § 4. Nadat de studie is aangevat, moeten alle belangrijke wijzigingen aan het protocol, voor de uitvoering ervan, bij de minister of zijn afgevaardigde worden ingediend. Die beoordeelt de wijzigingen en brengt de houder van de VHB op de hoogte van zijn goedkeuring of bezwaren. § 5. Na voltooiing van de studie, dient de houder van de VHB elektronisch een eindverslag in bij de minister of zijn afgevaardigde binnen de twaalf maanden na beëindiging van de inzameling van gegevens, tenzij de minister of zijn afgevaardigde hiervoor een schriftelijke vrijstelling heeft verleend. Dit eindverslag wordt samen met een samenvatting van de studieresultaten ingediend.
De houder van de VHB beoordeelt of de studieresultaten gevolgen hebben voor de VHB en dient zo nodig bij de minister of zijn afgevaardigde een aanvraag tot wijziging van de VHB in.
Art. 72quinquies : § 1. Indien, in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 72quater, de minister of zijn afgevaardigde een veiligheidsstudie na vergunning oplegt, in toepassing van artikel 6, § 1octies, eerste lid, punt e) of artikel 6, § 1nonies, eerste lid, punt a) van de wet op de geneesmiddelen, dan moet de houder van de VHB het ontwerpprotocol indienen bij het PRAC overeenkomstig artikel 107quindecies, § 2 van Richtlijn 2001/83. § 2. De studie mag alleen worden aangevat na schriftelijke goedkeuring van het PRAC. Zodra een goedkeuringsbrief is uitgebracht, moet de houder van de VHB het protocol zoals goedgekeurd door het PRAC, aan de minister of zijn afgevaardigde, doen toekomen, wanneer de studie op Belgisch grondgebied wordt uitgevoerd, en vervolgens mag hij overeenkomstig dit protocol met de studie beginnen. § 3. Nadat de studie is aangevat, moeten alle belangrijke wijzigingen aan het protocol, voor de uitvoering ervan, bij het PRAC worden ingediend. Dit beoordeelt de wijzigingen en brengt de houder van de VHB op de hoogte van zijn goedkeuring of bezwaren. De houder van de VHB stelt de Minister of zijn afgevaardigde en de andere lidstaten waar de studie wordt uitgevoerd hiervan in kennis. § 4. Na voltooiing van de studie, dient de houder van de VHB een eindverslag in bij het PRAC binnen de twaalf maanden na beëindiging van de inzameling van gegevens, tenzij het PRAC hiervoor een schriftelijke vrijstelling heeft verleend.
De houder van de VHB beoordeelt of de studieresultaten gevolgen hebben voor de VHB en dient zo nodig bij de minister of zijn afgevaardigde een aanvraag tot wijziging van de VHB in.
De houder van de VHB dient met het eindverslag een samenvatting van de studieresultaten, elektronisch in bij het PRAC. Wanneer de studie op Belgisch grondgebied wordt uitgevoerd, doet de houder van de VHB het eindverslag binnen twaalf maanden na afloop van de inzameling van gegevens toekomen aan de minister of zijn afgevaardigde. § 5. Indien, in functie van de studieresultaten en na overleg met de houder van de VHB, het PRAC gemotiveerde aanbevelingen formuleert betreffende de VHB overeenkomstig artikel 107octodecies van Richtlijn 2001/83, is deze paragraaf van toepassing.
Als een consensus over de te nemen maatregelen in de coördinatiegroep bereikt wordt, neemt de minister of zijn afgevaardigde de maatregelen die noodzakelijk zijn om de betrokken VHB te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken volgens het in de consensus vastgestelde tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Ingeval van een wijziging, dient de houder van de VHB bij de minister of zijn afgevaardigde een passende aanvraag tot wijziging in, samen met een bijgewerkte SKP en bijsluiter volgens het voorziene tijdschema voor tenuitvoerlegging.
Indien binnen de coördinatiegroep geen consensus wordt bereikt over de te nemen maatregelen en de Europese Commissie een beslissing aanneemt waarin de te nemen maatregelen met betrekking tot de betrokken VHB worden beschreven overeenkomstig artikel 107octodecies, § 2, vijfde lid van Richtlijn 2001/83, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 1, negende lid van de wet op de geneesmiddelen en van artikel 32 van dit besluit van toepassing. HOOFDSTUK 5. - Tenuitvoerlegging en richtsnoeren Art. 73 : Voor de toepassing en de interpretatie van de bepalingen van de wet op de geneesmiddelen en dit besluit betreffende de geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden dient men te refereren naar de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 520/2012 van de Commissie van 19 juni 2012 betreffende de uitvoering van werkzaamheden op het gebied van geneesmiddelenbewaking als bepaald in Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad, in het bijzonder in de volgende domeinen : a) de inhoud van het basisdossier van het geneesmiddelenbewakingssysteem en het beheer ervan door de houder van de VHB;b) de minimumeisen van het kwaliteitssysteem voor het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden door de nationale bevoegde autoriteiten en de houder van de VHB;c) het gebruik van internationaal overeengekomen terminologie, formaten en normen voor de uitvoering van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden;d) de minimumeisen voor het toezicht op de gegevens in de Eudravigilance-databank om te bepalen of zich nieuwe of gewijzigde risico's voordoen;e) het formaat en de inhoud van het elektronisch doorsturen van vermoedelijke bijwerkingen door lidstaten en de houder van de VHB;f) het formaat en de inhoud van elektronisch in te dienen PSUR's en risicomanagementplannen;g) het formaat voor protocollen, samenvattingen en eindverslagen van veiligheidsstudies na vergunning. Art. 73bis : Men moet eveneens refereren naar de richtsnoeren opgesteld door het EMA : a) de richtsnoeren inzake goede praktijken op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor bevoegde autoriteiten en houders van een VHB, vastgesteld op grond van artikel 108bis, a), van Richtlijn 2001/83/EG; b) de wetenschappelijke richtsnoeren inzake de werkzaamheidstudies na vergunning, vastgesteld op grond van artikel 108bis, b), van Richtlijn 2001/83/EG;. ».
Het FAGG maakt de lijst van deze richtsnoeren bekend op zijn website, met de datum van hun respectievelijke inwerkingtreding, alsook een link ernaar.
Art. 10.In artikel 86, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « door een door de Minister of door een andere lidstaat erkend laboratorium » vervangen door de woorden « door een andere houder van een vergunning voor de vervaardiging zoals bedoeld in artikel 12bis, § 1 van de wet op de geneesmiddelen ».
Art. 11.In artikel 111, § 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Met het oog op het verlenen van een VHB » worden door de woorden « Alvorens een dergelijke VHB te verlenen » vervangen;2° in het tweede streepje, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - het woord « vraagt » wordt vervangen door de woorden « kan vragen »; - een zin wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Indien hierom wordt verzocht door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, verstrekt de Minister of zijn afgevaardigde, binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek, een kopie van het beoordelingsrapport en van de VHB voor het betrokken geneesmiddel. ».
Art. 12.Artikel 115 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De personen bedoeld in artikel 14, § 1 van de wet op de geneesmiddelen, informeren de aanvrager of de houder van een vergunning voor fabricage of distributie over de inhoud van rapporten, opgesteld in overeenstemming met de artikelen 82 en 97 over het naleven van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen, zoals bedoeld in artikel 12bis, lid 11 van de wet op de geneesmiddelen en beschreven in artikel 81, en de beginselen en richtsnoeren inzake goede distributiepraktijken zoals bedoeld in artikel 12ter, lid 12, van diezelfde wet en beschreven in bijlage V van dit besluit.
Alvorens het rapport goed te keuren, stellen de personen bedoeld in artikel 14, § 1 van de wet op de geneesmiddelen de aanvrager of de houder van de vergunning voor fabricage of distributie in de gelegenheid opmerkingen te maken. ».
Art. 13.In artikel 138 van hetzelfde besluit worden de woorden « in het Belgisch Staatsblad » vervangen door de woorden « op de website van het FAGG ».
Art. 14.Artikel 189 van hetzelfde besluit wordt geschrapt en vervangen door een titel IVbis, luidend als volgt : « Titel IVbis - VHB verbonden aan bijzondere voorwaarden Art. 189 : In toepassing van artikel 6, § 1septies, eerste lid van de wet op de geneesmiddelen, moet de verlening van een VHB onder bepaalde voorwaarden worden gebaseerd op één van de gronden bedoeld in bijlage II bij dit besluit. ».
Art. 15.Artikel 191 van hetzelfde besluit, wordt geschrapt.
Art. 16.Artikel 194 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Art. 194 : Wanneer de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking zijn werkzaamheden niet fysiek in België uitoefent, moet de houder van de VHB een contactpersoon aanwijzen inzake geneesmiddelenbewaking die verbonden is aan de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking.
Deze contactpersoon moet aan de volgende eisen voldoen : - hij moet bereikbaar zijn 24 uur op 24 en 7 dagen op 7; - hij moet zijn werkzaamheden inzake geneesmiddelenbewaking op het Belgisch grondgebied uitoefenen; - hij moet de geschikte kwalificaties hebben om zijn werkzaamheden inzake geneesmiddelenbewaking uit te oefenen, in het bijzonder de taalkwalificaties die nodig zijn om zijn gesprekspartners te kunnen antwoorden in de landstaal van hun keuze en om met de gekwalificeerde persoon verantwoordelijk voor de geneesmiddelenbewaking te communiceren.
De houder van de VHB moet aan de minister of zijn afgevaardigde de naam en de contactgegevens van de contactpersoon meedelen.
De houder van de VHB moet aan het FAGG een verklaring overhandigen waarin hij erkent dat de contactpersoon aan deze vereisten voldoet en dat die over de gepaste middelen beschikt om zijn taken inzake geneesmiddelenbewaking uit te oefenen. ».
Art. 17.Artikel 195 van hetzelfde besluit, wordt geschrapt.
Art. 18.In artikel 213, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « door een door de Minister of door een andere lidstaat erkend laboratorium » vervangen door de woorden « door een andere houder van een vergunning voor de vervaardiging zoals bedoeld in artikel 12bis, § 1, van de wet ».
Art. 19.In artikel 260 van hetzelfde besluit, worden de woorden « in het Belgisch Staatsblad » vervangen door de woorden « op de website van het FAGG ».
Art. 20.In artikelen 2, punten 14, 19 en 20; 29, § 1, lid 1, 1ste en 2de zinnen, en lid 2; 30, lid 2; 88, § 1, leden 5 en 6; 89, § 1, leden 5 en 6; 106, § 1, lid 5; 113, § 2; 117, lid 3; en 120, § 2, 5de streepje, van hetzelfde besluit, worden de woorden « Europees Bureau » vervangen door het woord « EMA ».
Art. 21.Annex III van hetzelfde besluit wordt geschrapt.
Art. 22.§ 1. De verplichting van de houder van een VHB of registratie om een basisdossier van het geneesmiddelenbewakingssysteem voor één of meer geneesmiddelen bij te houden en dit op verzoek ter beschikking te stellen, in toepassing van artikel 12sexies, § 2, tweede lid, punt b) van de wet op de geneesmiddelen, zoals gewijzigd door de wet van 8 augustus 2012, is van toepassing op VHB's of registraties die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn verleend, evenals op aanvragen van VHB of registraties die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werden ingediend : a) vanaf de datum waarop die VHB's of registraties verlengd worden; of, b) 21 juli 2015, de weerhouden datum zijnde de datum van de eerste van deze gebeurtenissen. § 2. De in artikelen 72 tot en met en 72quinquies van het voornoemde koninklijk besluit van 14 december 2006 bedoelde procedures, zoals gewijzigd door dit besluit, zijn alleen van toepassing op studies die na de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangevangen. § 3. De verplichting van de houder van een VHB om gegevens over vermoedelijke niet ernstige bijwerkingen elektronisch door te sturen naar de Eudravigilance-databank, overeenkomstig artikel 67, § 3 van het voornoemde koninklijk besluit van 14 december 2006, zoals gewijzigd door dit besluit, geldt vanaf zes maanden nadat de functiespecificaties van de database tot stand zijn gebracht en door het EMA bekendgemaakt. § 4. De verplichting van de houder van een VHB om PSUR's te doen toekomen aan het EMA als bepaald in artikel 68 van het voornoemde koninklijk besluit van 14 december 2006 zoals gewijzigd door dit besluit, geldt vanaf twaalf maanden nadat de functiespecificaties van het register voor PSUR's tot stand zijn gebracht en door het EMA bekendgemaakt.
Totdat het EMA ervoor kan zorgen dat het register voor PSUR's voldoet aan de overeengekomen functiespecificaties, moet de houder van een VHB de PSUR's doen toekomen aan alle lidstaten waar het geneesmiddel is vergund. § 5. De termijn van 9 maanden, bedoeld in artikel 37, § 1, eerste lid van het voornoemde koninklijk besluit van 14 december 2006, zoals gewijzigd door dit besluit, is alleen van toepassing op VHB's of registraties waarvan de geldigheid verstrijkt na 21 april 2013.
Art. 23.Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : - artikel 66, § 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, zoals vervangen bij artikel 9 van dit besluit, dat in werking treedt op de eerste dag van de derde maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad; - artikelen 10 en 18 van dit besluit die in werking treden op de laatste dag van de twaalfde maand volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 24.De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 mei 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, Mevr. L. ONKELINX