gepubliceerd op 14 maart 2007
Koninklijk besluit betreffende de elektromagnetische compatibiliteit
28 FEBRUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de elektromagnetische compatibiliteit
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, inzonderheid op artikel 4, § 1, vervangen bij de wetten van 4 april 2001 en 18 december 2002;
Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op de artikelen 24 en 25, § 1;
Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 mei 1994 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit;
Overwegende dat normen de algemeen erkende stand der techniek weergeven, dat normalisatie van belang is voor het goed functioneren van de interne markt en dat de overeenstemming met de toepasselijke geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met overeenkomstige essentiële eisen vormt;
Overwegende dat de correcte werking van elektrische toestellen in bepaalde gevallen kan worden verstoord indien deze worden blootgesteld aan elektromagnetische stralingen, wat dan kan leiden tot een situatie die de veiligheid of de gezondheid van de gebruiker van die toestellen in het gedrang brengt, en dat daarom - voor elke uitrusting - het waarborgen van een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit en het vrijwaren van de prestaties van andere uitrusting in de omgeving noodzakelijk is voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de gebruiker;
Overwegende dat een uitrusting die een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit waarborgt en die de prestaties van andere uitrusting in de omgeving vrijwaart, niet noodzakelijk een product is dat bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden geen enkel risico oplevert, en daarom tevens dient te voldoen aan de specifieke communautaire of nationale wetgeving inzake de veiligheid van uitrusting.
Gelet op het advies 41.891/1 van de Raad van State, gegeven op 4 januari 2007 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, van Onze Minister van Energie, van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit zet de Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG om in Belgische recht.
Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « uitrusting » : elk apparaat of vaste installatie;2° « apparaat » : elk afgewerkt toestel of een samenstel ervan beschikbaar op de markt als één aparte functionele eenheid bestemd voor een eindgebruiker en die elektromagnetische storingen kan veroorzaken of erdoor beïnvloed kan worden;3° « vaste installatie » : een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventueel andere inrichtingen, die samengesteld, geïnstalleerd en bestemd zijn om bestendig op een vooraf bepaalde plaats gebruikt te worden;4° « elektromagnetische compatibiliteit » : de eigenschap van een uitrusting om in haar elektromagnetische omgeving op bevredigende wijze te kunnen functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor andere uitrusting in die omgeving;5° « elektromagnetische storing » : elk elektromagnetisch verschijnsel dat een verslechtering van de prestaties van uitrusting kan veroorzaken.Een elektromagnetische storing kan een elektromagnetische ruis, een ongewenst signaal of een wijziging in het voortplantingsmilieu zelf zijn; 6° « ongevoeligheid » : de eigenschap van uitrusting om in aanwezigheid van een elektromagnetische storing te kunnen functioneren zoals beoogd zonder verslechtering van prestaties;7° « veiligheidsdoeleinden » : de doeleinden van de bescherming van menselijk leven of van goederen;8° « elektromagnetische omgeving » : het geheel van waarneembare elektromagnetische verschijnselen op een bepaalde locatie;9° « aangemelde instantie » : instantie die aan de in bijlage VI genoemde criteria voldoet en als zodanig erkend is;10° « EG-verklaring van overeenstemming » : document waarin een fabrikant verzekert en verklaart dat het apparaat beantwoordt aan de bepalingen van dit besluit die erop betrekking hebben;11° « geharmoniseerde norm » : een door een erkende Europese normalisatie-instelling, in opdracht van de Europese Commissie en in overeenstemming met de procedures van Richtlijn 98/34/EG goedgekeurde technische specificatie, met het doel een niet-dwingende Europese vereiste vast te stellen, en waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt;12° « bevoegde overheden » : a) de Algemene Directie van Energie, de Algemene Directie van Kwaliteit en Veiligheid en de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie;b) de Algemene Directie van Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; c) het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (B.I.P.T.) opgericht bij artikel 71 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
In dit besluit worden als een apparaat beschouwd in de zin van het eerste lid, 2° : 1° componenten of subassemblages die bedoeld zijn om door de eindgebruiker te worden ingebouwd in een apparaat en die in staat zijn elektromagnetische storingen te veroorzaken of waarvan de werking door dergelijke storingen kan worden beïnvloed;2° mobiele installaties omschreven als een combinatie van apparaten, en, waar van toepassing, andere inrichtingen, die bestemd is om te worden verplaatst en te worden gebruikt op een verscheidenheid van locaties.
Art. 3.Dit besluit regelt de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Het strekt ertoe te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit.
Dit besluit is niet van toepassing op : 1° apparatuur in de zin van artikel 2, 43°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie; 2° luchtvaartproducten, onderdelen en uitrustingsstukken in de zin van de Verordening (EG) nr.1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart; 3° radioapparatuur in de zin van artikel 34, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Dit besluit is niet van toepassing op uitrusting die vanwege de inherente aard van haar fysische eigenschappen : 1° geen elektromagnetische emissies kan produceren of niet kan bijdragen tot de productie van elektromagnetische emissies van een niveau dat hoger ligt dan het niveau waarop radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren;en 2° zonder onaanvaardbare verslechtering functioneert in aanwezigheid van elektromagnetische storingen die normaal gesproken het gevolg zijn van het gebruik overeenkomstig haar bestemming; Wanneer voor de in het eerste lid bedoelde uitrusting de in bijlage I bedoelde essentiële eisen al geheel of gedeeltelijk op meer specifieke wijze bij andere koninklijke besluiten ter omzetting van communautaire richtlijnen zijn vastgesteld, is dit besluit, wat deze eisen betreft, niet of niet langer van toepassing op die uitrusting, vanaf de toepassingsdatum van die koninklijke besluiten;
Dit besluit heeft geen gevolgen voor de toepassing van communautaire of nationale wetgeving inzake de veiligheid van uitrusting.
Art. 4.De in artikel 3 bedoelde uitrusting kan alleen in de handel worden gebracht en/of in gebruik worden genomen indien zij voldoet aan alle voorschriften van dit besluit wanneer zij op passende wijze wordt geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig haar bestemming wordt gebruikt.
Art. 5.Het op de markt brengen en/of het in gebruik nemen van uitrusting die aan de bepalingen van dit besluit voldoet mag niet belemmerd worden om redenen die verband houden met de elektromagnetische compatibiliteit.
De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan de toepassing van de volgende speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting : 1° maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen;2° maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare telecommunicatienetwerken of zend- of ontvangstations te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties. Er mag geen belemmering zijn tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen, tentoonstellen en/of demonstreren van uitrusting die niet aan dit besluit voldoet, op voorwaarde dat duidelijk aangegeven wordt dat de uitrusting niet op de markt mag worden gebracht en/of in gebruik mag worden genomen zolang zij niet in overeenstemming is gebracht met dit besluit. Demonstraties mogen alleen worden uitgevoerd wanneer er passende maatregelen zijn genomen om elektromagnetische storingen te vermijden.
Art. 6.De in artikel 3 bedoelde uitrusting dient aan de in bijlage I opgenomen essentiële eisen te voldoen.
Art. 7.De overeenstemming van uitrusting met de toepasselijke geharmoniseerde normen levert een vermoeden van overeenstemming op met de essentiële eisen van bijlage I waarop deze normen betrekking hebben. Dit vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en tot de desbetreffende essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde norm(en) betrekking hebben. HOOFDSTUK II. - Apparaten
Art. 8.Overeenstemming van apparaten met de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, wordt aangetoond door gebruik te maken van de in bijlage II omschreven procedure (interne productiecontrole). De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap kan, indien hij dit wenst, evenwel ook de in bijlage III omschreven procedure volgen.
Art. 9.Apparaten waarvan de overeenstemming met dit besluit is vastgesteld volgens de procedure van artikel 8, zijn voorzien van de CE-markering die deze overeenstemming bevestigt. Het aanbrengen van de CE-markering is de verantwoordelijkheid van de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap. De CE-markering wordt aangebracht overeenkomstig de bepalingen van bijlage V. Het aanbrengen, op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing ervan, van tekens die derde partijen zouden kunnen misleiden betreffende de betekenis en/of de grafische vormgeving van de CE-markering is verboden.
Op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing mogen andere tekens worden aangebracht, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de zichtbaarheid of de leesbaarheid van de CE-markering.
Onverminderd artikel 11, indien vastgesteld is dat de CE-markering onrechtmatig is aangebracht, zorgt de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap er onmiddellijk voor dat het apparaat in overeenstemming wordt gebracht met de bepalingen betreffende de CE-markering en bericht, binnen een termijn van een maand na de vaststelling van de inbreuk, de betrokken bevoegde overheid van de terzake genomen maatregelen.
Art. 10.Elk apparaat wordt geïdentificeerd met behulp van een type-, partij-, serienummer of gelijk welke andere informatie aan de hand waarvan het apparaat kan worden geïdentificeerd.
Bij elk apparaat worden de naam en het adres van de fabrikant gevoegd en, indien deze niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam en het adres van diens gevolmachtigde of van de persoon in de Gemeenschap die verantwoordelijk is voor het op de Gemeenschapsmarkt brengen van het apparaat.
De fabrikant verstrekt informatie over specifieke voorzorgsmaatregelen die tijdens de assemblage, de installatie, het onderhoud of het gebruik van het apparaat moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat het apparaat bij ingebruikname aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoet.
Een apparaat waarvan de overeenstemming met de beschermingseisen in woongebieden niet gegarandeerd kan worden, gaat vergezeld van een duidelijke aanduiding van deze gebruiksbeperkingen, waar nodig ook op de verpakking.
De informatie die nodig is om het apparaat overeenkomstig haar bestemming te kunnen gebruiken, wordt vermeld in de instructies die het apparaat vergezellen.
De voor professionele doeleinden bestemde producten waarvan de etikettering het professioneel gebruik aangeeft, die niet in de distributie ter beschikking zijn van de consumenten, en die slechts in een uitzonderlijk klein aantal op de arbeidsmarkt aangewend worden, mag afgeweken worden van de verplichting om de etiketteringen en de door de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten voorgeschreven informatie, de gebruiksaanwijzingen en de garantiebewijzen op te stellen in de taal of talen van het taalgebied waar producten op de markt worden gebracht.
Art. 11.§ 1. Wanneer er een vermoeden bestaat dat een apparaat niet aan de in bijlage I, punt 1 bedoelde beschermingseisen voldoet, kunnen de bevoegde overheden, ieder wat hem betreft, overgaan tot een onderzoek van het betrokken apparaat.
Het onderzoek van de apparaten wordt aan een erkend laboratorium overeenkomstig de bepalingen van artikel 13 toevertrouwd.
Indien uit het onderzoek, blijkt dat er niet wordt voldaan aan de beschermingseisen bedoeld in bijlage I, punt 1, wordt daarvan bij een ter post aangetekende brief kennisgeving gedaan aan de fabrikant, waarbij wordt verklaard of het conformiteitgebrek voortspruit uit : 1° de niet-inachtneming van de beschermingseisen bedoeld in bijlage I, punt 1, wanneer het apparaat niet in overeenstemming is met de in artikel 7 bedoelde normen;2° een verkeerde toepassing van de in artikel 7 bedoelde normen;3° een leemte in de in artikel 7 bedoelde normen. Binnen een termijn van een maand na de kennisgeving bedoeld in het derde lid, kan betrokkene bij een ter post aangetekende brief aan de bevoegde overheid een aanvraag tot een nieuw onderzoek richten op basis van een uitvoerige motivering.
Wanneer het resultaat van het nieuw onderzoek bekend is of wanneer betrokkene binnen 30 dagen na de kennisgeving bedoeld in het derde lid geen nieuw onderzoek heeft gevraagd, kan de bevoegde overheid, het betrokken apparaat uit de handel nemen, het in de handel brengen ervan verbieden of het vrije verkeer ervan beperken. § 2. Wanneer er wordt vastgesteld dat een niet-conform apparaat onderworpen werd aan de in bijlage III bedoelde conformiteitsbeoordelings- procedure, treft elke bevoegde overheid, rekening houdend met haar bevoegdheden, de passende maatregelen ten aanzien van de auteur van de in bijlage III, punt 3, bedoelde verklaring.
Art. 12.De Europese Commissie wordt in kennis gesteld van de instanties die voor het uitvoeren van de in bijlage III, punt 3 genoemde taken zijn aangewezen. Bij de aanmelding wordt vermeld of deze instanties aangewezen zijn om de in bijlage III, punt 3 bedoelde taken uit te voeren voor alle apparaten die onder dit besluit vallen en/of voor alle in bijlage I genoemde essentiële eisen, dan wel of de reikwijdte van de aanwijzing beperkt is tot bepaalde specifieke aspecten en/of categorieën apparaten.
Om erkend te worden en te blijven moeten de aangemelde instanties, evenals de beproevingslaboratoria voldoen aan de voorwaarden die voorkomen in bijlage VI. De laboratoria moeten ook voldoen aan criteria inzake beproevingslaboratoria die bepaald zijn in de norm NBN-EN 17025.
De instanties die voldoen aan de door de toepasselijke geharmoniseerde normen vastgestelde beoordelingscriteria, worden geacht te voldoen aan de criteria van bijlage VI waarop deze geharmoniseerde normen betrekking hebben. De Commissie maakt de referenties van deze normen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Art. 13.§ 1. De aanvraag tot erkenning moet worden gericht aan de Minister van Energie of de Minister van Consumentenzaken. Bij de aanvraag dienen de stukken te worden gevoegd waaruit blijkt dat de instantie of het laboratorium voldoet aan de in artikel 12 bedoelde voorwaarden.
De Ministers van Energie en van Consumentenzaken, bepalen de datum en de modaliteiten volgens dewelke de beproevingslaboratoria het bewijs moeten leveren dat zij conform zijn met de norm NBN-EN 17025 en dit door voorlegging van een accreditatie die is afgeleverd op basis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 2. De aanvraag wordt onderzocht door de in artikel 18 bedoelde ambtenaren. De ambtenaren kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.
De kosten voortvloeiend uit de prestaties van derden en die betrekking hebben op het onderzoek van de aanvraag rusten op de aanvrager. § 3. Indien het onderzoek bedoeld in § 2 een positief resultaat geeft, leggen de ambtenaren het voorstel van erkenning voor aan de Minister van Energie en de Minister van Consumentenzaken die samen een beslissing nemen.
Indien het onderzoek bedoeld in § 2 een negatief resultaat geeft, wordt de weigering, met opgave van de redenen, bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken instantie of het betrokken laboratorium meegedeeld.
Art. 14.De erkenning wordt verleend voor een maximumduur van 5 jaar.
De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moet ten laatste zes maanden voor de afloop van de erkenningsduur worden ingediend, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13.
Art. 15.Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, hebben de ambtenaren alsook de officieren van gerechtelijke politie vermeld in artikel 18 vrije toegang tot de lokalen van de aangemelde instanties en erkende laboratoria. Zij kunnen alle nuttige documenten en gegevens vragen en onderzoeken die getuigen van de naleving van de bij dit besluit vastgestelde voorwaarden. Indien dit nodig is, moeten de documenten of een kopie van de documenten die de controle mogelijk maakt, hen worden overhandigd.
Wanneer één of verschillende in het artikel 12 bedoelde criteria niet meer zijn nageleefd, stellen zij een termijn vast die het de aangemelde instantie of het erkende laboratorium mogelijk maakt zich ernaar te richten. Deze termijn mag geen dertig dagen overschrijden.
Art. 16.De Minister van Energie en de Minister van Consumentenzaken kunnen gezamenlijk bij een met redenen omklede beslissing de aan een instantie of laboratorium verleende erkenning intrekken : 1° indien deze instantie of dit laboratorium, na afloop van de door de bevoegde ambtenaar vastgestelde termijn om zich te richten naar de in artikel 12 bedoelde criteria, nog altijd niet aan deze criteria voldoet;2° indien deze instantie of dit laboratorium, in de hoedanigheid van aangemelde instantie of erkend laboratorium, activiteiten uitoefent op een gebied waarvoor de erkenning niet wordt verleend. De intrekking van de erkenning wordt aan de aangemelde instantie of het erkende laboratorium bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht. HOOFDSTUK III. - Vaste installaties
Art. 17.§ 1. Apparaten die op de markt zijn gebracht en die in een vaste installatie kunnen worden ingebouwd, zijn onderworpen aan alle voor apparaten toepasselijke bepalingen die in dit besluit zijn opgenomen.
Het bepaalde in de artikelen 6, 8, 9 en 10 is evenwel niet verplicht in het geval van een apparaat dat bestemd is om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anderszins niet in de handel verkrijgbaar is. In dergelijke gevallen wordt de vaste installatie in de begeleidende documentatie geïdentificeerd, met vermelding van de eigenschappen ervan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit en van de voorzorgsmaatregelen welke moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie in te bouwen, teneinde de overeenstemming van de desbetreffende installatie niet aan te tasten. Voorts wordt in de documentatie de informatie opgenomen als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid. § 2. Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet aan de eisen voldoet, in het bijzonder bij klachten over storingen die door de installatie zouden worden veroorzaakt, kan de bevoegde overheid eisen dat er bewijs van overeenstemming van de vaste installatie wordt voorgelegd en, zo nodig, een beoordeling inleiden.
Wanneer is vastgesteld dat niet aan de eisen is voldaan, kan de bevoegde overheid passende maatregelen opleggen om de vaste installatie in overeenstemming te brengen met de beschermingseisen van bijlage I, punt 1. § 3. De verantwoordelijke persoon voor de vaststelling van de overeenstemming van een vaste installatie met de toepasselijke essentiële eisen en voor het ter beschikking houden van de documentatie bedoeld in bijlage I, punt 2, is de eigenaar of de mandataris die door hem voorafgaandelijk werd aangeduid (uitbater, installateur,...). HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 18.Overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten door de ambtenaren hiertoe aangeduid door de bevoegde Minister, ieder wat hem betreft, en door de officieren van gerechtelijke politie vermeld in de artikelen 24 en 25 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Art. 19.De Minister van Energie en de Minister van Consumentenzaken maken in het Belgisch Staatsblad de lijst bekend van de erkende laboratoria en aangemelde instanties die erkend zijn overeenkomstig artikel 12.
Art. 20.Het koninklijk besluit van 18 mei 1994 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit wordt opgeheven.
Art. 21.Het op de markt brengen en/of de ingebruikname van uitrusting die in overeenstemming is met de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 mei 1994 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit en die vóór 20 juli 2009 op de markt is gebracht, mag niet worden belemmerd.
Art. 22.Dit besluit treedt in werking op 20 juli 2007.
Art. 23.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Onze Minister van Energie en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 februari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage I Essentiële eisen als bedoeld in artikel 6 1. Beschermingseisen Uitrusting moet, rekening houdende met de stand van de techniek, zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt gegarandeerd dat : a) de opgewekte elektromagnetische storingen het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren;b) zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storingen bezit dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kan functioneren.2. Specifieke eisen voor vaste installaties Installatie en beoogd gebruik van componenten : Een vaste installatie moet worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van de componenten, teneinde aan de in punt 1 bedoelde beschermingseisen te voldoen.Deze goede technologische praktijken moeten gedocumenteerd zijn en de desbetreffende documentatie dient, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor inspectiedoeleinden ter beschikking van de bevoegde overheden te worden gehouden.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage II Conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 8 (interne productiecontrole) De fabrikant dient apparaten aan een, op relevante verschijnselen gebaseerde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te onderwerpen, teneinde aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen te voldoen. De juiste toepassing van alle relevante geharmoniseerde normen, wordt beschouwd als gelijkwaardig aan het uitvoeren van de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling. 2. Bij de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle normale beoogde gebruikscondities.Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen, dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoen in alle mogelijke configuraties die door de fabrikant worden aangegeven als representatief voor het beoogde gebruik. 3. Met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV stelt de fabrikant technische documentatie op die het bewijs levert dat het apparaat aan de essentiële eisen van dit besluit voldoet.4. De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap houdt de technische documentatie gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking van de bevoegde overheden.5. De overeenstemming van apparaten met alle toepasselijke essentiële eisen moet worden bekrachtigd aan de hand van een EG-verklaring van overeenstemming die door de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap wordt verstrekt.6. De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap dient de EG-verklaring van overeenstemming gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking te houden van de bevoegde overheden.7. Is noch de fabrikant, noch diens gevolmachtigde in de Gemeenschap gevestigd, dan is degene die het apparaat in de Gemeenschap op de markt brengt, ertoe verplicht de EG-verklaring van overeenstemming en de technische documentatie ter beschikking te houden van de bevoegde overheden.8. De fabrikant moet alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de producten worden vervaardigd in overeenstemming met de in punt 3 bedoelde technische documentatie en met de toepasselijke bepalingen van dit besluit.9. De technische documentatie en de EG-verklaring van overeenstemming moeten worden opgesteld volgens de bepalingen van bijlage IV. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage III Conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 8 1. Deze procedure komt neer op de toepassing van bijlage II met de volgende aanvulling.2. De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap legt de in artikel 12 bedoelde aangemelde instantie de technische documentatie voor en verzoekt haar om een beoordeling.De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap meldt aan de aangemelde instantie welke aspecten van de essentiële eisen door haar beoordeeld moeten worden. 3. De aangemelde instantie onderzoekt de technische documentatie en beoordeelt of die documentatie naar behoren aantoont dat aan de door haar te beoordelen eisen van dit besluit is voldaan.Indien wordt bevestigd dat het apparaat daarmee in overeenstemming is, geeft de aangemelde instantie aan de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap een verklaring af die de overeenstemming van het apparaat bevestigt. De verklaring blijft beperkt tot de door haar beoordeelde aspecten van de essentiële eisen. 4. De fabrikant voegt de verklaring van de aangemelde instantie bij de technische documentatie. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage IV Technische documentatie en EG-verklaring van overeenstemming 1. Technische documentatie Aan de hand van de technische documentatie moet de overeenstemming van het apparaat met de essentiële eisen kunnen worden beoordeeld.De technische documentatie moet betrekking hebben op het ontwerp en de vervaardiging van het apparaat en moet in het bijzonder het volgende omvatten : - een algemene beschrijving van het apparaat; - een bewijs van de overeenstemming met de eventueel beschikbare geharmoniseerde normen die volledig of gedeeltelijk worden toegepast, - indien de fabrikant de geharmoniseerde normen niet heeft toegepast, of deze slechts gedeeltelijk heeft toegepast, een beschrijving en uitleg van de genomen maatregelen om aan de essentiële eisen van dit besluit te voldoen, inclusief een beschrijving van de in bijlage II, punt 1, bedoelde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling, resultaten van gemaakte ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, testverslagen, enzovoorts, - een verklaring van de aangemelde instantie, indien de in bijlage III bedoelde procedure is gevolgd. 2. EG-verklaring van overeenstemming De EG-verklaring van overeenstemming moet ten minste het volgende omvatten : - een verwijzing naar de richtlijn 2004/108/EG; - de identificatie van het betrokken apparaat, als bedoeld in artikel 10, eerste lid; - de naam en het adres van de fabrikant en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap; - een gedateerde referentie van de specificaties waarmee het apparaat volgens de verklaring in overeenstemming is, teneinde de overeenstemming van het apparaat met de bepalingen van dit besluit te verzekeren; - de datum van die verklaring; - de identiteit en de handtekening van de persoon die gemachtigd is om de fabrikant of diens gevolmachtigde te binden.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage V CE-markering als bedoeld in artikel 9 De CE-markering bestaat uit de letters »CE »in de volgende vorm :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
De CE-markering moet ten minste 5 mm hoog zijn. Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.
De CE-markering wordt op het apparaat of op het gegevensplaatje aangebracht. Wanneer echter de aard van het apparaat dat niet toelaat of niet rechtvaardigt, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking, voorzover deze bestaat, en op de begeleidende documenten.
Indien het apparaat met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat het apparaat ook aan deze andere richtlijnen voldoet.
Indien echter in één of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de keuze van de toe te passen regeling aan de fabrikant wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de door de fabrikant toegepaste richtlijnen wordt voldaan. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld in de door de richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het apparaat zijn gevoegd.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage VI Criteria voor de beoordeling van de instanties die worden aangemeld 1. De aangemelde instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen : a) beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;b) vakbekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;c) onafhankelijkheid bij het opstellen van verslagen en het uitoefenen van het bij dit koninklijk besluit voorgeschreven onderzoek;d) onafhankelijkheid van het leidinggevend en het technisch personeel ten aanzien van alle partijen, groepen en personen die directe of indirecte belangen hebben bij de betrokken uitrusting;e) bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;f) het hebben van een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, tenzij deze aansprakelijkheid op grond van het nationale recht reeds door de Staat wordt gedekt.2. Door de bevoegde overheden wordt periodiek gecontroleerd of nog altijd aan de in punt 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 februari 2007 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN