Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek VII - Biologische agentia van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017011426
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017011426/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek VII - Biologische agentia van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014, artikel 5, § 3 en artikel 12, § 1, 5°, gewijzigd bij de wet van 3 juni 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies nr. 60.046/1 van de Raad van State, gegeven op 19 oktober 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek VII.- Biologische agentia van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt: "BOEK VII.- BIOLOGISCHE AGENTIA TITEL 1.- ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. VII.1-1.- Deze titel is van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van het werk worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia.

Art. VII.1-2.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° micro-organisme: een al dan niet cellulaire microbiologische entiteit, met het vermogen van replicatie of overdracht van genetisch materiaal;2° celcultuur: het resultaat van het in vitro kweken van cellen afkomstig van meercellige organismen;3° scherp medisch instrument: een voor de uitoefening van bepaalde medische handelingen benodigd voorwerp of instrument dat kan snijden of prikken en verwondingen en/of infecties kan veroorzaken.Een scherp medisch instrument wordt beschouwd als een arbeidsmiddel in de zin van boek IV, titel 2. HOOFDSTUK II. - Risicoanalyse Art. VII.1-3.- De biologische agentia worden in vier gevaargroepen ingedeeld, naar gelang van het risico van infectieziekte dat zij met zich brengen: 1° een biologisch agens van groep 1 is een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens een ziekte kan veroorzaken;2° een biologisch agens van groep 2 is een agens dat bij de mens een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de werknemers kan opleveren; het is onwaarschijnlijk dat het zich onder de bevolking verspreidt; er bestaat gewoonlijk een effectieve profylaxe of behandeling; 3° een biologisch agens van groep 3 is een agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren;er is een kans dat het zich onder de bevolking verspreidt, doch gewoonlijk bestaat er een effectieve profylaxe of behandeling; 4° een biologisch agens van groep 4 is een agens dat bij de mens een ernstige ziekte veroorzaakt en een groot gevaar voor de werknemers oplevert;er is een grote kans dat het zich onder de bevolking verspreidt; gewoonlijk bestaat er geen effectieve profylaxe of behandeling.

De lijsten van deze biologische agentia en hun classificatie voor de groepen 2, 3 en 4 zijn opgenomen in bijlage VII.1-1.

Art. VII. 1-4.- In het kader van de risicoanalyse, zijn de werkgevers gehouden: 1° voor alle werkzaamheden waarbij zich een risico bij blootstelling aan biologische agentia kan voordoen, de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de werknemers te bepalen, teneinde: a) elk risico voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers te kunnen beoordelen;b) vast te stellen welke maatregelen moeten worden genomen;c) vast te stellen voor welke werknemers speciale beschermende maatregelen en maatregelen in verband met het gezondheidstoezicht nodig kunnen zijn;2° voor werkzaamheden die blootstelling aan verscheidene groepen van biologische agentia met zich brengen, het risico te beoordelen op basis van het gevaar dat wordt opgeleverd door alle biologische agentia die bij die werkzaamheden aanwezig zijn; 3° voor werkzaamheden die blootstelling aan biologische agentia met zich brengen, de periodiciteit van de beoordeling vast te stellen volgens de aard van de verkregen resultaten en onverminderd de in artikel VII.1-7 bepaalde gevallen.

Art. VII.1-5.- De werkgever verricht de risicoanalyse in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, en baseert zich daarbij op alle beschikbare informatie, inzonderheid: 1° de in bijlage VII.1-1 bedoelde classificatie van biologische agentia die een gevaar voor de menselijke gezondheid zijn of kunnen zijn; 2° de aanbevelingen, verstrekt door de instanties die door de Minister als bevoegd worden beschouwd, om het biologische agens aan preventiemaatregelen te onderwerpen teneinde de gezondheid van de werknemers te beschermen wanneer die ten gevolge van hun werk aan een dergelijk agens worden of kunnen worden blootgesteld;3° de informatie over ziekten die de werknemers kunnen oplopen ten gevolge van hun beroepsactiviteiten;4° de allergene of toxogene effecten van de biologische agentia die de werknemers ten gevolge van hun werk kunnen ondervinden;5° het feit dat een werknemer is getroffen door een infectie of een ziekte die rechtstreeks verband houdt met zijn werk. Art. VII.1-6.- Voor de diensten op het gebied van gezondheidszorg en diergeneeskunde, met uitzondering van diagnoselaboratoria, is de werkgever gehouden, ten behoeve van de risicoanalyse, speciaal aandacht te besteden aan: 1° onzekerheid over de aanwezigheid van biologische agentia in het organisme van patiënten of van dieren en in de daaruit afkomstige monsters en afval;2° het gevaar van in het organisme van patiënten of van dieren en in de daaruit genomen materialen en monsters aanwezige of vermoede biologische agentia;3° de aan de aard van het werk verbonden risico's. Art. VII.1-7.- De in de artikelen VII.1-3 en VII.1-4 bedoelde risicoanalyse moet op gezette tijden worden herhaald en in ieder geval telkens wanneer er een wijziging plaatsvindt van de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de blootstelling van werknemers aan biologische agentia, en indien blijkt dat een werknemer getroffen wordt door een infectie of een ziekte die het resultaat zou zijn van zo'n blootstelling.

Art. VII.1-8.- De elementen die bij de risicoanalyse hebben meegespeeld, inzonderheid deze bedoeld in de artikelen VII.1-5 en VII.1-6, de resultaten van de risicoanalyse en de te nemen algemene maatregelen worden bijgehouden in een geschreven document dat wordt voorgelegd aan het advies van het Comité.

Art. VII.1-9.- De werkgever stelt, desgevraagd, het geschreven document bedoeld in artikel VII.1-8 ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaar. HOOFDSTUK III. - Lijst van de blootgestelde werknemers Art. VII.1-10.- Onverminderd de bepaling van artikel I.4-5, houdt de werkgever, op de arbeidsplaats en ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren, een naamlijst bij van de werknemers die de in artikel VII.1-4 bedoelde werkzaamheden verrichten en die worden blootgesteld aan biologische agentia van groep 3 of 4, waarbij wordt aangegeven welk soort werk werd verricht, met zo mogelijk de vermelding van het biologisch agens waaraan de werknemers worden blootgesteld en, in voorkomend geval, de in artikel VII.1-76 bedoelde ongevallen of incidenten.

Art. VII.1-11.- De lijst wordt in de hoofdzetel van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst van de werkgever bewaard gedurende ten minste tien jaar na het einde van de blootstelling.

De lijst wordt op dezelfde plaats gedurende een periode van dertig jaar na de laatst bekende blootstelling bewaard ingeval het gaat om blootstellingen die kunnen resulteren in infecties die: 1° worden veroorzaakt door biologische agentia waarvan bekend is dat zij hardnekkige of latente infecties teweeg kunnen brengen;2° op basis van de huidige kennis pas vele jaren later, wanneer de ziekte zich ontwikkelt, kunnen worden onderkend;3° een bijzonder lange incubatieperiode hebben, alvorens de ziekte zich ontwikkelt;4° behandeling ten spijt, gedurende lange tijd steeds opnieuw de kop opsteken;5° ernstige gevolgen op lange termijn kunnen hebben. Het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst die zijn werkzaamheden staakt, verwittigt de algemene directie TWW ten minste drie maanden op voorhand, ten einde deze de gelegenheid te geven te beslissen welke maatregelen moeten worden genomen betreffende de bestemming van de naamlijst.

Art. VII.1-12.- De bevoegde preventieadviseur en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer krijgen inzage in de lijst.

Art. VII. 1-13.- Iedere werknemer krijgt inzage in de informatie van de lijst die hem persoonlijk betreft. HOOFDSTUK IV. - Algemene preventiemaatregelen Art. VII.1-14.- Indien de aard van het werk het toelaat, vermijdt de werkgever het gebruik van een gevaarlijk biologisch agens door het te vervangen door een biologisch agens dat, volgens de huidige stand van de kennis, in de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid van de werknemers.

Art. VII.1-15.- Onverminderd de bepalingen van artikel VII.1-14, moet de blootstelling van de werknemers door passende fysieke beheersingsmaatregelen worden voorkomen, indien de resultaten van de in de artikelen VII.1-3 en VII.1-4 bedoelde risicoanalyse op een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers wijzen.

Art. VII.1-16.- Indien het gezien de werkzaamheden en de risicoanalyse technisch niet mogelijk is de blootstelling van de werknemers te voorkomen, brengt de werkgever de risico's terug tot een zodanig laag niveau als voor een adequate bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de betrokken werknemers noodzakelijk is, met name door onderstaande maatregelen toe te passen met inachtneming van het resultaat van de risicoanalyse: 1° een zodanige opzet van de arbeidsprocédés en de technische controlemaatregelen, dat het vrijkomen van biologische agentia op de arbeidsplaats vermeden of tot een minimum beperkt wordt;2° maximale beperking van het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld;3° collectieve beschermingsmaatregelen of, wanneer de blootstelling niet met deze maatregelen kan worden vermeden, individuele beschermingsmaatregelen;4° hygiënische maatregelen die verenigbaar zijn met de doelstelling om gevallen waarin een biologisch agens per ongeluk van de arbeidsplaats naar buiten wordt overgebracht of vrijkomt, te voorkomen of te beperken;5° maatregelen voor het veilig omgaan met en vervoeren van biologische agentia op de arbeidsplaats;6° middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen door werknemers, door het gebruik van veilige en herkenbare recipiënten, zo nodig na passende behandeling; 7° het gebruik van het bord voor biologisch gevaar afgebeeld in de bijlage VII.1-4 en van andere waarschuwingssignalen, overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van titel 6 van boek III; 8° opstelling van actieplannen voor gebruik bij ongevallen met biologische agentia;9° waar nodig en technisch mogelijk, het opsporen van de aanwezigheid van op het werk gebruikte biologische agentia buiten de eerste fysieke omhulling. HOOFDSTUK V. - Bijzondere preventiemaatregelen Art. VII.1-17.- Indien de resultaten van de risicoanalyse aantonen dat de blootstelling of de eventuele blootstelling verband houdt met een biologisch agens van groep 1 zonder identificeerbaar risico voor de gezondheid van de werknemers, inclusief de levende, verzwakte vaccins, is de werkgever ertoe gehouden de principes voor een goede arbeidsveiligheid en -hygiëne na te leven.

Art. VII.1-18.- Indien de resultaten van de risicoanalyse aantonen dat de werkzaamheid niet het welbewuste voornemen impliceert te werken met een biologisch agens of een dergelijk agens te gebruiken, maar wel blootstelling van de werknemers aan een biologisch agens met zich kan brengen, zoals bij de werkzaamheden van de indicatieve lijst bedoeld bij het volgende lid, is de werkgever gehouden de maatregelen toe te passen van de artikelen VII.1-10 tot VII.1-14, VII.1-17 en VII.1-33 tot VII.1-55, tenzij uit de risicobeoordeling blijkt dat dit niet noodzakelijk is.

De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden zijn inzonderheid: 1° werk in de voedingsindustrie;2° werk in de landbouw;3° werkzaamheden waarbij sprake is van contact met dieren of producten van dierlijke oorsprong;4° werk in de gezondheidszorg, met inbegrip van werk in isolatie- en post-mortem-eenheden;5° werk in klinische, veterinaire en diagnoselaboratoria, met uitsluiting van microbiologische diagnoselaboratoria;6° werkzaamheden in diensten voor sociale hulp, noodhulp en in strafinrichtingen;7° werk in vuilverwerkingsbedrijven;8° werk in installaties voor de zuivering van afvalwater. Art. VII.1-19.- In diensten op het gebied van de gezondheidszorg en de diergeneeskunde omvatten de maatregelen voor een adequate bescherming van de gezondheid en veiligheid van de betrokken werknemers inzonderheid: 1° de omschrijving van passende ontsmettings- en desinfectieprocedures;2° de uitwerking van procedures voor veilige omgang met en verwijdering van besmette afvalmaterialen. Art. VII.1-20.- In isolatieafdelingen met patiënten of dieren die besmet zijn of zouden zijn met biologische agentia van groep 3 of 4 moeten passende beheersingsmaatregelen uit bijlage VII.1-2, kolom A, worden gekozen om de kans op infectie tot een minimum te beperken.

Art. VII.1-21.- In laboratoria, met inbegrip van diagnoselaboratoria, en verblijven voor proefdieren die opzettelijk zijn besmet met biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 dan wel dragers zijn of zouden zijn van die agentia, dienen de volgende maatregelen te worden getroffen: 1° op grond van de risicoanalyse moeten in overeenstemming met bijlage VII.1-2 maatregelen worden vastgesteld, nadat het voor de biologische agentia vereiste fysieke beheersingsniveau is vastgesteld op basis van de classificatie bedoeld in artikel VII.1-3.

Activiteiten waarbij wordt gewerkt met een biologisch agens mogen slechts worden uitgevoerd: - voor een biologisch agens van groep 2, in werkzones met ten minste een beheersingsniveau 2; - voor een biologisch agens van groep 3, in werkzones met ten minste een beheersingsniveau 3; - voor een biologisch agens van groep 4, in werkzones met ten minste een beheersingsniveau 4.

Activiteiten waarbij wordt gewerkt met meerdere biologische agentia mogen slechts worden uitgevoerd in werkzones met ten minste een beheersingsniveau overeenstemmend met het biologisch agens van de hoogste groep; 2° in de laboratoria die werkzaamheden verrichten waarbij met biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 wordt gewerkt met het oog op onderzoek, ontwikkeling, onderwijs of diagnose, moeten in overeenstemming met bijlage VII.1-2, beheersingsmaatregelen vastgesteld worden, om de kans op infectie tot een minimum te beperken; 3° in de laboratoria waar wordt omgegaan met materialen waarvan het onzeker is of hierin voor de mens mogelijk ziekteverwekkende biologische agentia aanwezig zijn, maar die zich niet ten doel stellen om met die biologische agentia als zodanig te werken (dat wil zeggen deze te kweken of te concentreren), dient ten minste beheersingsniveau 2 in aanmerking te worden genomen.Indien nodig moet beheersingsniveau 3 of 4 gelden wanneer bekend is of vermoed wordt dat dit noodzakelijk is, tenzij de Minister, op advies van de algemene directie TWW, bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden een lager beheersingsniveau mag worden gebruikt.

Art. VII.1-22.- Wanneer industriële procedés biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 gebruiken, moeten de volgende maatregelen worden genomen: 1° uitgaande van de materiële en procedurele maatregelen van bijlage VII.1-3 gelden de beginselen inzake niveau van beheersing uiteengezet in artikel VII.1-21, 1°, tweede lid ook voor industriële procedés; 2° op grond van de risicobeoordeling in verband met het gebruik van biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 kan de Minister op advies van de door hem als bevoegd beschouwde instanties beslissen tot passende maatregelen die moeten worden toegepast op het industriële gebruik van die biologische agentia. Art. VII 1-23.- Alle onder de artikelen VII.1-21 en VII.1-22 vallende werkzaamheden waaromtrent nog geen definitieve beoordeling van een biologisch agens mogelijk is geweest, maar waarvoor wel aanwijzingen bestaan dat het voorgenomen gebruik ervan tot een ernstig risico voor de gezondheid van de werknemers kan leiden, mogen slechts worden uitgevoerd op arbeidsplaatsen met ten minste een beheersingsniveau 3.

Art. VII.1-24.- Ingeval een stam verzwakt is of bekende virulentiegenen heeft verloren, zijn de uit de classificatie van de hoofdstam voortvloeiende beheersingsmaatregelen mogelijkerwijs niet noodzakelijk, afhankelijk van een nadere risicobeoordeling op de arbeidsplaats. Dit is het geval wanneer een dergelijke stam gebruikt wordt als een product of deel van een product voor profylactische of therapeutische doeleinden. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere bepalingen betreffende het gebruik van scherpe medische instrumenten in de ziekenhuis- en gezondheidszorgsector Afdeling 1.- Toepassingsgebied

Art. VII.1-25.- § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers die instaan voor het beheer, de organisatie en de verstrekking van gezondheidszorg en rechtstreeks daarmee samenhangende diensten of werkzaamheden, evenals op de werknemers die ze tewerkstellen. § 2. In toepassing van artikel 9, § 1 van de wet is de werkgever, indien in zijn inrichting werkzaamheden worden uitgevoerd door aannemers en, in voorkomend geval, onderaannemers wiens werknemers worden blootgesteld aan het risico verwond en/of geïnfecteerd te raken door een scherp medisch instrument tijdens de uitvoering van hun werk, ertoe gehouden: 1° informatie te verstrekken aan deze aannemers over de risico's van scherpe medische instrumenten en over de te nemen preventiemaatregelen bedoeld in de afdelingen 2 tot 4;2° zich ervan te vergewissen dat deze werknemers van de aannemers en onderaannemers, de nodige opleiding en instructies in verband met scherpe medische instrumenten en de te nemen preventiemaatregelen hebben ontvangen;3° de risico's van scherpe medische instrumenten en de te nemen preventiemaatregelen toe te lichten tijdens het aan zijn inrichting specifiek onthaal;4° ervoor te zorgen dat deze aannemers de maatregelen inzake de preventie van verwonding en/of infectie door een scherp medisch instrument naleven. Afdeling 2.- Risicoanalyse en preventiemaatregelen

Art. VII.1-26.- § 1. In het kader van de risicoanalyse, zoals bedoeld in de artikelen VII.1-3 en VII.1-4, onderzoekt de werkgever bedoeld in artikel VII.1-25, het geheel van situaties waarin de werknemers tijdens de uitoefening van het werk verwond en/of geïnfecteerd kunnen worden door een scherp medisch instrument ingevolge een blootstelling aan bloed of ander potentieel infectiemateriaal.

Daarbij houdt hij rekening met: 1° de techniek en het gebruikte materiaal;2° de organisatie van het werk;3° de arbeidsomstandigheden;4° het kwalificatieniveau;5° arbeidsgerelateerde psychosociale factoren;6° de invloed van de omgevingsfactoren op het werk. § 2. Onverminderd de verplichting tot het geven van informatie en gebruiksaanwijzingen betreffende scherpe medische instrumenten in toepassing van artikel IV.2-5, neemt de werkgever, indien de risicoanalyse uitwijst dat er een gevaar voor verwonding en/of infectie door een scherp medisch instrument bestaat, volgende specifieke preventiemaatregelen: 1° beëindigen van het onnodig gebruik van scherpe medische instrumenten door veranderingen in de werkwijzen aan te brengen en, op basis van de resultaten van de risicoanalyse, medische hulpmiddelen met ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme ter beschikking stellen;2° verbieden van het terugzetten van doppen op naalden;3° vaststellen en uitvoeren van veilige procedures voor het gebruik en de verwijdering van scherpe medische instrumenten en besmet medisch afval.Deze procedures moeten regelmatig opnieuw worden beoordeeld; 4° opstellen van duidelijk gemerkte en technisch veilige containers voor de verwijdering van scherpe medische instrumenten en besmet medisch afval, zo dicht mogelijk bij de zones waar deze instrumenten worden gebruikt;5° wijzen op de verschillende risico's verbonden aan het gebruik van een scherp medisch instrument;6° bewustmaken door de ontwikkeling van activiteiten en promotiemateriaal in samenwerking met het Comité;7° verstrekken van informatie over beschikbare hulpprogramma's;8° bevorderen van goede praktijken inzake de preventie, melding en registratie van incidenten/ongevallen;9° beschikken over richtsnoeren en procedures daar waar verwonding en/of infectie door een scherp medisch instrument kan optreden. Afdeling 3.- Opleiding van de werknemers

Art. VII.1-27.-. Onverminderd de toepassing van artikel VII.1-36, verstrekt de werkgever een adequate opleiding aan zijn werknemers over de richtsnoeren en procedures in verband met verwonding en/of infectie door een scherp medisch instrument, inzonderheid met betrekking tot: 1° het juiste gebruik van elk scherp medisch instrument en de juiste verwijdering ervan na gebruik;2° de risico's verbonden aan de blootstelling aan bloed en lichaamsvloeistoffen;3° de te nemen preventiemaatregelen, waaronder de PBM en de te verstrekken vaccinaties;4° de meldings-, reactie- en opvolgingsprocedures en hun betekenis;5° de bij letsel te nemen maatregelen. In toepassing van artikel I.2-21, besteedt de werkgever bijzondere aandacht aan de opleiding van nieuwe en tijdelijke werknemers. Afdeling 4.- Melding en opvolgingsprocedure

Art. VII.1-28.-. In toepassing van artikel 6, tweede lid, 4° van de wet meldt de werknemer onmiddellijk ieder ongeval of incident met een scherp medisch instrument aan de werkgever en de interne dienst.

Art. VII.1-29.-. Indien een werknemer een melding zoals bedoeld in artikel VII.1-28 heeft gedaan, past de werkgever de richtsnoeren en procedures bedoeld in artikel VII.1-26, § 2, 9° toe en neemt hij de volgende maatregelen: 1° onmiddellijk zorgen dat de gewonde werknemer wordt verzorgd, inzonderheid door de verstrekking van postexpositieprofylaxe, het voorzien van de nodige medische onderzoeken indien daar een medische indicatie voor is, evenals het voorzien van passend gezondheidstoezicht;2° onderzoeken van de oorzaken en omstandigheden en registreren van het ongeval of incident, voor zover deze registratie nog niet is gebeurd in het kader van een andere regelgeving;3° in geval van letsel, en na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, aanvullende maatregelen overwegen, inzonderheid betreffende psychologische ondersteuning en medische behandeling. HOOFDSTUK VII. - Werknemers in contact met voedingswaren Art. VII.1-30.- Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers die werknemers tewerkstellen die activiteiten uitoefenen die een behandeling of een onmiddellijk contact inhouden met voedingswaren of -stoffen die bestemd zijn voor consumptie of voor verkoop en die kunnen worden besmet of bezoedeld.

Art. VII.1-31.- Onverminderd de toepassing van artikel VII.1-36, verstrekt de werkgever in samenwerking met zijn interne en/of externe dienst een adequate opleiding aan zijn werknemers over de richtsnoeren en procedures in verband met voedselhygiëne.

Art. VII.1-32.- De werkgever voert minstens om de vijf jaar een analyse uit op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu om de risico's inzake welzijn te evalueren die voor de werknemers zoals bedoeld in artikel VII.1-30 voortvloeien uit het contact met voedingswaren en waarbij ook rekening wordt gehouden met de aspecten inzake voedselhygiëne.

De werkgever legt binnen de twee maanden na de analyse de resultaten ervan voor aan het Comité. HOOFDSTUK VIII. - Hygiënische maatregelen Art. VII.1-33.- Rekening houdend met de bepalingen van boek III, titel 1, hoofdstuk VI, is de werkgever gehouden voor alle werkzaamheden waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia, de volgende passende maatregelen te treffen: 1° de werknemers verbieden te eten of te drinken in werkzones waar een kans op besmetting met biologische agentia bestaat;2° er passende en voldoende was- en toiletfaciliteiten ter beschikking stellen van de werknemers, met indien nodig oogdouches of huidantiseptica;3° tot in details procedures voor het nemen van, werken met en behandelen van monsters van menselijke of dierlijke oorsprong vaststellen. Art. VII.1-34.- De werkgever is ertoe gehouden de werknemers PBM en werkkledij te verschaffen overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titels 2 en 3.

Voor werkzaamheden waarbij er een risico bestaat voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers door werk met biologische agentia stelt hij bovendien passende beschermende kleding of andere geschikte bijzondere kleding ter beschikking van de werknemers.

Hij neemt de nodige maatregelen opdat al de noodzakelijke beschermende uitrusting: 1° op correcte wijze op een daartoe aangewezen plaats wordt bewaard;2° zo mogelijk vóór, maar in ieder geval na ieder gebruik wordt gecontroleerd en gereinigd;3° indien defect, wordt hersteld of vervangen voordat zij weer wordt gebruikt. Art. VII.1-35.- De werkgever moet ervoor zorgen dat: 1° de werkkledij en de beschermende uitrusting, met inbegrip van de in artikel VII.1-34, tweede lid bedoelde passende beschermende kledij of andere geschikte bijzondere kledij, die door biologische agentia verontreinigd kunnen zijn, bij het verlaten van de werkzone worden uitgetrokken en, alvorens de onder punt 2° bedoelde maatregelen worden genomen, van andere kledij gescheiden worden bewaard; 2° dergelijke kledij en beschermende uitrusting ontsmet en gereinigd of zo nodig vernietigd wordt. De kosten van de hygiënische maatregelen mogen niet ten laste komen van de werknemers. HOOFDSTUK IX. - Opleiding en voorlichting van de werknemers en hun vertegenwoordigers Art. VII.1-36.- De werkgever neemt passende maatregelen opdat de werknemers en de leden van het Comité een voldoende en adequate opleiding op basis van alle beschikbare gegevens krijgen, met name in de vorm van voorlichting en instructies met betrekking tot: 1° mogelijke risico's voor de gezondheid;2° voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen;3° hygiënische voorschriften;4° het dragen en gebruiken van beschermende uitrusting en kledij;5° de door de werknemers te nemen maatregelen in geval van en ter voorkoming van incidenten. Deze opleiding moet: 1° worden gegeven bij de aanvang van het werk waarbij de werknemers met biologische agentia in aanraking komen;2° worden aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's;3° indien nodig, op gezette tijden worden herhaald. Art. VII.1-37.- De leden van het Comité krijgen inzage in anonieme collectieve informatie.

Art. VII.1-38.- De werkgever verstrekt de leden van het Comité de in de artikelen VII.1-75 en VII.1-81 bedoelde informatie. HOOFDSTUK X. - Maatregelen inzake informatie voor specifieke situaties Art. VII.1-39.- De werkgever verstrekt op de arbeidsplaats schriftelijke instructies, in voorkomend geval via aanplakbiljetten, die ten minste de procedure vermelden die moet worden gevolgd ingeval: 1° er zich een ongeval of ernstig incident voordoet met een biologisch agens;2° er gewerkt wordt met een biologisch agens van groep 4. Art. VII.1-40.- De werkgever moet de werknemers en de leden van het Comité onmiddellijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens dat een infectie of ernstige ziekte bij de mens kan veroorzaken.

Bovendien moet de werkgever de werknemers en de leden van het Comité zo snel mogelijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of ernstig incident, de oorzaken ervan en van de genomen of te nemen maatregelen om de situatie te verhelpen.

Art. VII.1-41.- De werknemers delen elk ongeval of incident met een biologisch agens mee aan de werkgever, de bevoegde preventieadviseur of de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. HOOFDSTUK XI. - Gezondheidstoezicht Art. VII.1-42.- Rekening houdend met de bepalingen van boek I, titel 4, neemt de werkgever de maatregelen bedoeld in de artikelen VII.1-43 tot VII.1-48 om in het gepaste gezondheidstoezicht te voorzien voor de werknemers die werkzaamheden moeten verrichten waarvoor de risicoanalyse wijst op een risico voor hun gezondheid.

Te dien einde is de werkgever gehouden de werknemers, tewerkgesteld aan activiteiten voor de welke de risicoanalyse een risico aantoont betreffende hun gezondheid, te onderwerpen aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling, een periodieke gezondheidsbeoordeling, en in voorkomend geval aan een onderzoek bij werkhervatting.

Art. VII.1-43.- Voorafgaand aan de blootstelling aan biologische agentia van de groepen 2, 3 en 4 moet elke betrokken werknemer een voorafgaande gezondheidsbeoordeling genieten.

Dat onderzoek omvat een anamnese met de beroepsantecedenten en een geïndividualiseerde beoordeling van zijn gezondheidstoestand.

Art. VII.1-44.- De betrokken werknemer moet worden onderworpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling: 1° om het jaar, indien de biologische agentia het volgende kunnen veroorzaken: a) hardnekkige en latente infecties;b) infecties die ondanks behandeling gedurende lange tijd steeds opnieuw de kop opsteken;c) infecties die een ernstige nasleep kunnen hebben;2° in de andere gevallen wordt de frequentie bepaald door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer na advies van het Comité. De periodieke gezondheidsbeoordeling bestaat in een algemeen klinisch onderzoek dat, naar gelang van het geval, wordt aangevuld door gerichte onderzoeken.

Deze gerichte onderzoeken bestaan in voorkomend geval in het biologisch toezicht, alsmede in de opsporing van de eerste en nog reversibele effecten, en omvatten: 1° ofwel een bloed- of serumonderzoek;2° ofwel bacteriologische, virologische, parasitaire of mycologische onderzoeken;3° ofwel een intradermotest. Wanneer er na uitvoering van tuberculinetests virage is of als de test positief is, is een jaarlijks radiologisch onderzoek van de borstorganen gedurende de volgende vijf jaar verplicht.

Na de periodieke gezondheidsbeoordeling moet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zich uitspreken over alle te nemen beschermings- of preventiemaatregelen ten aanzien van elke individuele werknemer.

Deze maatregelen kunnen, in voorkomend geval, bestaan in het onttrekken van de betrokken werknemer aan elke blootstelling aan de gelaakte biologische agentia overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk V. Art. VII.1-45.- Wanneer werknemers getroffen zijn door een infectie of ziekte, een vergiftiging of allergie die kan worden toegeschreven aan hun werk, verwittigen zij onverwijld de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Indien blijkt dat een werknemer is getroffen door een infectie of ziekte, een vergiftiging of allergie die het resultaat zou zijn van blootstelling aan biologische agentia, onderwerpt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemers die een analoge blootstelling hebben ondergaan aan het gezondheidstoezicht. In dit geval wordt de risicoanalyse hernieuwd.

Art. VII.1-46.- Wanneer werknemers werden blootgesteld of mogelijk werden blootgesteld aan infectieuze micro-organismen, mag de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemers die hij aanwijst aan een gezondheidstoezicht onderwerpen om zich vertrouwd te maken met de aard en de oorsprong van de risico's en om, op die manier, aan de werkgever de meest passende beschermings- en preventiemaatregelen te kunnen voorstellen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen I.4-4, § 2, I.4-33, § 2, 5° en I.4-40.

In dezelfde omstandigheden en met hetzelfde doel, mag de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW eveneens overgaan tot de in het voorgaande lid bepaalde opsporingen of deze opleggen.

Art. VII.1-47.- De werknemer wordt ingelicht door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer over de aard en de resultaten van de onderzoeken waarin in het kader van het geneeskundig en biologisch toezicht is voorzien. De werknemer krijgt inzage in deze resultaten.

Deze worden, op verzoek van de werknemer en na zijn schriftelijk akkoord, naar een geneesheer van zijn keuze gezonden.

Art. VII.1-48.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer houdt bij het gezondheidstoezicht rekening met het verhoogde risico voor de werknemers met eventuele verhoogde vatbaarheid als gevolg van toestanden en situaties zoals bijvoorbeeld pre-existente ziekte, medicijngebruik, stoornissen van het immuunsysteem, zwangerschap of borstvoeding, waarop de biologische agentia bijzondere effecten kunnen hebben.

Art. VII.1-49.- Voor elke werknemer die aan het gezondheidstoezicht is onderworpen, wordt een gezondheidsdossier opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk VII. In afwijking van artikel I.4-89, wordt het gezondheidsdossier van een werknemer die is blootgesteld aan biologische agentia die kunnen resulteren in infecties zoals bedoeld in artikel VII.1-11, gedurende dertig jaar na het einde van de blootstelling bijgehouden door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst.

Art. VII.1-50.- De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat de werknemers die zijn blootgesteld aan agentia die kunnen resulteren in de in artikel VII.1-11 bedoelde infecties, informatie en raad krijgen over elke beoordeling van hun gezondheid en over het voortgezet gezondheidstoezicht. HOOFDSTUK XII. - Inentingen Afdeling 1.- Algemene bepalingen

Art. VII.1-51.- Indien uit de risicoanalyse blijkt dat er werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia waarvoor een doeltreffend vaccin beschikbaar is, moet de werkgever die werknemers de mogelijkheid bieden zich te laten inenten indien zij hiervoor nog niet immuun zijn.

Art. VII.1-52.- De werkgever licht de betrokken werknemers bij de indiensttreding en vóór de blootstelling aan de biologische agentia in over het bestaan van een doeltreffend vaccin. Zij worden eveneens op de hoogte gebracht van de voor- en nadelen van zowel inenting als de afwezigheid van inenting.

Art. VII.1-53.- De inentingen, hernieuwde inentingen en tuberculinetests worden verricht hetzij door preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren, hetzij door andere artsen die door de betrokken werknemers zijn gekozen.

Art. VII.1-54.- De inenting kan in geen geval de toepassing van collectieve en individuele preventiemaatregelen vervangen.

Art. VII.1-55.- Het is de werkgevers verboden werknemers te werk te stellen of aan het werk te houden die onderworpen zijn aan verplichte inentingen of tuberculinetests en waarvoor zij geen geldige inentings- of tuberculinetestkaart bezitten, opgesteld overeenkomstig bijlage VII.1-5 en ondertekend door een arts.

Art. VII.1-56.- De werkgever houdt een naamlijst bij van de werknemers die onderworpen zijn aan verplichte inentingen of tuberculinetests.

De naamlijst en de oproepingen tot inenting worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen I.4-5, I.4-7 en I.4-8.

Art. VII.1-57.- Telkens als een werknemer aan een inenting, hernieuwde inenting of tuberculinetest moet worden onderworpen, stelt de werkgever hem een formulier "Verzoek om inenting of tuberculinetest" ter hand met de nodige instructies voor de arts-inenter. Wenst de werknemer zich voor die handelingen te wenden tot een dokter van zijn keuze liever dan tot de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming, dan voegt de werkgever bij dat verzoek een formulier "Bewijs van inenting en tuberculinetest". Deze twee documenten moeten volkomen overeenstemmen met de in bijlage VII.1-5 opgenomen modellen.

De werkgever vult ze in en brengt er de nodige inlichtingen op aan overeenkomstig de verwijzingen naar de voetnoten. Vervolgens legt de werknemer ze over aan de arts-inenter van zijn keuze.

Art. VII.1-58.- De keuzemogelijkheid bedoeld in artikel VII.1-57 is evenwel afhankelijk van de voorwaarde dat de andere arts zich volkomen richt naar de in dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen en formaliteiten.

Wanneer de werknemers van deze mogelijkheid gebruik maken, moeten zij zelf de kosten van bovengenoemde handelingen dragen en mag de tijd die zij er gedurende de werktijd aan besteden, worden afgetrokken van hun effectieve werkuren en moet die geenszins worden bezoldigd of vergoed.

Art. VII.1-59.- Vooraleer zij de inentingen of testen verrichten, moeten de artsen-inenters: 1° de betrokken werknemers vragen of zij onlangs geen inenting hebben ondergaan en, zo ja, hen om een geneeskundige verklaring verzoeken waarin de aard en de datum van die inenting is vermeld;2° zich ervan vergewissen of er geen contra-indicaties zijn. Art. VII.1-60.- Wanneer de werknemers onlangs een inenting hebben ondergaan of wanneer zij aan verplichte inentingen of hernieuwde inentingen tegen verschillende ziekten moeten worden onderworpen, voeren de artsen-inenters de inentingen of hernieuwde inentingen uit volgens het voor elk vaccin passende tijdschema, zodat de verwerving van immunisatie geldig is.

Art. VII.1-61.- Werknemers aan wie wordt ontraden een inenting of test te ondergaan, mogen, zolang die tijdelijke contra-indicatie er is, het in dit hoofdstuk bedoelde werk verrichten of blijven verrichten zonder zich aan die medische handelingen te moeten onderwerpen.

De arts-inenter moet de betrokken werknemer te gepasten tijde opnieuw ontbieden om hem zo spoedig mogelijk de gewenste immuniteit te verstrekken.

Art. VII. 1-62.- Zodra hij de gevraagde handelingen heeft verricht, bezorgt de door de werknemer gekozen arts-inenter die niet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer is het behoorlijk ingevulde, gedateerde en ondertekende "Bewijs van inenting en tuberculinetest" onder gesloten en persoonlijke omslag aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wiens naam, voornaam en adres op dat bewijs zijn vermeld.

Bij contra-indicatie geeft hij in het vak "Opmerkingen" van dat document, de reden van zijn beslissing. Hij vermeldt eveneens de datum waarop hij de betrokken werknemer zal weerzien.

Art. VII.1-63.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bezorgt de werkgever een behoorlijk ingevulde, gedateerde en ondertekende "Inentings- of tuberculinetestkaart" waaruit blijkt dat de werknemer voldaan heeft aan de verplichtingen voorgeschreven inzake de verplichte inentingen.

Deze kaart moet overeenstemmen met het in bijlage VII.1-5 gegeven model.

De werkgever houdt voor elke betrokken werknemer de laatste drie inentingskaarten bij.

Die kaarten worden gevoegd bij de formulieren voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in boek I, titel 4, hoofdstuk V, afdeling 2.

Zij moeten te allen tijde ter beschikking van de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW worden gehouden.

Wanneer de werknemer de onderneming verlaat, overhandigt de werkgever hem die kaarten opdat hij ze zou kunnen overleggen aan de arts die hem eventueel later opnieuw zal moeten inenten. Afdeling 2.- Verplichte inentingen

Onderafdeling 1.- Inenting tegen tetanus Art. VII.1-64- Voor de toepassing van deze onderafdeling dient te worden verstaan onder: 1° antitetanusvaccin: een entstof bestaande uit geadsorbeerd tetanusanatoxine;2° basisinenting: een reeks van drie opeenvolgende intramusculaire inspuitingen van 0,5 ml antitetanusvaccin, waarvan de eerste twee worden uitgevoerd met een tussentijd van vier à acht weken en de derde, zes à twaalf maanden na de tweede inspuiting;3° rappelinenting: een intramusculaire inspuiting van 0,5 ml antitetanusvaccin volgend op de basisinenting. Art. VII.1-65.- In de ondernemingen die zijn vermeld in bijlage VII.1-6, mogen de in de tweede kolom van de lijst bedoelde werknemers het in diezelfde kolom genoemde werk enkel verrichten of blijven verrichten, als zij: 1° ofwel aan de hand van een geneeskundige verklaring kunnen aantonen dat zij over voldoende immuniteit tegen tetanus beschikken;2° ofwel, indien zij dit bewijs niet kunnen leveren, een inenting tegen tetanus ondergaan. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing in de ondernemingen waar de resultaten van de risicoanalyse wijzen op een kans op blootstelling aan Clostridium tetani voor de tewerkgestelde werknemers.

Art. VII.1-66.- De arts-inenter beslist of een basisinenting of een rappelinenting nodig is. Behalve in het geval van contra-indicatie, zal de eerste inspuiting met het vaccin plaatshebben uiterlijk veertien dagen nadat de werknemer met de uitvoering van bovenbedoelde werkzaamheden is begonnen.

Art. VII.1-67.- Zolang zij, zelfs maar gedeeltelijk of met tussenpozen, werkzaamheden blijven verrichten die een verplichte inenting tegen tetanus vergen, moeten de werknemers periodiek rappelinentingen ondergaan. Deze moeten tien jaar na de basis- of de vorige rappelinenting worden toegediend.

Art. VII.1-68.- Onverminderd de bepalingen van artikel VII.1-59, dient de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer onmiddellijk een rappelinenting toe aan de werknemer bij wie hij meer dan vijf jaar na de basisinenting of de rappelinenting een wonde vaststelt waarvan hij denkt dat ze besmetting door Clostridium tetani tot gevolg kan hebben.

Onderafdeling 2.- Inenting tegen tuberculose en tuberculinetest Art. VII.1-69.- § 1. Behalve in het geval van contra-indicatie mogen in de ondernemingen waarvan de lijst is gegeven in bijlage VII.1-6, de in de tweede kolom van die lijst bedoelde werknemers het in diezelfde kolom genoemde werk enkel verrichten of blijven verrichten, zelfs maar gedeeltelijk of met tussenpozen, als zij een tuberculinetest ondergaan en, indien deze test een negatief resultaat oplevert, jaarlijks opnieuw een tuberculinetest ondergaan.

Bij tuberculine-omslag neemt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer contact op met de behandelende arts van de werknemer om zich van een follow-up te vergewissen. § 2. In diezelfde ondernemingen kunnen, op voorstel van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, gerechtvaardigd door een bijzondere epidemiologische toestand en na advies van het Comité, de werknemers alleen aan het werk blijven indien zij een tuberculinetest met positief resultaat hebben ondergaan of indien zij in het bezit zijn van een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat zij sinds drie jaar tegen tuberculose zijn ingeënt. § 3. De bepalingen van de § 1 en § 2 zijn ook van toepassing in de ondernemingen en instellingen waar de resultaten van de risicoanalyse wijzen op een kans op blootstelling aan de bacil mycobacterium tuberculosis.

Art. VII.1-70.- De werknemers die in eenzelfde onderneming aan een andere post worden verbonden, moeten zonder verwijl naar de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer worden verwezen indien zij, ingevolge die werkverandering, de voorgeschreven inenting tegen tuberculose moeten ondergaan.

Onderafdeling 3.- Inenting tegen hepatitis B Art. VII.1-71.- Behalve in geval van contra-indicatie, mogen in de ondernemingen waarvan de lijst is gegeven in bijlage VII.1-6, de in de tweede kolom van die lijst bedoelde werknemers het in diezelfde kolom genoemde werk enkel verrichten of blijven verrichten, als zij: 1° ofwel aan de hand van een geneeskundige verklaring kunnen aantonen dat zij over voldoende immuniteit tegen hepatitis B beschikken;2° ofwel, indien zij dit bewijs niet kunnen leveren, een inenting tegen hepatitis B ondergaan. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing in de ondernemingen waar de resultaten van de risicoanalyse wijzen op een kans op blootstelling aan het hepatitis B-virus.

Art. VII.1-72.- De arts-inenter vervult zelf de nodige formaliteiten tot het verkrijgen van het vaccin tegen hepatitis B. De arts-inenter voert de basisinenting uit volgens een werkschema en een tijdschema dat de hoogste serobescherming waarborgt.

De arts-inenter voert een systematische controle van de immunoreactie uit binnen een termijn van twee maanden na de basisinenting.

Art. VII.1-73.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer stelt voor elke onderneming en instelling een herinentingsstrategie op, waarbij hij rekening houdt met het beschermingsniveau van het gebruikte inentingsschema en inentingstype, en met de resultaten van de controle van de immunoreactie. Deze strategie word ter advies aan het Comité voorgelegd.

Art. VII.1-74.- Wanneer een werknemer toevallig in contact komt met bloed dat wordt beschouwd als zijnde besmet door het hepatitis B-virus, controleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zo vlug mogelijk zijn immuniteit ervoor.

Wanneer deze werknemer onvoldoende immuun blijkt te zijn, wordt hij aan een rappelinenting onderworpen. HOOFDSTUK XIII. - Informatie en kennisgeving aan de inspectie Art. VII.1-75.- Onverminderd de bepalingen van artikel VII.1-9 verstrekt de werkgever, indien uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat er een risico voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers bestaat, desgevraagd de volgende relevante gegevens schriftelijk aan de met het toezicht belaste ambtenaar: 1° de werkzaamheden waarbij de werknemers aan biologische agentia zijn of mogelijk zijn blootgesteld;2° het aantal blootgestelde werknemers;3° de naam van de bevoegde preventieadviseur en de naam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer;4° de getroffen preventieve en beschermende maatregelen, inclusief arbeidsprocédés en werkmethoden;5° een noodplan voor de bescherming van de werknemers tegen blootstelling aan een biologisch agens van groep 3 of groep 4 in geval van een falende fysieke omhulling. Art. VII.1-76.- De werkgever moet de plaatselijke directie TWW onmiddellijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens en dat een infectie of ernstige ziekte bij de mens kan veroorzaken.

Art. VII.1-77.- De werkgever meldt vooraf aan de algemene directie TWW, het gebruik, voor de eerste maal, van: 1° biologische agentia van groep 2;2° biologische agentia van groep 3;3° biologische agentia van groep 4. Deze kennisgeving vindt ten minste dertig dagen vóór de aanvang van de werkzaamheden plaats.

Art. VII.1-78.- Er wordt ook vooraf kennis gegeven aan de algemene directie TWW van het gebruik voor de eerste maal van elk opeenvolgend biologisch agens van groep 4.

Art. VII.1-79.- Laboratoria die diagnostisch werk verrichten dat betrekking heeft op biologische agentia van groep 4, behoeven slechts een eerste kennisgeving van hun geplande werkzaamheden te doen.

Art. VII.1-80.- De kennisgeving moet opnieuw plaatsvinden wanneer er in de procedés of procedures wezenlijke veranderingen plaatsvinden die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers en waardoor de eerdere kennisgeving wordt achterhaald.

Art. VII.1-81.- De in de artikelen VII.1-77 tot VII.1-80 bedoelde kennisgeving omvat: 1° de naam en het adres van de werkgever of de onderneming;2° de naam van de bevoegde preventieadviseur en de naam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer; 3° de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in de artikelen VII.1-3 en VII.1-4; 4° de soort waartoe het biologische agens behoort; 5° de voorgenomen beschermende en preventieve maatregelen."

Art. 2.Het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juni 1997, 29 april 1999, 28 augustus 2002, 28 mei 2003, 17 april 2013 en 24 april 2014 wordt opgeheven.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^