gepubliceerd op 02 december 2022
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
27 NOVEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit legt de modaliteiten vast voor de doorstorting van een deel van de opbrengsten van de belasting op de inkomsten uit deeleconomie aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
Artikel 5ter, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (hierna: KB nr. 38) bepaalt dat de personen die in België een activiteit uitoefenen die de inkomsten zoals bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna: WIB 92) genereren, niet onderworpen zijn aan het sociaal statuut zelfstandigen voor de activiteit verbonden met die inkomsten, voor zover die inkomsten het grensbedrag voor de herkwalificatie in beroepsinkomsten (het bedrag vermeld in artikel 37bis, § 2, WIB 92) niet overschrijden.
Overeenkomstig artikel 5ter, tweede lid, KB nr. 38 wordt een aandeel van 25 pct. van de belasting zoals bedoeld in artikel 171, 3° bis, a), WIB 92 aangewend voor het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Artikel 5ter, derde lid, KB nr. 38 geeft de bevoegdheid aan de Koning om de modaliteiten te bepalen van de overdracht van dit aandeel voor het globaal financieel beheer.
In dit kader bepaalt artikel 1 van dit koninklijk besluit dat de FOD Financiën voor elk aanslagjaar het bedrag vaststelt van het aandeel gelijk aan een kwart van de tegen het tarief van 20 pct. (artikel 171, 3° bis, a), WIB 92) gevestigde belasting op de inkomsten uit de deeleconomie bij het verstrijken van de normale aanslagtermijn, dit is de aanslagtermijn die loopt tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.Uiterlijk op 25 oktober van datzelfde jaar wordt dit bedrag gestort aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
Het bedrag van het aandeel gelijk aan een kwart van de tegen het tarief van 20 pct. gevestigde belasting op de inkomsten uit de deeleconomie wordt nogmaals bepaald door de FOD Financiën bij het verstrijken van de driejarige aanslagtermijn, dit is de termijn van 3 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting verschuldigd is (artikel 2 van dit besluit). Dat bedrag kan hoger zijn dan het bedrag dat bij het verstrijken van de normale aanslagtermijn werd bepaald, bv. omdat bepaalde inkomsten uit de deeleconomie slechts naar aanleiding van een rechtzetting na het verstrijken van de normale aanslagtermijn werden belast. Het bedrag kan ook lager zijn, bv. omdat bepaalde inkomsten uit de deeleconomie bij toepassing van artikel 37, § 2, WIB 92 alsnog als beroepsinkomsten werden aangemerkt of omdat na controle is gebleken dat het stelsel van de deeleconomie ten onrechte op bepaalde inkomsten werd toegepast.
Wanneer het verschil tussen het bedrag van het aandeel bij het verstrijken van de driejarige aanslagtermijn en het bedrag van het aandeel bij het verstrijken van de normale aanslagtermijn positief is, wordt dit verschil uiterlijk op 25 mei van het derde jaar volgend op het aanslagjaar gestort aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Wanneer het verschil negatief is, wordt het in mindering gebracht van de eerstvolgende storting of, desgevallend, stortingen.
Ten slotte bevat artikel 3 van dit besluit een specifieke bepaling voor de stortingen die in beginsel moeten worden verricht voor de aanslagjaren 2017 en 2018. Het eerder beperkte bedrag zal uiterlijk op 15 december 2022 worden gestort. Gelet op de beperkte bedragen die in het spel zijn, zal de FOD Financiën niet opnieuw een bedrag bepalen voor de betrokken aanslagjaren bij het verstrijken van de driejarige aanslagtermijn. De module van het berekeningsprogramma die automatisch het bedrag van de tegen het tarief van 20 pct. gevestigde belasting op de inkomsten uit de deeleconomie automatisch bepaalt, is bovendien pas vanaf aanslagjaar 2022 operationeel.
Voor de inkomstenjaren 2018 tot en met 2020 (aanslagjaren 2019 tot en met 2021) waren de inkomsten uit de deeleconomie in beginsel vrijgesteld van inkomstenbelasting (artikel 90/1, WIB 92, zoals van toepassing voor de inkomstenjaren 2018 tot en met 2020) en dus niet belastbaar tegen het tarief van 20 pct. Voor deze inkomstenjaren zal dan ook geen bedrag worden doorgestort aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De minister van Zelfstandigen, D. CLARINVAL
ADVIES 72.354/1 VAN 3 NOVEMBER 2022 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 5TER VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967 HOUDENDE INRICHTING VAN HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN' Op 14 oktober 2022 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikel 5ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen' Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 3 november 2022. De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Wim Geurts, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Lennart Nijs, adjunct-auditeur.
Het advies is gegeven op 3 november 2022.
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
Dat onderzoek geeft geen aanleiding tot opmerkingen.
De griffier W. Geurts De voorzitter M. Van Damme
27 NOVEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, artikel 5ter, derde lid, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2016 pub. 18/07/2016 numac 2016009352 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 29 februari 2016 betreffende de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de Kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen klasse A, A+, B, B+, C, E, F1, F1+, F2, G1 en G2 voor het burgerlijk jaar 2016 sluiten;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 oktober 2022;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting d.d. 13 oktober 2022;
Gelet op advies 72.354/1. van de Raad van State, gegeven op 3 november 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de minister van Financiën en de minister van Zelfstandigen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het bedrag van het aandeel bedoeld in artikel 5ter, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt voor elk aanslagjaar bepaald door de Federale Overheidsdienst Financiën bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde termijn voor het betrokken aanslagjaar en wordt aangewend voor het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen door middel van een storting naar de rekening van het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut van de zelfstandigen die uiterlijk op 25 oktober van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, wordt verricht.
Art. 2.Het bedrag van het in artikel 5ter, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoelde aandeel wordt voor elk aanslagjaar, met uitzondering van de aanslagjaren 2017 en 2018, opnieuw bepaald bij het verstrijken van de in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde termijn.
Het bedrag van verschil tussen het overeenkomstig het eerste lid bepaalde bedrag van het aandeel en het overeenkomstig artikel 1 bepaalde bedrag van het aandeel voor een bepaald aanslagjaar wordt: 1° wanneer het positief is, uiterlijk op 25 mei van het derde jaar dat volgt dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, gestort naar de rekening van het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut van de zelfstandigen;2° wanneer het negatief is, in mindering gebracht van de eerstvolgende storting, desgevallend stortingen, in toepassing van artikel 1 of de bepaling onder 1°.
Art. 3.In afwijking van artikel 1 wordt de storting naar de rekening van het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut van de zelfstandigen, van de bedragen die zijn bepaald voor de aanslagjaren 2017 en 2018 en uiterlijk op 15 december 2022 verricht.
Art. 4.De minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 november 2022.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Zelfstandigen, D. CLARINVAL