gepubliceerd op 31 mei 2010
Koninklijk besluit tot vaststelling van de essentiële criteria van het financiële plan van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid « Starter », tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen
27 MEI 2010. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de essentiële criteria van het financiële plan van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid « Starter », tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat de Regering aan u voorlegt, voorziet in het vastleggen van de essentiële kenmerken van het financieel plan zoals bedoeld in artikel 215, lid 2, van het Wetboek van Vennootschappen (hierna W.Venn.).
De Regering heeft besloten een vennootschapsvorm in het leven te roepen waarbij de bedrijfsleider zelf het bedrag kan kiezen van het minimumkapitaal dat vereist is om zijn activiteit aan te vatten.
Daartoe is gekozen om een specifieke besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in het leven te roepen die besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid starter wordt genoemd, afgekort tot S-BVBA. Evenwel is in een nieuw artikel 215, tweede lid, W.Venn., bepaald dat het minimum vereist kapitaal dient toegelicht te worden in een financieel plan waarvan de essentiële kenmerken worden vastgelegd.
Hoewel een vennootschap kan worden opgericht met een theoretisch minimum van 1 EUR zal het effectieve bedrag van het kapitaal uiteraard voor elke vennootschap moeten worden verantwoord in het financieel plan in functie van de geplande financiële behoeften, eigen aan de activiteit die de starter wil uitoefenen. Het vastleggen van de essentiële kenmerken van een financieel plan moet de ondernemer helpen niets over het hoofd te zien, wanneer hij zijn financieel plan opstelt. De oprichter dient er over te waken dat de in het financieel plan opgenomen informatie nauwkeurig is en niets verbergt.
Zoals bepaald in artikel 215, eerste lid, W.Venn., overhandigen de oprichters vóór de oprichting van de vennootschap aan de optredende notaris een financieel plan waarin zij het bedrag van het maatschappelijk kapitaal van de op te richten vennootschap verantwoorden. Niettegenstaande elk hiermee strijdig beding, zijn de oprichters ingevolge artikel 229, eerste lid, 5°, W.Venn., jegens de belanghebbenden hoofdelijk gehouden voor de verbintenissen van de vennootschap, naar een verhouding die de rechter vaststelt, in geval van faillissement uitgesproken binnen drie jaar na de oprichting, indien het maatschappelijk kapitaal of in het geval bepaald in artikel 211bis W.Venn., het eigen vermogen en de ondergeschikte middelen, bij de oprichting kennelijk ontoereikend waren voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid over ten minste twee jaar. Het financieel plan, voorgeschreven krachtens artikel 215 W.Venn., wordt in dit geval door de notaris, op verzoek van de rechter-commissaris of van de procureur des Konings, aan de rechtbank overgelegd.
Het financieel plan moet de middelen die de oprichters hebben voorzien om de levensvatbaarheid van de vennootschap te waarborgen gedurende de eerste twee jaren van haar bestaan verantwoorden. Het financieel plan is een budgettair plan opgesteld op basis van het actieprogramma van de oprichters.
Voor het vastleggen van de essentiële kenmerken van het financieel plan heeft de Regering niet geopteerd voor het bepalen van deze kenmerken op basis van het kasstroomoverzicht vervat in IAS 7 (International Accounting Standards). Dit enerzijds omwille van het feit dat de Regering reeds voorheen stelde dat zij het IAS/IFRS raamwerk niet wenst in te voeren in het Belgisch enkelvoudig jaarrekeningenrecht. Anderzijds is IAS 7 een complexe standaard die zeker voor zover de directe methode wordt gevolgd, een tijdsintensieve besteding vereist die voor een kleine onderneming niet opportuun of gepast zou zijn.
De essentiële kenmerken van het financieel plan dat in onderhavig besluit worden vastgelegd, zijn slechts minimumvereisten. Uiteraard kunnen de oprichters een omstandiger financieel plan opstellen. Binnen de vermogensstromentabellen wordt tevens een alternatief ingebouwd zodat de tabel kan opgesteld worden vertrekkende van de cash flow.
De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (C.B.N.) zal in deze een voorbeeld in de vorm van een advies uitwerken zodat ondernemers daar een beroep kunnen op doen bij het uitwerken van een financieel plan.
Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen Artikel 1 Dit artikel bepaalt dat artikel 9, § 1, 6°, opgeheven wordt.
Inderdaad, sinds het koninklijk besluit van 22 juni 2009 dat op 30 juni 2009 in werking is getreden, moeten de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm zich bij een ondernemingsloket laten inschrijven, net als andere vennootschappen met handelsdoel. Daaruit volgt dat de uitzondering die gemaakt wordt, namelijk de mededeling van de bankrekening van de burgerlijke vennootschap met handelsvorm door de notaris vanaf de oprichting van de vennootschap, thans niet meer noodzakelijk is. Deze mededeling zal net als de handelsvennootschappen nu bij het ondernemingsloket plaatsvinden.
Art. 2 In artikel 2 is bepaald dat een nieuw boek wordt ingevoerd binnen het Koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen om de essentiële criteria van het financiële plan in uitvoering van art. 215, tweede lid, W.Venn., vast te leggen. Dit boek zal Boek Vbis zijn die de artikelen 219bis tot 219septies bevat. 219bis. Dit artikel opent het nieuw ingevoegde Boek Vbis door aan te geven wat de inhoud van het boek zal zijn. 219ter. In dit artikel wordt gesteld dat een financieel plan minstens uit vier wezenlijke delen bestaat : een beschrijving van de op te starten vennootschap, een geprojecteerde balans, een geprojecteerde resultatenrekening en een geprojecteerde vermogensstromentabel. De oprichters kunnen uiteraard bijkomende rubrieken opnemen in het financieel plan.
Het spreekt voor zich dat een financieel plan gebaseerd is op schattingen naar de toekomst toe. Deze schattingen moeten gebeuren voor twee jaar of vierentwintig maanden. Deze periode valt af te leiden uit het samen lezen van art. 215, eerste lid, met art. 229, eerste lid, 5°, en art. 229, tweede lid, W.Venn. Bij faillissement uitgesproken binnen drie jaar na de oprichting kunnen de oprichters van een vennootschap aansprakelijk gesteld worden indien het maatschappelijk kapitaal of in het geval bepaald in artikel 211bis W.Venn., het eigen vermogen en de ondergeschikte middelen, bij de oprichting kennelijk ontoereikend waren voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid over ten minste twee jaar. Aldus moeten de oprichters in het financieel plan het bedrag van het maatschappelijk kapitaal van de op te richten vennootschap verantwoorden om aldus deze twee jaar te kunnen doormaken.
De termijn van twee jaar begint pas te lopen vanaf het moment dat de vennootschap rechtspersoonlijkheid verkrijgt. Dit is de dag van de in artikel 68 W.Venn. bedoelde neerlegging. Het feit dat de oprichters eventueel gebruik maken van de mogelijkheid geboden door artikel 60 W.Venn., doet hier geen afbreuk aan.
Voor de indeling van het financieel plan is gekozen om naast een kort beschrijvend gedeelte, vooreerst te werken met een klassieke geprojecteerde balans en resultatenrekening. De Regering heeft voor deze methode geopteerd omdat het werken met een balans en resultatenrekening alvorens een vermogensstromentabel op te stellen in de praktijk een goed ingeburgerde methode is. Bovendien zijn de experten door wie de oprichters zich moeten laten bijstaan bij het opmaken van het financieel plan conform art. 215, tweede lid, W.Venn., bij uitstek vertrouwd met deze voorstellingen. Bijkomend beschikt de vennootschap op deze wijze van meet af aan over een goede voorstelling van de geplande activiteiten die door derden niet zelden wordt gevraagd. Zo zullen financiële instellingen deze documenten opvragen om het verlenen van krediet te beoordelen. 219quater. In dit artikel wordt het eerste deel van het financieel plan vastgelegd. Hierin worden een aantal minimum informatieve gegevens gevraagd. 219quinquies. Dit artikel definieert het tweede deel van het financieel plan. Drie geprojecteerde balansen moeten gemaakt worden : de openingsbalans, de balans na twaalf maanden geplande werking en de balans na vierentwintig maanden.
Deze balansen worden klassiek opgesteld na toewijzing. De oprichters zijn immers goed geplaatst te appreciëren wat zij met een geplande winst zullen aanvangen. De openingsbalans zal in vele gevallen enkel bestaan uit een bankrekening op het actief en -kapitaal op het passief. Het uitschrijven van een balans zal de oprichter evident confronteren met een aantal financieringsbehoeften. Zo zal deze logischerwijs vaststellen dat veelal een investering niet alleen in vaste activa zoals materiële vaste activa zal moeten gebeuren, maar tevens in voorraad, in voorkomend geval bestellingen in uitvoering, en openstaande handelsvorderingen. Het feit dat drie balansen worden gevraagd hangt uiteraard samen met het kunnen opmaken van een vermogensstromenoverzicht voor de vereiste twee jaar.
Als alternatief voor twee periodes van elk twaalf maanden kunnen de oprichters kiezen om de periode van vierentwintig maanden zo uit te splitsen dat overeenstemming wordt bereikt met de boekjaren die gepland zijn. Als bij wijze van voorbeeld een eerste verlengd boekjaar wordt gekozen van achttien maanden, kan naast de openingsbalans, een balans gemaakt worden na twaalf maanden en na achttien maanden om vervolgens nog een balans te maken voor de eerste zes maanden van het geplande tweede boekjaar.
Het schema dat gehanteerd moet worden is dat van artikel 88. In geval van een kleine vennootschap kan het verkorte schema van artikel 92 gebruikt worden. De oprichters kunnen besluiten ook in dat geval het volledige schema van artikel 88 te volgen. Tevens kunnen zij evident het gebruikte schema meer detailleren dan wettelijk voorzien.
Rubrieken die niet relevant zijn voor de op te richten vennootschap kunnen weggelaten worden.
Minstens de drie vermelde geprojecteerde balansen worden gevraagd.
Zoals reeds gesteld kunnen de oprichters nog meer tijdstippen onderscheiden. 219sexies. Dit artikel definieert het derde deel van het financieel plan. Er dienen twee geprojecteerde resultatenrekeningen gemaakt te worden die telkens een periode van twaalf maanden moeten bestrijken.
Daarbij kan enkel het schema voorzien in artikel 89 gebruikt worden vermits het verkorte schema van artikel 93 geen exhaustieve opdeling geeft van de bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten. Het is ook hier evident dat de oprichters een aantal rubrieken meer kunnen detailleren. Dat zal niet zelden gebeuren voor de rubriek Diensten en diverse goederen (rubriek II.B) en rubrieken Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (rubriek II.C). Rubrieken die niet relevant zijn voor de op te richten vennootschap kunnen weggelaten worden.
Minstens de twee vermelde geprojecteerde resultatenrekeningen worden gevraagd. Zoals reeds gesteld kunnen de oprichters meer periodes onderscheiden evenwel consistent met de gekozen tijdstippen van de geprojecteerde balansen. 219septies. Dit artikel definieert het koninginnenstuk van het financieel plan als vierde deel : een geprojecteerd vermogensstromenoverzicht. Vermits het financieel plan bedoeld is om het maatschappelijk kapitaal te verantwoorden en dit plan kan gebruikt worden bij faillissement binnen de eerste drie jaar na de oprichting van de vennootschap, is het van primordiaal belang na te gaan of de middelen die de oprichters ter beschikking stellen van de vennootschap, voldoende zullen zijn om haar werking te verzekeren binnen de eerste twee jaar na de oprichting.
Om deze kasbenadering op te stellen, dienen alle mutaties tussen de openingsbalans, de balans na twaalf maanden en de balans na vierentwintig maanden berekend te worden. Wat impliceert dat een bronnen- en aanwendingentabel wordt opgesteld. Een bron impliceert bijkomend vermogen dat de vennootschap verwerft. Dat is het geval bij een stijging van het passief zoals een kapitaalverhoging of het verwerven van bijkomende kredieten. Dit is evenzeer het geval als een actief wordt vervreemd. Een aanwending impliceert het gebruik van vermogen. Voorbeelden hier zijn investeringen, het terugbetalen van kredieten, het toestaan van klantenkrediet en het aanhouden van voorraad.
Minstens de twee vermelde geprojecteerde vermogensstromentabellen worden gevraagd. Zoals reeds gesteld kunnen de oprichters meer periodes onderscheiden evenwel consistent met de gekozen tijdstippen van de geprojecteerde balansen.
Deze bronnen en aanwendingen dienen vervolgens gecorrigeerd te worden om niet-kasinkomsten en niet-kasuitgaven uit te zuiveren. Aldus blijven enkel bronnen en aanwendingen over die in principe kasinkomsten en kasuitgaven impliceren.
Het Besluit verplicht de oprichters minstens drie correcties door te voeren voor zover deze voorkomen in de geprojecteerde balansen en resultatenrekeningen van de vennootschap. Het betreft de correcties met betrekking tot afschrijvingen en waardeverminderingen, voorzieningen en herwaarderingsmeerwaarden. Daar horen ook de terugnemingen van afschrijvingen en waardeverminderingen bij samen met de afboeking van onterecht geboekte herwaarderingsmeerwaarden (zie in dit verband Advies C.B.N., 2009/5). De oprichters kunnen naast deze correcties nog andere correcties doorvoeren. Voorbeelden hiervan zijn minderwaarden bij de realisatie van activa, mutaties in de uitgestelde belastingen en kapitaalsubsidies aangerekend op het resultaat.
Het schema dat gehanteerd moet worden volgt dezelfde principes zoals uiteengezet bij het voorgesteld artikel 219quinquies van dit Besluit.
Het vermogensstromenoverzicht dient evenwel zo opgesteld te worden dat het totaal van de mutaties in de post Geldbeleggingen : overige beleggingen en in de post Liquiditeiten als sluitpost wordt geplaatst.
Zo wordt aangegeven wat de mutatie in de beschikbare middelen van de vennootschap zal zijn na alle overige bronnen en aanwendingen na correcties binnen de beschouwde periode. Deze mutatie dient verrekend te worden met het beginsaldo van deze posten bij de aanvang van elk van de twee periodes. Aldus zullen de beschikbare middelen op het einde van elke periode bepaald worden. Deze kunnen uiteraard voor elk van de twee periodes niet negatief zijn.
Als alternatief kan het vermogensstromenoverzicht zo opgesteld worden dat het vertrekt van de cash flow van de vennootschap. De cash flow is de winst of het verlies van het boekjaar verhoogd met de geëlimineerde niet-kaskosten en verminderd met de uit te keren winst. Met geëlimineerde niet-kaskosten worden deze niet-kaskosten (en niet-kasopbrengsten zoals de terugneming van afschrijvingen en waardeverminderingen) bedoeld die op basis van onderdeel 3° van dit artikel zijn verwijderd uit de bronnen en aanwendingen. Indien evenwel nog andere niet-kaskosten (en niet-kasopbrengsten) werden geëlimineerd, dienen deze tevens verwerkt te worden in de berekening van de cash flow. Om dubbeltelling te vermijden, dient het eigen vermogen dienovereenkomstig uitgezuiverd te worden. Dat betekent dat de mutatie binnen het eigen vermogen minstens wordt verminderd met het verschil tussen de winst of het verlies van het boekjaar en de uit te keren winst, de geboekte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa en de tussenkomst van de vennoten in het verlies. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niethandelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen Art. 3 Dit artikel bepaalt dat de uitzondering in artikel 6, § 1, lid 3, 4°, met betrekking tot de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm inzake de mededeling van de bankrekening bij het ondernemingsloket wordt opgeheven. Er wordt verwezen naar de bespreking van artikel 1. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Art. 4 Dit artikel stelt de inwerkingtreding van het besluit en van de wet van 12 januari 2010 vast.
Art. 5 Dit artikel regelt de uitvoering van dit besluit.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar.
De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE
27 MEI 2010. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de essentiële criteria van het financiële plan van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid « Starter », tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van Vennootschappen, artikel 67, § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, en artikel 215, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2010;
Gelet op de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, artikel 4, § 3, vervangen bij de wet van 20 maart 2009;
Gelet op de wet van 12 januari 2010 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en tot vaststelling van de modaliteiten van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Starter", artikel 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 maart 2010.
Gelet op het advies 48.048/2 van de Raad van State, gegeven op 28 april 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, de Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, en de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen
Artikel 1.In artikel 9, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen wordt onderdeel 6°, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 april 2006, opgeheven.
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een boek Vbis ingevoegd dat de artikelen 219bis tot 219septies bevat, luidende : « BOEK Vbis. - Essentiële criteria van het financiële plan bedoeld in artikel 215, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen.
Art. 219bis.Dit boek is van toepassing op het financieel plan dat door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid starter dient opgemaakt te worden conform artikel 215, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen.
Art. 219ter.Het financieel plan dient minstens vier delen te bevatten : 1° een beschrijving van de op te starten vennootschap, 2° een geprojecteerde balans, 3° een geprojecteerde resultatenrekening, 4° een geprojecteerde vermogensstromentabel.
Art. 219quater.De beschrijving van de op te starten vennootschap, ingesteld bij artikel 219ter, 1°, dient minstens volgende elementen te bevatten : de benaming van de vennootschap, de rechtsvorm van de vennootschap, de zetel van de vennootschap, de naam van de oprichters van de vennootschap, het geplaatste en het volstorte kapitaal en het doel van de vennootschap.
Art. 219quinquies.De geprojecteerde balans, ingesteld bij artikel 219ter, 2°, dient minstens een openingsbalans te bevatten, een balans na twaalf maanden en een balans na vierentwintig maanden. De balans wordt opgesteld na toewijzing en volgens het schema opgenomen in artikel 88. Indien de vennootschap evenwel op basis van de schatting uitgevoerd conform artikel 15, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen een kleine vennootschap zal zijn, kan het verkort schema voorgeschreven bij artikel 92 gehanteerd worden.
Art. 219sexies.De geprojecteerde resultatenrekening, ingesteld bij artikel 219ter, 3°, dient een resultatenrekening te bevatten voor minstens de eerste twaalf en de tweede twaalf maanden. De resultatenrekening wordt opgesteld volgens het schema opgenomen in artikel 89.
Art. 219septies.De geprojecteerde vermogensstromentabel, ingesteld bij artikel 219ter, 4°, dient als volgt opgebouwd te worden : 1°. De mutaties binnen de balansposten worden verwerkt minstens tussen de balans na twaalf maanden en de openingsbalans en anderzijds tussen de balans na vierentwintig en de balans na twaalf maanden. Een stijging van een passiefpost en een daling van een actiefpost wordt als een bron beschouwd. Een stijging van een actiefpost en een daling van een passiefpost wordt als een aanwending beschouwd. Deze bronnen en aanwendingen vormen de mutaties binnen de balans. 2°. Bij de opstelling dient het schema opgenomen in artikel 88 gebruikt te worden. Indien de vennootschap evenwel op basis van de schatting uitgevoerd conform artikel 15, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen, een kleine vennootschap zal zijn, kan het verkort schema van artikel 92 gehanteerd worden. Evenwel dient het totaal van de mutaties van de rubriek « Geldbeleggingen », evenwel beperkt tot de « Overige beleggingen », en van de rubriek « Liquide middelen » als sluitpost voorgesteld te worden. Samen met de begintoestand van deze posten bij het begin van elk van de twee periodes moeten de beschikbare middelen op het einde van elke periode van twaalf maanden gevisualiseerd worden. 3°. De bronnen en aanwendingen voor beide jaren dienen minstens met volgende correcties verwerkt te worden : a) De mutaties binnen de activa dienen gecorrigeerd te worden voor de ten laste van de resultatenrekening van elk van beide periodes geboekte afschrijvingen en waardeverminderingen zoals gedefinieerd in artikel 45.b) De mutaties binnen de voorzieningen voor risico's en kosten geboekt in elke periode zoals bepaald in artikel 50 dienen geëlimineerd te worden.c) De geboekte herwaarderingsmeerwaarden, bedoeld in artikel 56, dienen voor elke periode geëlimineerd te worden zowel binnen het eigen vermogen als binnen de vaste activa. 4°. In afwijking van onderdeel 2° kan een vennootschap de voorstelling zo organiseren dat de vermogensstromentabel vertrekt van de cash flow van de vennootschap voor beide periodes als de winst of het verlies van het boekjaar verhoogd met de geëlimineerde niet-kaskosten bedoeld in onderdeel 3° en verminderd met de uit te keren winst. In dat geval dient, om dubbeltelling te vermijden, het eigen vermogen dienovereenkomstig uitgezuiverd te worden. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen
Art. 3.In artikel 6, § 1, lid 3, 4°, van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen, worden de woorden « behalve in geval van een burgerlijke vennootschap met handelsvorm, » opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 4.Op 1 juni 2010 treden in werking : 1° de wet van 12 januari 2010 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en tot vaststelling van de modaliteiten van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Starter;2° dit besluit.
Art. 5.De Minister bevoegd voor Justitie, de Minister bevoegd voor Middenstand en de Minister bevoegd voor Ondernemen en Vereenvoudigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Oletta, 27 mei 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE