gepubliceerd op 03 april 2003
Koninklijk besluit houdende uitvoering van de artikelen 34 en 35 van de wet betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, gecoördineerd op 13 maart 1991
27 MAART 2003. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de artikelen 34 en 35 van de wet betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, gecoördineerd op 13 maart 1991
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, gecoördineerd op 13 maart 1991, inzonderheid op de artikelen 34 tot en met 36;
Gelet op de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, inzonderheid op artikel 46quater, ingevoegd door de wet van 21 mei 1991;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 27 juni 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 juni 2002;
Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 5 september 2002;
Gelet op het protocol van 5 november 2002 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door het feit dat de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel binnenkort afgeschaft zal worden;
Gelet op het feit dat deze Dienst sinds 1 januari 2003 niet meer over budgettaire kredieten beschikt;
Gelet op het feit dat deze Dienst niet meer over personeel beschikt ten gevolge van de overheveling van zijn personeelsleden naar de Gewesten, de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en naar het Agentschap voor de Buitenlandse Handel;
Gelet op het feit dat de groepsverzekering die onderschreven was door de BDBH ontbonden werd wegens haar ontoereikendheid, zodat er in een financiële tussenkomst van de Staat moet voorzien worden om de ontoereikendheid van de verzekering te dekken in verhouding tot het pensioenbedrag waarop de personeelsleden wettelijk aanspraak kunnen maken op basis van de waarborgclausule die vervat is in artikel 34, § 1, eerste lid, van voormelde gecoördineerde wet van 13 maart 1991;
Gelet op het feit dat het noodzakelijk is om de Administratie der Pensioenen te belasten zowel met het beheer van de lopende pensioendossiers van de gewezen personeelsleden van de BDBH en van hun rechthebbenden als met de berekening van de financiële tussenkomst van de Staat die betaald zal worden door de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van de Administratie de Thesaurie;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « de wet » : de wet betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsinstellingen, gecoördineerd op 13 maart 1991;2° « het overgehevelde personeelslid » : het personeelslid dat, in toepassing van de wet, werd overgeheveld naar een instelling en dat na zijn overheveling geen pensioenrechten meer heeft opgebouwd uit hoofde van aanneembare diensten of perioden verricht bij een andere werkgever dan de instelling waarnaar het werd overgeheveld. Voor het gewezen personeelslid van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen dat werd overgeheveld naar de Waalse Maatschappij voor Watervoorzieningen en dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een omwisseling in uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit van 17 november 1986 waarbij de overgang van personeelsleden van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen naar het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest wordt geregeld, wordt verondersteld dat deze omwisseling is geschied op de datum van de oorspronkelijke overheveling, zodat de oorspronkelijke overheveling geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden; 3° « de rechthebbende » : de rechthebbende van een gewezen personeelslid van een organisme wiens overlevingspensioen ingaat na de ontbinding of de herstructurering van het organisme;4° « het organisme » : het met toepassing van de wet afgeschafte of geherstructureerde organisme;5° « de instelling » : de instelling waarnaar het overgehevelde personeelslid werd overgeheveld ingevolge de afschaffing of de herstructurering van het organisme;6° « de administratie » : de Administratie der Pensioenen van het Ministerie van Financiën;7° « de instelling van sociale zekerheid » : de instelling van sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, 2°, a) van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, anders dan de Administratie en de CDVU;8° « het gewaarborgde totale pensioen » : het pensioen waarop het overgehevelde personeelslid of de rechthebbende aanspraak kan maken met toepassing van de artikelen 34 en 35 van de wet;9° « het pensioen van het organisme » : de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende met toepassing van de pensioenregeling van het organisme;10° « het pensioen van de instelling » : de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende met toepassing van de pensioenregeling van de instelling;11° « de Dienst » : de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel;12° « de CDVU » : de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van de Administratie der Thesaurie van het Ministerie van Financiën. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 2.Op de ingangsdatum van het pensioen van de instelling berekent de Administratie of de instelling van sociale zekerheid die dat pensioen berekent, enerzijds het gewaarborgde totale pensioen en anderzijds het pensioen van de instelling.
In afwijking van het eerste lid berekent de Administratie of de instelling van sociale zekerheid die het pensioen beheert, indien het pensioen van de instelling verleend wordt vóór zestig jaar wegens lichamelijke ongeschiktheid en in de pensioenregeling van het organisme niet voorzien werd in een pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid, slechts het gewaarborgde totale pensioen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het overgehevelde personeelslid de leeftijd van zestig jaar bereikt.
Indien het brutobedrag van het gewaarborgde totale pensioen voor een bepaalde maand groter is dan de som van de brutobedragen van het pensioen van het organisme en van het pensioen van de instelling, betaalt de CDVU of de instelling van sociale zekerheid aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende het verschil tussen enerzijds het gewaarborgde totale pensioen en anderzijds de som van het pensioen van het organisme en van het pensioen van de instelling. In dat geval wordt de inhouding bedoeld in artikel 7 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren, uitgevoerd rekening houdend met het bedrag van het gewaarborgde totale pensioen.
Het in het derde lid bedoelde verschil is ten laste van de instelling.
Indien de door de pensioenregeling van het organisme of de door de pensioenregeling van de instelling verleende buitenwettelijke voordelen geheel of gedeeltelijk betaald werden in de vorm van een kapitaal, worden die voordelen omgezet in een fictieve rente volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 1994 houdende diverse wijzigingen in de regeling inzake de pensioenen van de openbare sector.
Het overgehevelde personeelslid of de rechthebbende moet het pensioen van het organisme aanvragen.
Art. 3.Artikel 34 van de wet heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1980.
Dit hoofdstuk heeft uitwerking op de in het eerste lid vermelde datum. HOOFDSTUK III Ontbinding van de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel Afdeling 1. - Pensioenen die ingaan vanaf 1 februari 2003
Art. 4.Deze afdeling is van toepassing op de rustpensioenen verleend aan overgehevelde personeelsleden die ingevolge de ontbinding van de Dienst werden overgeheveld alsook op de overlevingspensioenen verleend aan rechthebbenden van die overgehevelde personeelsleden of aan rechthebbenden van gewezen personeelsleden van de Dienst die op 31 december 2002 een rustpensioen genoten.
Art. 5.In afwijking van artikel 2, vierde lid is een gedeelte van het in artikel 2, derde lid bepaalde verschil ten laste van de kredieten ingeschreven op de federale begroting van pensioenen.
Het in het eerste lid bedoelde gedeelte is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het pensioen dat, voor de loopbaan vóór 1 januari 2003, aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende zou verleend zijn met toepassing van de pensioenregeling van de Rijksambtenaren of hun rechthebbenden en anderzijds de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend voor dezelfde loopbaan aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst. Voor de berekening van het pensioen dat verleend wordt met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst wordt de referentiewedde evenwel vastgesteld rekening houdend met de loopbaan bij de instelling.
Voor de in het tweede lid bedoelde buitenwettelijke voordelen worden enkel in aanmerking genomen de voordelen die voortvloeien uit een verzekeringsovereenkomst waarvan de last van de premie gedragen werd door de werkgever.
Art. 6.Indien de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst voor de loopbaan vóór 1 januari 2003 meer bedragen dan het pensioen dat, voor dezelfde loopbaan, aan het overgehevelde personeelslid of aan de rechthebbende zou verleend zijn met toepassing van de pensioenregeling van de Rijksambtenaren en van hun rechthebbenden worden de buitenwettelijke voordelen verminderd opdat het totaal van de wettelijke en buitenwettelijke voordelen niet meer bedragen dan het bedrag van dat laatste pensioen. De opbrengst van deze vermindering wordt in de Staatskas gestort.
Voor de in het eerste lid bedoelde buitenwettelijke voordelen worden enkel in aanmerking genomen de voordelen die voortvloeien uit een verzekeringsovereenkomst waarvan de last van de premie gedragen werd door de werkgever. Afdeling 2. - Op 1 januari 2003 lopende pensioenen
Art. 7.Deze afdeling is van toepassing op de rustpensioenen verleend aan de gewezen personeelsleden van de Dienst alsook op de overlevingspensioenen verleend aan hun rechthebbenden, die lopend zijn op 1 januari 2003.
Art. 8.§ 1. De Administratie berekent het pensioen waarop het personeelslid of de rechthebbende aanspraak kon maken op de ingangsdatum van het pensioen.
Dit pensioen wordt verkregen door het door de Dienst toegekende nominaal pensioenbedrag te vermenigvuldigen met een breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan vastgesteld in de weddenschalen die van kracht waren op de ingangsdatum van het pensioen. De noemer van deze breuk is gelijk aan de referentiewedde die door de Dienst in aanmerking werd genomen bij de pensioenberekening. § 2. Het met toepassing van § 1 berekende pensioen evolueert vanaf zijn ingangsdatum op dezelfde wijze als de pensioenen ten laste van de Staatskas.
Art. 9.§ 1. Indien het brutobedrag van het pensioen dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 8 voor een bepaalde maand groter is dan het brutobedrag van de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst, betaalt de CDVU aan het personeelslid of aan de rechthebbende een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen enerzijds het uit de toepassing van artikel 8 voortvloeiende pensioen en anderzijds het bedrag van de wettelijke en buitenwettelijke voordelen verleend met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst.
Indien het door een Belgische wettelijke pensioenregeling verleende pensioen rekening houdt zowel met in de pensioenregeling van de Dienst aanneembare diensten als met andere diensten, wordt het bedrag van de met toepassing van de pensioenregeling van de Dienst verleende wettelijke voordelen verkregen door het door die wettelijke pensioenregeling toegekend pensioenbedrag te vermenigvuldigen met een breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan de in deze wettelijke pensioenregeling aanneembare diensten die in aanmerking worden genomen in de pensioenregeling van de Dienst. De noemer van deze breuk is gelijk aan het geheel van de in deze wettelijke pensioenregeling aanneembare diensten.
Indien de door de pensioenregeling van de Dienst verleende buitenwettelijke voordelen geheel of gedeeltelijk betaald werden in de vorm van een kapitaal, worden die voordelen omgezet in een fictieve rente volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 1994 houdende diverse wijzigingen in de regeling inzake de pensioenen van de openbare sector. Deze omzetting gebeurt op basis van de omzettingstabellen die van toepassing zijn op 1 januari 2003.
Voor de in het eerste lid bedoelde buitenwettelijke voordelen wordt slechts 90 t.h. in aanmerking genomen van de voordelen die voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst. § 2. Het in het § 1, eerste lid bedoelde verschil is ten laste van de kredieten ingeschreven op de federale begroting van pensioenen.
Art. 10.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2003.
Art. 11.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit Gegeven te Brussel, 27 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE