gepubliceerd op 26 augustus 1998
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicapten en jeugdzorg - Duitstalige Gemeenschap
26 MEI 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicapten en jeugdzorg - Duitstalige Gemeenschap (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicapten en jeugdzorg - Duitstalige Gemeenschap.
Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 mei 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.
Bijlage Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicapten en jeugdzorg - Duitstalige Gemeenschap (Overeenkomst geregistreerd op 1 juli 1997 onder het nummer 44412/CO/319) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profit sector. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de inrichtingen en diensten die behoren tot de sector gehandicapten- en jeugdzorg die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Duitstalige Gemeenschap.
Onder "werknemers" worden de mannelijke en vrouwelijke bedienden verstaan en de werklieden en werksters.
Art. 3.Onder "partijen" worden de werkgevers- en vakorganisaties verstaan die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend, en zij die gebonden zullen zijn door de algemeen bindende kracht van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 4.Onder "sector" wordt de sector verstaan die omschreven is in artikel 2 van deze overeenkomst.
Art. 5.Onder "ISAJH-Fonds" wordt het fonds voor bestaanszekerheid verstaan van de sector genaamd "Sociaal Fonds voor de Inrichtingen en Diensten voor Jeugd- en/of Gehandicaptenzorg" opgericht bij koninklijk besluit van 6 augustus 1990 (Belgisch Staatsblad van 20 september 1990). HOOFDSTUK III. - Vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid
Art. 6.In geval van netto aangroei van het tewerkstellingsvolume, kan de sector een vermindering genieten van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, zoals bepaald in bovenvermelde koninklijke besluiten.
Art. 7.Aangezien het onmogelijk is deze gegevens te becijferen, zullen het aantal banen en de beschikbare bedragen worden bepaald na berekening van de Rijksdienst voor sociale zekerheid. HOOFDSTUK IV. - Verbintenis inzake tewerkstelling
Art. 8.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling te leveren met het oog op een netto aangroei van de tewerkstelling van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 10 van deze overeenkomst en van het tewerkstellingsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken bepaald referentiejaar, te weten het jaar 1996.
Art. 9.De netto aangroei van de tewerkstelling alsook de verhoging van het arbeidsvolume zoals bepaald in artikel 8 van deze overeenkomst moet worden gerealiseerd op het niveau : - van de sector omschreven in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de inrichting en/of individuele dienst aan dewelke de bijkomende tewerkstelling zal worden toegekend en die zal toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de groepering van inrichtingen en/of individuele diensten aan dewelke de bijkomende tewerkstelling zal worden toegekend en die zal toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 10.De netto aangroei wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.
Art. 11.Voor de berekening van de netto aangroei van het aantal werknemers, wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van een bijkomend werknemer bepaald in het ontwerp bedoeld in artikel 23 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 12.Wordt niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemer, met toepassing van artikel 4, § 2 van bovenvermeld koninklijk besluit : - de werknemer, aangeworven in het kader van het banenplan, bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van bijdragevermindering; - de werknemer, aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988 gedurende de periode van vrijstelling van werkgeversbijdrage; - de werknemer, aangeworven ten gevolge van een fusie of een overname van een andere instelling of ten gevolge van een transfer binnen instellingen die behoren tot diezelfde groep; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer, tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn in uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere, tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit dat preciezere voorwaarden omvat betreffende de tewerkstellingsakkoorden met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de tewerkstelling en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. HOOFDSTUK V. - Bijzondere modaliteiten
Art. 13.Het "ISAJH-Fonds" dat zelf een bijzonder beheerscomité en rekening zal oprichten, is belast met het verzamelen van de opbrengst van de vermindering van sociale bijdragen toegekend aan de inrichtingen en/of diensten van de sector omschreven in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst door toedoen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het herverdelen van de tewerkstelling volgens de modaliteiten bepaald in overleg met de toeziende overheid (cfr. hoofdstuk IX van deze collectieve arbeidsovereenkomst). HOOFDSTUK VI. - Waarborgen inzake besteding van de bijdragevermindering aan de tewerkstelling
Art. 14.Met toepassing van artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, zal elke werkgever om de zes maanden per aangetekende brief een gedetailleerd verslag uitbrengen aan het "ISAJH-Fonds".
Dit verslag moet elk jaar uiterlijk op 31 oktober en op 30 april toekomen bij het fonds.
De niet-naleving van deze bepalingen kan worden beschouwd als een inbreuk die tot sancties kan leiden, zoals bepaald in artikel 3, § 7 van bovenvermeld koninklijk besluit.
Art. 15.Dit verslag moet ten minste de volgende gegevens bevatten voor elk kwartaal : 1° Voor de werkgevers aan wie de bijkomende tewerkstelling werd toegekend : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in personen die ten minste deeltijds werken en in bezoldigde uren voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdragevermindering; - de vermelding van de werknemers die werden aangeworven ingevolge de bijdragevermindering en van hun functie, het aantal deeltijds tewerkgestelde werknemers, uitgedrukt in personen en het aantal gesubsidieerde werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. 2° Voor de werkgevers die bijdragen maar die geen bijkomende tewerkstelling genieten : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in personen die ten minste halftijds tewerkgesteld zijn en in bezoldigde uren voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdragevermindering.
Indien nodig, is het "ISAJH-Fonds" bevoegd om aanvullende informatie te eisen.
Een model van dit halfjaarlijks verslag zal worden uitgewerkt door het paritair comité.
Art. 16.Dit verslag zal worden besproken in de ondernemingsraad, of, bij gebreke daarvan, door de vakbondsafvaardiging en zal bovendien ter ondertekening worden voorgelegd aan de werknemersafgevaardigden die vertegenwoordigd zijn in deze organen.
Art. 17.Het "ISAJH-Fonds" stelt een algemeen verslag op dat de gegevens omvat per inrichting en/of instelling dat elk jaar uiterlijk op 30 november en op 31 mei aan de voorzitter van het paritair comité wordt bezorgd.
Indien nodig is de voorzitter bevoegd om aanvullende informatie te vragen aan het "ISAJH-Fonds".
Art. 18.De voorzitter bezorgt het algemeen verslag aan de leden van een beperkt comité dat daartoe werd opgericht binnen het paritair comité, binnen een termijn van dertig dagen.
Art. 19.Hij roept het beperkt comité samen dat een gemotiveerd advies moet uitbrengen over dit verslag en over de naleving van de verbintenissen inzake tewerkstelling die vastgesteld zijn in deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Ingeval een probleem wordt vastgesteld in een inrichting en/of dienst wordt op verzoek van één van de partijen, of als de voorzitter het nodig acht, het beperkt comité in verzoeningsvergadering bijeengeroepen.
Art. 20.De voorzitter bezorgt vervolgens het algemeen verslag voor definitieve goedkeuring aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, aan de Minister van Sociale Zaken en aan de Voogdijminister. HOOFDSTUK VII Deeltijdse werknemers en voltijdse werknemers
Art. 21.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen de deeltijdse werknemers en de voltijdse werknemers betreft, is de sector zijn verplichtingen reeds nagekomen aangezien hij 29 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK VIII. - Planning van de bijkomende aanwervingen
Art. 22.Wat de realisatie van de aanwervingen in de tijd betreft, verbindt de sector zich ertoe vóór 30 juni van het betrokken jaar minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen te realiseren en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct. en tegen 30 september, tot 100 pct. van de aanbevolen aanwervingen en minimaal 75 pct. van het arbeidsvolume.
Dit proces begint pas vanaf het ogenblik dat het "ISAJH-Fonds" over de nodige middelen beschikt. HOOFDSTUK IX. - Modaliteiten inzake verdeling van de arbeidsplaatsen en functies die in aanmerking komen voor bijkomende tewerkstelling
Art. 23.Het bedrag bedoeld in artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 en de functies zullen worden bepaald en de banen zullen worden besteed op basis van een verdeling die zal gebeuren volgens de prioriteiten die in gemeen overleg worden vastgesteld door de werkgevers, de werknemers en de Duitstalige overheid. HOOFDSTUK X. - Toetredingsprocedure
Art. 24.De werkgevers die tot de sector behoren en aan wie bijkomende tewerkstelling wordt toegekend, moeten toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 25.Hiertoe moeten zij per aangetekende brief een toetredingsakte richten aan de voorzitter van het paritair comité. Deze brief bevat een uitvoerige omschrijving van de verbintenissen inzake tewerkstelling, volgens het model dat zal worden uitgewerkt door het paritair comité.
Art. 26.De inrichtingen en/of diensten die zich tot een groepering hebben verenigd en aan dewelke bijkomende tewerkstelling wordt toegekend, moeten toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Hiertoe moeten zij het toetredingsmodel gebruiken dat zal worden uitgewerkt door het paritair comité.
Art. 27.De toetredingsakte, vermeld in de artikelen 25 en 26 van deze overeenkomst zal ter informatie worden bezorgd aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging.
Art. 28.De voorzitter van het paritair comité legt de toetredingsakten in de loop van de kalendermaand na de maand van ontvangst ter goedkeuring voor aan het beperkt comité dat werd opgericht door het paritair comité.
Bij ontstentenis van reactie van het paritair comité binnen een termijn van twee kalendermaanden na de maand van ontvangst door de voorzitter, wordt de toetredingsakte als goedgekeurd beschouwd.
De toetredingsakte wordt geacht te zijn ontvangen door de voorzitter de derde dag na de verzending ervan, poststempel als bewijs. HOOFDSTUK XI. - Eindbepalingen en geldigheidsduur
Art. 29.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 april 1997 en wordt gesloten voor onbepaalde tijd.
Zij kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen per aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, mits een opzegtermijn van drie maanden wordt inachtgenomen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1998.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET