Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 maart 2007
gepubliceerd op 30 mei 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007022560
pub.
30/05/2007
prom.
26/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/26/2007022560/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe een Agentschap voor het beheer van de oproepen tot de hulpdiensten op te richten, hierna het Agentschap 112 genoemd.

De oprichting van het Agentschap 112 gebeurt gezamenlijk door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid, en betreft de uitvoering van de artikelen 197 tot 199 van de programmawet van 9 juli 2004.

Het Agentschap 112 is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid en behoort tot de in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut bedoelde categorie B. Overeenkomstig artikel 198 van voornoemde programmawet heeft het Agentschap 112 als opdracht het beheer van het eenvormig oproepstelsel dat de oproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112 voor dringende geneeskundige hulpverlening, brandweerdiensten en politie verenigt.

Het Agentschap 112 zal instaan voor de overkoepeling van de neutrale calltakers, werkzaam in de gemeenschappelijke meldkamers. Deze meldkamers, die instaan voor de calltaking van zowel de politie, de brandweer als de medische discipline, zullen in de toekomst ontwikkeld worden. Zodoende zullen calltaking en dispatching, welke in de huidige situatie door dezelfde persoon geschieden, gescheiden worden van elkaar.

De calltaking verzekert het aannemen van de oproep, het beluisteren, de analyse van de behoefte en het opmaken van een gepast uitrukvoorstel ten behoeve van de oproeper.

De dispatching, welke buiten het Agentschap 112 wordt georganiseerd, verzekert voorts het beheer van de beschikbare middelen na ontvangst van de informatie overgemaakt door de calltaking.

Het ontwerp van koninklijk besluit kan, na de algemene bepalingen voorzien in de artikelen 1 en 2, onderverdeeld worden in twee delen.

Enerzijds is er het hoofdstuk dat de beheersorganen vaststelt. Dit is tweeledig en bevat zowel de bepalingen betreffende de Raad van Bestuur als de bepalingen betreffende de directeur-generaal en adjunct directeur-generaal.

Anderzijds is er het hoofdstuk dat de werking van het Agentschap 112 nader bepaalt, en voorziet in de oprichting van een operationeel beheerscomité.

Artikel 3 voorziet dat het Agentschap 112 bestuurd wordt door een Raad van Bestuur.

Zijn samenstelling is bepaald in artikel 4. Naast een voorzitter en de vertegenwoordigers van de respectievelijke Ministers, is hij samengesteld uit twee vertegenwoordigers van de verschillende disciplines, welke aangewezen worden op basis van hun beroepsbekwaamheden inzake de hulpdiensten. Deze laatste categorie is samengesteld uit een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden, welke aangewezen worden op gezamenlijke voordracht van de Ministers.

De onverenigbaarheden die gelden voor de leden van de Raad van Bestuur werden opgenomen in artikel 5. De politieke beslissingen blijven behoren tot de bevoegdheid van de betrokken Ministers. De leden van de Raad van Bestuur mogen geen houder zijn van politieke mandaten.

Voorts werd in artikel 6 een bepaling opgenomen betreffende de bevoegdheden waarover de Raad van Bestuur beschikt en welke nodig geacht worden voor de werking en het bestuur van het Agentschap 112.

Het aldaar opgesomde takenpakket is echter niet-limitatief.

Ondanks het feit dat het volgens de Raad van State dienend zou zijn voor de rechtszekerheid de gronden tot afzetting van de leden van de Raad van Bestuur op te nemen in het ontwerp, werd dit voorstel niet gevolgd. Er werd voor geopteerd deze eventueel eerder op te nemen in het overeenkomstig artikel 7 op te stellen huishoudelijk reglement, teneinde een zekere soepelheid in het beheer te waarborgen.

Het tweede luik van het hoofdstuk beheersorganen bevat de aanstelling van de directeur-generaal, die het Agentschap 112 zal leiden, en de adjunct directeur-generaal, die hem in deze taak zal bijstaan, zoals bepaald in artikel 8.

Deze aanstellingen zullen gebeuren overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 november 2006 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut. Ook de daarin opgenomen onverenigbaarheden zijn van toepassing op de directeur-generaal en de adjunct directeur-generaal van het Agentschap 112. Deze bepalingen zijn terug te vinden in de artikelen 9 en 10 van het koninklijk besluit van 16 november 2006.

Het koninklijk besluit van 16 november 2006 wordt gewijzigd, in die zin dat het Agentschap 112 toegevoegd wordt aan het toepassingsgebied.

De directeur-generaal is belast met een niet-limitatieve lijst van taken, opgenomen in artikel 12. Die taken vallen onder het dagelijks beheer van het Agentschap 112.

Overeenkomstig artikel 11 voert de directeur-generaal eveneens de beslissingen van de Raad van Bestuur uit.

Tenslotte wordt als tweede belangrijke aspect van dit koninklijk besluit een operationeel beheerscomité opgericht in de schoot van het Agentschap 112. Dit comité is voorzien in de artikelen 14 tot 17.

Het operationeel beheerscomité zal bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende disciplines, teneinde de hulpdiensten te betrekken bij wat de operationele doeleinden van de noodoproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112 betreft.

Deze operationele doeleinden omvatten alles wat de werking van de beheerscentrales van voornoemde noodoproepen betreft, in het bijzonder met betrekking tot het operationele aspect en de operationele modellen. Ondanks de vraag in het advies van de Raad van State tot nadere omschrijving van dit begrip, werd ervoor geopteerd de definitie heel ruim te houden. De inhoud van dit begrip kan namelijk aan verandering onderhevig zijn tengevolge van de voortdurende technologische evolutie op dat gebied.

De artikelen 18 tot 20 regelen voorts het toezicht op het Agentschap 112.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

ADVIES 41.615/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 8 november 2006 door de Minister van Volksgezondheid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten", heeft op 28 november 2006 het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten. Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Bij de programmawet van 9 juli 2004 wordt een Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten opgericht (hierna : het Agentschap) als openbare instelling met rechtspersoonlijkheid van categorie B als bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.Dat Agentschap heeft als opdracht het beheer van het eenvormig oproepstelsel met betrekking tot de oproepen tot de telefoonnummers 112, 100 en 101 voor dringende geneeskundige hulpverlening, brandweerdiensten en politie.

Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit bepaalt de vestigingsplaats van het Agentschap (artikel 2), de regels inzake de samenstelling van de raad van bestuur, de duur van het mandaat van de leden ervan, de afzetting, de vergoeding en de onverenigbaarheden van deze leden en de bevoegdheden van de raad van bestuur (artikelen 3 tot 8), het statuut en de bevoegdheden van de directeur-generaal en de adjunct directeur-generaal van het Agentschap (artikelen 9 tot 13) en de zogenaamde regels inzake de werking van het Agentschap, die onder meer inhouden dat de Koning in elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad een centrum voor behandeling van de noodoproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112 opricht (artikel 14), en dat een "Operationeel Beheerscomité" wordt opgericht dat belast is met het toezicht op "de naleving van de operationele doeleinden van de hulpdiensten die betrokken zijn bij de noodoproepen tot de telefoonnummers 112, 100 en 101" (artikelen 15 tot 18). In het ontwerp wordt tevens het toezicht op het Agentschap geregeld.

Dat toezicht ressorteert onder de ministers bevoegd voor de binnenlandse zaken en de volksgezondheid, en wordt uitgeoefend door middel van een jaarlijks "auditplan" en een regeringscommissaris (artikelen 20 en 21).

Het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk VII (lees : hoofdstuk VII van titel VIII) van de programmawet van 9 juli 2004 (artikel 22). 3. Het ontworpen besluit vindt rechtsgrond in de artikelen 198, § 2, eerste lid, en 199, tweede lid, van de programmawet van 9 juli 2004. Luidens de eerstgenoemde bepaling bepaalt de Koning, onverminderd de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de vestigingsplaats, de werking, de organisatie, de beheersorganen, de regelen met betrekking tot hun samenstelling en de regelen betreffende de onverenigbaarheden van de beheerders van het Agentschap.

Luidens de laatstgenoemde bepaling stelt de Koning het personeelsplan van het Agentschap, het personeelsstatuut, de bezoldigingen en de vergoedingen van het personeel vast. Deze bepaling vormt de rechtsgrond voor de artikelen betreffende de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 4. Noch artikel 107 van de Grondwet, noch enige bepaling uit de wet van 16 maart 1954 bieden rechtsgrond voor het ontworpen besluit.Het eerste en het tweede lid van de aanhef dienen derhalve te worden weggelaten. 5. In het huidige derde lid van de aanhef (dat het eerste lid wordt) verwijze men meer specifiek naar de artikelen 198, § 2, eerste lid, en 199, tweede lid, van de programmawet van 9 juli 2004.Het zijn immers die bepalingen die de rechtsgrond vormen voor het ontworpen besluit (zie opmerking 3). 6. In het vijfde lid van de aanhef (dat het derde lid wordt), dient nog de datum van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting (31 maart 2006) te worden vermeld. 7. Aangezien de Raad van State om advies is gevraagd met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, redigere men het huidige achtste lid van de aanhef (dat het zesde lid wordt) als volgt : « Gelet op advies 41.615/3 van de Raad van State, gegeven op 28 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».

Artikel 1 8. In artikel 1 schrijve men "wordt verstaan" in plaats van "moet worden verstaan". Artikel 4 9. Er dient in artikel 4, § 1, eerste lid, 4°, a) en c), te worden gespecificeerd welke groep personen worden bedoeld met de leden die "[de] civiele veiligheid" en "de volksgezondheid" vertegenwoordigen, en uit hoeveel van deze leden de raad van bestuur bestaat.10. In de Nederlandse tekst van artikel 4, § 1, tweede lid, schrijve men "bedoeld in het eerste lid, 4°," in plaats van "bedoeld onder alinea 1, 4°".11. In de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 4, § 2, schrijve men "bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad" in plaats van "bij in de Ministerraad overlegd besluit". Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 4, § 5, eerste lid, en 21, tweede lid. 12. De rechtszekerheid zou ermee gediend zijn indien in artikel 4, § 5, eerste lid, zou worden bepaald op welke gronden de voorzitter en de leden van de raad van bestuur van het Agentschap kunnen worden afgezet.13. In de Nederlandse tekst van artikel 4, § 5, eerste lid, schrijve men "op voorstel van" in plaats van "op voordracht van" (deze laatste term wordt enkel in de context van benoemingen of aanwijzingen gebruikt).14. Volgens de gemachtigde geldt het in artikel 4, § 5, tweede lid, bepaalde quorum enkel voor de beslissingen tot afzetting.Het verdient aanbeveling dat te verduidelijken (zoals overigens het geval is in artikel 4, § 5, derde lid).

Artikel 5 15. Artikel 5 stelt enkel een te nemen koninklijk besluit in het vooruitzicht.Tevens zijn de erin bedoelde vormvereisten reeds elders opgelegd. Dat artikel is niet normatief, en wordt derhalve beter weggelaten.

Artikel 6 16. In artikel 6, eerste lid, 4°, schrijve men, conform de recente grondwettelijke terminologie, "het Parlement" in plaats van "de Raad".17. In artikel 6, eerste lid, 5°, make men ook gewag van de adjunct-arrondissementscommissarissen en late men de verwijzing naar de arrondissementscommissarissen van de provincie Vlaams-Brabant weg nu de titularissen van die functies reeds begrepen zijn in het algemene begrip "de arrondissementscommissarissen".18. De vraag rijst of de in artikel 6, eerste lid, 7°, bedoelde onverenigbaarheid niet dient te worden uitgebreid tot de leden van de uitvoerende colleges van de in artikel 41, tweede en derde lid, van de Grondwet bedoelde binnengemeentelijke territoriale organen. Artikel 7 19. Volgens de gemachtigde is de in artikel 7, § 2, vervatte opsomming niet limitatief.Alhoewel de woorden "met name" in het Nederlands taalkundig correct zijn, zou het duidelijker zijn te schrijven "onder meer".

In de Franse tekst redigere men artikel 7, § 2, als volgt : « § 2. Il est chargé notamment : 1° d'approuver le plan... 2° d'approuver le budget... 3° de représenter... 4° d'approuver le plan... ».

Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 13, tweede lid. 20. Krachtens artikel 7, § 2, 1°, is de raad van bestuur van het Agentschap belast met het goedkeuren van het personeelsplan binnen de toegestane personeelskredieten.Krachtens artikel 7, § 4, moeten de desbetreffende beslissingen van de raad van bestuur door de ministers bevoegd voor de binnenlandse zaken en de volksgezondheid worden goedgekeurd, onverminderd de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Krachtens artikel 199, tweede lid, van de programmawet van 9 juli 2004 is het echter de Koning die het personeelsplan van het Agentschap vaststelt. Deze bepaling heeft als bepaling uit een bijzondere wet voorrang op de (algemene) wet van 16 maart 1954, inzonderheid op artikel 11, § 2, van die wet.

De bevoegdheid van de raad van bestuur kan bijgevolg hoogstens betrekking hebben op een goedkeuring van een louter voorstel van personeelsplan, waarvan de vaststelling aan de Koning toekomt.

Artikel 7, § 2, 1°, dient derhalve te worden aangepast, en in artikel 7, § 4, dient de verwijzing naar paragraaf 2, 1°, weg te vallen. 21. Luidens artikel 7, § 2, 2°, is de raad van bestuur van het Agentschap belast met de goedkeuring van de door de directie voorgestelde begroting en controle op de uitvoering ervan.Luidens artikel 7, § 4, worden de beslissingen van de raad van bestuur dienaangaande ter goedkeuring voorgelegd aan de ministers bevoegd voor de binnenlandse zaken en de volksgezondheid, onverminderd de bepalingen van de wet van 16 maart 1954.

Krachtens artikel 3, § 2, van de wet van 16 maart 1954 (dat van toepassing is aangezien het Agentschap een instelling van categorie B is als bedoeld in die wet, en waarnaar trouwens ook wordt verwezen voor het financieel beheer van het Agentschap bij artikel 199, eerste lid, van de programmawet van 9 juli 2004), wordt het ontwerp van begroting opgemaakt door de organen van beheer en goedgekeurd door de minister van wie de betrokken instelling afhangt (in casu de ministers bevoegd voor de binnenlandse zaken en de volksgezondheid) en door de minister bevoegd voor de financiën.

In artikel 7, § 2, 2°, dient derhalve te worden bepaald dat de erin bedoelde goedkeuring een ontwerp van begroting betreft dat aan de betrokken ministers zal worden voorgelegd. 22. In artikel 7, § 2, 3°, is het niet duidelijk wat wordt bedoeld met de woorden "speciale beslissingen".23. In artikel 7, § 2, 4°, dient geen gewag te worden gemaakt van het goedkeuren van het ontwerp van begroting, nu dit reeds het voorwerp uitmaakt van de bij artikel 7, § 2, 2°, toegekende bevoegdheid (zie opmerking 21).24. Artikel 7, § 3, is niet alleen overbodig gelet op de op het Agentschap van toepassing zijnde artikelen 9 en 10 van de wet van 16 maart 1954, maar ontbeert ook rechtsgrond nu de programmawet van 9 juli 2004 geen machtiging bevat om het administratief toezicht op het Agentschap te regelen.25. Door in artikel 7, § 4, van het ontwerp te bepalen dat de beslissingen van de raad van bestuur betreffende, onder meer, de door de directie voorgestelde begroting (1), de goedkeuring behoeven van de ministers, bevoegd voor, respectievelijk, de binnenlandse zaken en de volksgezondheid, is er strijdigheid met het reeds genoemde artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 16 maart 1954, dat ook de goedkeuring van het ontwerp van begroting vereist door de minister tot wiens bevoegdheid de financiën behoren. Artikel 7, § 4, dient derhalve ook op dit punt te worden herwerkt. Zo men al wil herinneren aan hetgeen voortvloeit uit artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 16 maart 1954, dient de wettelijke oorsprong van het betrokken voorschrift te worden aangegeven ("overeenkomstig...") en dient zulks te gebeuren zonder inhoudelijke wijziging van de betrokken wetsbepaling.

Artikel 13 26. Men schrijve in artikel 13, tweede lid, 1°, 2° en 4°, respectievelijk "ontwerp van operationeel plan, "ontwerp van kwaliteitsplan" en "ontwerp van personeelsplan" in plaats van "operationeel plan", "kwaliteitsplan" en "personeelsplan". Artikel 14 27. Met betrekking tot de vraag of de centra die krachtens artikel 14 worden opgericht in elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad al dan niet ressorteren onder het Agentschap en al dan niet over eigen rechtspersoonlijkheid beschikken, verklaarde de gemachtigde : « Voor alle duidelijkheid : in elke provincie komt er een gemeenschappelijke meldkamer, waar op termijn een scheiding komt tussen de calltaking en de dispatching.Het Agentschap overkoepelt alle neutrale call takers die de calltaking zullen doen in deze meldkamers. Deze call takers zullen de calltaking doen voor de brandweer, de politie en de medische discipline. Deze call takers worden nu gestuurd vanuit de FOD IBZ in afwachting van de oprichting van een Agentschap.

De dispatching en de daartoe behorende personeelsleden vallen niet onder het Agentschap. De organisatievorm en de juridische structuur van de daarnaast bestaande structuren doet hier niets ter zake, want de personeelsleden die daar gaan werken, zijn meestal personeelsleden van de brandweer van de Stad waarin het hulpcentrum zich bevindt of van de lokale of federale politie.

Het Agentschap [staat in] voor het beheer van de personen die instaan voor de calltaking, dus niet voor het personeel van de dispatching of de ontwikkeling of het gebruik van technologieën. » Om niet de indruk te wekken dat bij artikel 14 afzonderlijke instellingen worden gecreëerd, wat blijkens de verklaring van de gemachtigde niet de bedoeling is en waarvoor overigens geen rechtsgrond bestaat in de programmawet van 9 juli 2004, is het af te raden te schrijven dat centra voor de telefoonnummers 112, 100 en 101 worden "opgericht". Daarenboven dient duidelijk te worden gemaakt dat een aspect van de werking van het Agentschap wordt geregeld.

Artikel 15 28. Volgens de gemachtigde is het de bedoeling dat het Operationeel Beheerscomité wordt georganiseerd binnen het Agentschap.Dit dient met zoveel woorden te worden gezegd, om geen twijfel te doen ontstaan omtrent de conformiteit van artikel 15 met de rechtsgrond van het ontworpen besluit. 29. Nog volgens de gemachtigde zal het in artikel 15 bedoelde toezicht door het Operationeel Beheerscomité enkel betrekking hebben op het beheer van de oproepen aan de hulpdiensten, en niet op het beheer van de hulpdiensten als dusdanig.Wat dit laatste betreft is de formulering van het ontwerp "de operationele doeleinden van de hulpdiensten" te ruim; zij moet worden gepreciseerd.

Overigens moet worden verduidelijkt wat wordt bedoeld met het begrip "de operationele doeleinden".

Artikel 16 30. Volgens de gemachtigde bedoelt men in artikel 16, § 1, 2° en 4°, te verwijzen naar respectievelijk, een vertegenwoordiger van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.Zulks dient te worden verduidelijkt.

Artikel 17 31. De in artikel 17 vervatte opsomming van opdrachten van het Operationeel Beheerscomité is volgens de gemachtigde limitatief.Men schrappe derhalve de woorden "met name" in de inleidende zin van dat artikel. 32. Het in artikel 17, 1° en 2°, bedoelde operationele plan heeft volgens de gemachtigde enkel betrekking op het beheer van de noodoproepen, en niet op de operationele behoeften verbonden aan de opdrachten van de geïntegreerde politie, de civiele veiligheid en de volksgezondheid in het algemeen. Zulks dient in de genoemde bepalingen te worden gepreciseerd.

Artikel 18 33. Op de vraag welke in artikel 18, tweede lid, bedoelde "directeurs-generaal die respectievelijk bevoegd zijn voor de civiele veiligheid en de politie" worden beoogd, antwoordde de gemachtigde dat het de directeurs-generaal voor de civiele veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken betreft, met dien verstande dat de federale politie geen deel uitmaakt van die FOD, maar ressorteert als afzonderlijk departement onder de minister bevoegd voor de binnenlandse zaken. Ook dit dient te worden gepreciseerd.

Artikel 21 34. Dat het toezicht op het Agentschap wordt uitgeoefend door bemiddeling van een regeringscommissaris, vloeit reeds voort uit artikel 9, §§ 1 en 2, van de wet van 16 maart 1954, waar ook de wijze van benoeming is geregeld (door de Koning op voordracht van de bevoegde minister) en wordt bepaald dat hij de vergaderingen van de beheersorganen bijwoont. Het tweede lid van artikel 21 is bijgevolg overbodig, en voor zover het aan de benoemingsprocedure het vereiste van een overleg in de Ministerraad toevoegt, niet conform de genoemde wetsbepaling.

Zo men omwille van de duidelijkheid de genoemde wetsbepaling toch in herinnering wil brengen, dient zulks te gebeuren zonder die bepaling inhoudelijk te wijzigen en mits het aangeven van de wettelijke oorsprong van de betrokken bepaling ("overeenkomstig...").

Artikel 22 35. Luidens artikel 22 treedt het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking op de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk VII (lees : hoofdstuk VII van titel VIII) van de programmawet van 9 juli 2004. Bij artikel 210 van de genoemde programmawet wordt aan de Koning de bevoegdheid verleend om de datum van inwerkingtreding te bepalen van "elk artikel van dit hoofdstuk".

Het is bijgevolg niet zeker dat het hele hoofdstuk op één en dezelfde datum in werking zal treden, temeer daar er niet alleen bepalingen in voorkomen aangaande het Agentschap (zie afdeling II, diverse bepalingen).

Afgezien daarvan is er de in het genoemde artikel 210 bepaalde uiterste datum van inwerkingtreding, namelijk 1 januari 2007.

De gemachtigde verklaarde betreffende de inwerkingtreding het volgende : « Volgens mij halen we voor de oprichting van het Agentschap 1/1/2007 onmogelijk en had men in de programmawet terug deze datum moeten aanpassen en tevens zal er eerst de oprichting zijn van het Agentschap met zijn managementfuncties en pas daarna (dus niet synchroon) zal er naar een splitsing gegaan worden van de calltaking en de dispatching en dit verspreid in de tijd voor de verschillende provincies.

De bedoeling is in principe dat het koninklijk besluit in werking treedt op de dag dat de programmawet van 9 juli 2004 in werking treedt, maar dit onder de opschortende voorwaarden van de vaststelling van een andere datum van inwerkingtreding. » Hoe dan ook dient artikel 22 van het ontwerp zo te worden geredigeerd dat geen twijfel kan ontstaan over de juiste datum van inwerkingtreding van het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt.

De kamer was samengesteld uit : de heren : D. ALBRECHT, kamervoorzitter;

J. SMETS, B. SEUTIN, staatsraden;

J. VELAERS, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevrouw A.-M. GOOSSENS, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. R. THIELEMANS, eerste auditeur.

De Griffier, De Voorzitter, A.-M. GOOSSENS. D. ALBRECHT. _______ Nota's (1) Lees ontwerp van begroting (zie opmerking 21). 26 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap 112 voor de oproepen tot de hulpdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 9 juli 2004, inzonderheid op de artikelen 198, § 2, eerste lid, en 199, tweede lid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24, 27 en 28 maart 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 31 maart 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 6 april 2006;

Gelet op het Protocol nr. 136/1 van, het Sectorcomité I - Algemeen bestuur;

Gelet op advies 41.615/3 van de Raad van State, gegeven op 28 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder « Agentschap 112 », het Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten bedoeld in artikel 197 van de programmawet van 9 juli 2004.

Art. 2.De zetel van het Agentschap 112 is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. HOOFDSTUK II. - Beheersorganen Afdeling I. - Raad van Bestuur

Art. 3.Het Agentschap 112 wordt bestuurd door een Raad van Bestuur.

Art. 4.§ 1. De Raad van Bestuur is samengesteld uit de volgende leden : 1° een voorzitter;2° een vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken;3° een vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Volksgezondheid;4° leden vertegenwoordigend : a) de Algemene directie van de civiele veiligheid van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken;b) het Commissariaat-generaal van de federale politie;c) de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Elke discipline beschikt over twee vertegenwoordigers.

Voor de leden bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn er een gelijk aantal Franstalige leden en Nederlandstalige leden. § 2. De leden van de Raad van Bestuur worden door Ons aangewezen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° op de gezamenlijke voordracht van de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, voor wat de voorzitter en de in § 1, 4°, bedoelde leden betreft;2° op de voordracht van de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, voor wat het in § 1, 2°, bedoelde lid betreft;3° op de voordracht van de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, voor wat het in § 1, 3°, bedoelde lid betreft. § 3. De voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur bedoeld in § 1, 4° van dit artikel worden aangewezen op basis van hun beroepsbekwaamheden inzake hulpdiensten. Die bekwaamheden worden gedetailleerd in het aanwijzingsbesluit. § 4. De voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur worden aangewezen voor een hernieuwbare periode van zes jaar.

Het mandaat wordt van rechtswege beëindigd wanneer de mandaathouder de leeftijd van 65 jaar bereikt. § 5. De voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur kunnen door Ons afgezet worden, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de Raad van Bestuur.

Over het voorstel tot afzetting kan de Raad van Bestuur enkel geldig vergaderen als twee derde van zijn leden aanwezig is.

Het voorstel tot afzetting wordt goedgekeurd met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden.

Het voorstel tot afzetting wordt gemotiveerd.

Art. 5.Onverminderd andere beperkingen voorzien door of krachtens een wet, mogen de volgende personen geen deel uitmaken van de Raad van Bestuur van het Agentschap 112 : 1° de leden van het Europees Parlement;2° de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van de Senaat;3° de leden van de federale regering;4° de leden van het Parlement of de Regering van een Gemeenschap of een Gewest;5° de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen, de adjunct-arrondissementscommissarissen, de gouverneur, de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;6° de leden van de bestendige deputatie van de provincieraad en de leden van het college opgericht door artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;7° de leden van een College van burgemeester en schepenen en van de uitvoerende colleges van de binnengemeentelijke territoriale organen;8° de voorzitters van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;9° de personeelsleden van het Agentschap 112. Elk lid van de Raad van Bestuur dat functies aanneemt die onverenigbaar zijn met zijn mandaat, houdt van rechtswege op deel uit te maken van de Raad van Bestuur.

Art. 6.§ 1. De Raad van Bestuur beschikt over alle nodige bevoegdheden voor de werking en het bestuur van het Agentschap 112. § 2. Hij is onder meer belast met : 1° het goedkeuren van het voorstel van personeelsplan binnen de toegestane personeelskredieten;2° de goedkeuring van het door de directie voorgestelde ontwerp van begroting en controle van de uitvoering ervan;3° het vertegenwoordigen van het Agentschap 112 in gerechtelijke procedures.De Raad van Bestuur kan, op zijn verantwoordelijkheid, een deel van zijn bevoegdheden overdragen aan de directeur-generaal. De delegatie van bevoegdheden mag slechts gegeven worden krachtens een beslissing, genomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden van de Raad van Bestuur, die het voorwerp en de omvang van de delegatie bepaalt; 4° het goedkeuren van het operationele plan en het kwaliteitsplan, zoals vermeld in artikel 13.

Art. 7.De Raad van Bestuur stelt zijn huishoudelijk reglement op en vergadert minstens éénmaal per trimester. Afdeling II. - Directeur-generaal en adjunct directeur-generaal

Art. 8.Het Agentschap 112 wordt geleid door een directeur-generaal.

Hij wordt bijgestaan door een adjunct directeur-generaal.

De directeur-generaal en de adjunct directeur-generaal behoren tot verschillende taalrollen.

Art. 9.De directeur-generaal en de adjunct directeur-generaal worden aangewezen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 november 2006 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut.

Art. 10.Onverminderd de onverenigbaarheden bepaald in het voornoemd koninklijk besluit van 16 november 2006, is het hebben van belangen in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarvan de activiteiten aanleiding kunnen geven tot een controle door het Agentschap 112, onverenigbaar met de uitoefening van de functie van directeur-generaal of adjunct directeur-generaal.

Art. 11.De directeur-generaal voert de beslissingen van de Raad van Bestuur uit.

Art. 12.De directeur-generaal is verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer van het Agentschap 112.

Hij is onder meer belast met de volgende taken : 1° het opstellen van een ontwerp van operationeel plan;2° het opstellen van een ontwerp van kwaliteitsplan;3° het opstellen van een ontwerp van begroting en de voorbereiding van de begroting;4° het opstellen van een ontwerp van personeelsplan binnen de toegestane personeelskredieten;5° het leiden van het personeel;6° het vertegenwoordigen van het Agentschap 112, samen met de voorzitter van de Raad van Bestuur, bij de ondertekening van authentieke aktes en onderhandse aktes. HOOFDSTUK III. - Werking van het Agentschap 112

Art. 13.Om de opdrachten bedoeld in artikel 198, § 1, tweede lid, 1°, van de programmawet van 9 juli 2004, te verzekeren is er, in elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, een centrum voor behandeling van de noodoproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112.

Het Agentschap 112 staat in voor het beheer van de neutrale calltakers die de noodoproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112 behandelen.

Art. 14.Er wordt een Operationeel Beheerscomité opgericht binnen het Agentschap 112 belast met het toezicht op de naleving van de operationele doeleinden van de noodoproepen tot de telefoonnummers 100, 101 en 112.

Art. 15.§ 1. Het Operationele Beheerscomité is samengesteld uit : 1° de directeur-generaal van het Agentschap 112 of zijn gemachtigde;2° een vertegenwoordiger van de Algemene directie van de civiele veiligheid van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken;3° een vertegenwoordiger van het Commissariaat-generaal van de federale politie;4° een vertegenwoordiger van de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. § 2. Worden aangewezen door de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken : 1° op de voordracht van de voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, het lid bedoeld in § 1, 2°;2° op de voordracht van de commissaris-generaal van de federale politie, het lid bedoeld in § 1, 3°. Het in § 1, 4° bedoelde lid wordt aangewezen door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, op de voordracht van de voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Art. 16.Het Operationeel Beheerscomité is belast met de volgende opdrachten : 1° het deelnemen aan de jaarlijkse opstelling van het operationele plan met betrekking tot het beheer van de noodoproepen;het ziet er meer in het bijzonder op toe dat er daadwerkelijk voldaan wordt aan de operationele behoeften verbonden aan de respectieve opdrachten van de geïntegreerde politie, de civiele veiligheid en volksgezondheid voor wat betreft het beheer van de noodoproepen; 2° het controleren van de uitvoering van het operationele plan met betrekking tot het beheer van de noodoproepen voor wat de in 1° bedoelde behoeften betreft;3° het opsporen van de operationele behoeften ter aanvulling van de overeenkomstig punt 1° bepaalde behoeften en het toezicht erop;4° het garanderen van de continuïteit van de operationele werking van alle bij de noodoproepen betrokken disciplines.

Art. 17.Het Operationeel Beheerscomité vergadert minstens éénmaalper trimester.

De directeur-generaal kan, ofwel op eigen initiatief ofwel op verzoek van een lid van het Operationeel Beheerscomité, deskundigen uitnodigen op de vergaderingen van het Operationeel Beheerscomité. Die deskundigen zijn niet stemgerechtigd.

Art. 18.De directeur-generaal ziet erop toe de nodige maatregelen te nemen teneinde het vertrouwelijke karakter van de gegevens waarvan het personeel van het Agentschap 112 kennis neemt, te garanderen.

Art. 19.Elk jaar stellen de auditdirecteurs van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken en van de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een auditplan op.

Dat auditplan wordt goedgekeurd door de Raad van Bestuur en aangevuld, indien nodig, door de bevoegde Inspecteurs van Financiën.

Art. 20.Het Agentschap 112 ressorteert onder de Ministers respectievelijk bevoegd voor Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 21.Onze Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en Onze Minister bevoegd voor Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^