Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 1999
gepubliceerd op 14 juli 1999

Koninklijk besluit tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1999002070
pub.
14/07/1999
prom.
26/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/26/1999002070/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 114, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 november 1991 en 26 september 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke beslutien van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987 en 25 november 1993 en op artikel 31;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1994 houdende hervorming van verscheidene verordeningsbepalingen die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 33;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 19 maart 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 1 juli 1997;

Gelet op het protocol nr. 317 van 7 april 1999 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 16 april 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de eerste evaluatieperiode van de ambtenaren van de niveaus 1 en 2+ van 15 september 1998 tot 15 december 1998 ging;

Overwegende dat in geval van vermelding « onvoldoende » die aan een ambtenaar op het einde van deze eerste periode wordt toegekend, hem een nieuwe evaluatie een jaar later zal betekend worden, dus tussen 15 september en 15 december 1999;

Dat een ambtenaar dus van 15 september 1999 af twee vermeldingen « onvoldoende » kan krijgen;

Dat het bijgevolg dringend is artikel 114 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 in toepassing te brengen door de procedure van het beroepsongeschikt verklaren te organiseren, dat het in toepassing brengen van deze procedure overigens een installatietermijn noodzakelijk maakt voor het beroepsorgaan dat erdoor opgericht wordt;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op het rijkspersoneel dat onder de toepassing valt van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, met uitzondering van de ambtenaren die bij mandaat aangewezen zijn in een betrekking van rang 17 of 16.

Art. 2.De rijksambtenaar die tweemaal na elkaar de vermelding « onvoldoende » heeft gekregen kan worden afgedankt wegens beroepsongeschiktheid.

Art. 3.Van het voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt kennis gegeven door de minister aan de ambtenaar van niveau 1 en door de minister of het hoofd van bestuur aan wie de benoemingsbevoegdheid gedelegeerd is, aan de ambtenaar van niveau 2+, 2, 3 of 4.

Art. 4.De ambtenaar kan tegen het voorstel van afdanking waarvan hem kennis is gegeven een beroep indienen bij de beroepscommissie inzake bereoepsongeschiktheid, hieronder de commissie genoemd, die is opgericht bij de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

Art. 5.§ 1. De commissie bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling, die voorgezeten worden door de Vaste Wervingssecretaris of door de adjunct-Vaste wervingssecretaris van de andere taalrol.

De taalrol van de ambtenaar bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt. § 2. De afdelingen bestaan uit zes assessoren : 1° de secretaris-generaal van het Ministerie van Ambtenarenzaken of een ambtenaar die een betrekking van rang 16 bezet van hetzelfde ministerie, van de andere taalrol, aangewezen door de minister wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;2° twee andere secretarissen-generaal per taalrol, aangewezen door de in college vergaderde secretarissen-generaal;3° drie leden die zijn aangewezen door representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit in een verhouding van één lid per organisatie in de Nederlandstalige en in de Franstalige afdeling. § 3. De in college vergaderde secretarissen-generaal wijzen bovendien twee secretarissen-generaal per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangende leden De vakorganisaties wijze drie assessoren per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangende leden. § 4. De door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden worden gekozen onder de rijksambtenaren die tot niveau 1 behoren en moeten erkend worden door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het advies van het comité voor de federale, de gemeenschap- en de gewestelijke overheidsdiensten. § 5. Per afdeling worden door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren een griffier en een plaatsvervangende griffier aangewezen. § 6. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

Art. 6.Wanneer de ambtenaar die voor de commissie verschijnt tot de Duitse taalregeling behoort moeten tenminste twee leden die op de zitting aanwezig hun kennis van het Duits moeten bewijzen waarvan één aangewezen door een representatieve vakorganisatie.

Art. 7.De ambtenaar beschikt, om zijn beroep in te dienen, over een termijn van tien werkdagen ingaande op de datum waarop het voorstel van afdanking hem per bij de post aangetekende zending werd bekendgemaakt.

De zaak wordt bij de commissie aanhangig gemaakt door toedoen van de minister onder wie de appellant ressorteert of zijn afgevaardigde. Die stuurt het volledige dossier van de zaak door.

De ambtenaar en zijn verdediger kunnen ter griffie van de commissie kennis nemen van het volledige dossier van de zaak.

Art. 8.De commissie beraadslaagt geldig over een ambtenaar wanneer ten minste vier assessoren aanwezig zijn. Bovendien moeten de assessoren die respectievelijk de overheid en de vakorganisaties vertegenwoordigen bij de stemming gelijk in aantal zijn.

Wanneer na een eerste oproeping van de assessoren het vereiste aantal commissieleden niet aanwezig is, beraadslaagt de commissie in een volgende vergadering geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden en zonder dat er kan geëist worden dat de assessoren die respectievelijk door de overheid en door de vakorganisaties aangewezen zijn gelijk in aantal zijn.

Art. 9.De ambtenaar verschijnt persoonlijk voor de commissie; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de commissie.

De ambtenaar deelt aan de griffie van de commissie de naam van zijn verdediger mede binnen de tien werkdagen volgend op de datum van de oproeping.

Art. 10.§ 1. Wanneer het beroep wordt ingediend door een ambtenaar van niveau 1 wordt het hoofd van het bestuur waartoe de ambtenaar behoort of, in voorkomend geval, de tweetalige adjunct, alsmede de onmiddellijke hiërarchische meerdere van de ambtenaar, die bedoeld zijn in artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, ambtshalve gehoord. § 2. Wanneer het beroep wordt ingediend door een ambtenaar van niveau 2+, 2, 3 of 4, worden de twee hiërarchische meerderen die de evaluatie hebben toegekend ambtshalve gehoord.

Art. 11.Indien de ambtenaar of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer bij de commissie aanhangig en doet hij het dossier toekomen aan de minister.

De commissie geeft een advies op grond van de stukken van het dossier, zelfs indien de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden kan inroepen, van zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt.

Art. 12.Indien de leden van de commissie een wettige reden van verhindering hebben, moeten zij de voorzitter schriftelijk de reden van hun afwezigheid mededelen binnen de drie dagen volgend op de datum van de oproeping.

Art. 13.Na onderzoek stuurt de commissie het dossier aan de betrokken minister en geeft hij hem, alsook de ambtenaar, kennis van zijn gemotiveerd advies ten laatste één maand na datum van de zitting. Hij vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.

In het geval dat de in dit lid bepaalde termijn niet wordt geëerbiedigd, deelt de voorzitter aan de minister de reden van de vertraging mede.

De stemming is geheim. Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.

Art. 14.De beslissing wordt steeds genomen of definitief voorgesteld door de minister.

De gemotiveerde beslissing van de minister moet aan de ambtenaar en aan de commissie worden medegedeeld binnen de vijftien werkdagen vanaf de betekening van het advies van deze laatste aan de minister. Na deze termijn geldt het advies van de commissie als beslissing.

Art. 15.De afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken : a) voor het rijkspersoneel van niveau 1, door Ons, op de voordracht van de bevoegde minister;b) voor het rijkspersoneel van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 door de minister.

Art. 16.Aan de wegens beroepsongeschiktheid afgedankte ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.

Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « bezoldiging » worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding in de plaats van wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

Art. 17.In afwijking van dit besluit kan de ambtenaar die tot een graad van een hoger niveau of een hogere rang dan de zijne is benoemd of aan wie een bevordering door verhoging in weddeschaal is toegekend die verbonden is aan het vacant zijn van een betrekking en die tweemaal de vermelding « onvoldoende » heeft verkregen, bij beslissing van de minister en op voorstel van het hoofd van het bestuur waartoe de ambtenaar behoort worden aangewezen voor een betrekking die overeenkomt met zijn gewezen graad in zijn vroeger niveau of met zijn vroegere rang of kan hij worden herplaatst in zijn vroegere weddeschaal.

Art. 18.Artikel 3, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° Koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel; ».

Art. 19.Het opschrift van Hoofdstuk VI van Titel III van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift : « HOOFDSTUK VI. - Nadere regelen voor toepassing van het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel. »

Art. 20.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 31.Artikel 3 moet als volgt worden gelezen : »

Art. 3.Van het voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt aan de ambtenaren kennis gegeven door de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent ». »

Art. 21.Een artikel 31bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «

Art. 31bis.Artikel 15 moet als volgt worden gelezen : »

Art. 15.De afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken door de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent ». »

Art. 22.Het koninklijk besluit van 18 maart 1940 tot regeling van de afdanking van het Rijkspersoneel wegens beroepsongeschiktheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1964 en bij het ministerieel besluit van 11 december1970, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 25 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 houdende hervorming van verscheidene verordeningsbepalingen die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel treedt in werking.

Art. 24.Dit besluit treedt in werking op 15september 1997 voor de ambtenaren van de niveaus 1 en 2+ en op 15 september 1998 voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4, met uitzondering van artikel 22, dat op 15 december 1998 van kracht wordt voor de ambtenaren van de niveaus 1 en 2+ en op 15 december 1999 voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4.

De procedures inzake afdanking wegens beroepsongeschiktheid die, naargelang van het geval, op 15 december 1998 of 15 december 1999 aan de gang zijn worden verder geregeld door de bepalingen welke voor die datum van kracht waren.

Art. 25.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^