gepubliceerd op 07 januari 2005
Koninklijk besluit van 25 november 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53, tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966
25 NOVEMBER 2004. - Koninklijk besluit van 25 november 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53, tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966, inzonderheid op het artikel 53;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 30 april 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 16 mei 2002;
Gelet op het advies 36.077/I/PF van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht gegeven op 10 juni 2004;
Overwegende dat voldaan werd aan de voorschriften van artikel 54, tweede lid, van de vorenvermelde gecoördineerde wetten;
Gelet op het advies 37.658/1 van de Raad van State, gegeven op 23 september 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966, worden opgeheven : 1° artikel 7, vijfde lid;2° artikel 8, derde lid;3° artikel 9, § 1, derde lid;4° artikel 9, § 2, vijfde lid;5° artikel 9, § 3, tweede lid;6° artikel 10, tweede lid;7° artikel 11, vierde lid;8° artikel 12, § 1, vijfde lid;9° artikel 14, eerste lid, 1°, tweede zin, de woorden « Om te slagen dient de kandidaat de vijf tienden der punten voor elke proef te behalen en de zes tienden der punten voor het geheel van het examen »;10° artikel 14, eerste lid, 2°, tweede zin, de woorden « Om te slagen dient de kandidaat de vijf tienden der punten te behalen ».
Art. 2.Hoofdstuk IV, Afdeling 11, van hetzelfde besluit, bestaande uit artikel 16, wordt vervangen als volgt : « Afdeling 11. - Vrijstellingen en minimum aantal te behalen punten
Art. 16.Met uitzondering van het examen bedoeld in artikel 7 van dit besluit, wordt de kandidaat die geslaagd is voor een taalproef over de geschreven of mondelinge kennis georganiseerd voor functies of betrekkingen die ingedeeld zijn in een bepaald niveau, vrijgesteld van deze taalproef bij latere deelname aan een taalproef georganiseerd voor hetzelfde of een lager niveau indien de graad van kennis minstens gelijkwaardig en het programma identiek is.
Art. 16bis.§ 1. Om te slagen voor het taalexamen dat georganiseerd wordt overeenkomstig het artikel 7 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd als volgt : a) de proef over de geschreven kennis : zeven tienden juiste antwoorden van het totale aantal vragen dat per onderscheiden taalkundig component wordt gesteld, indien deze proef computergestuurd verloopt, of de zeven tienden der punten voor elk van de onderscheiden delen indien deze proef schriftelijk wordt afgenomen;b) de zeven tienden der punten voor de mondelinge proef. Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de proef over de geschreven kennis. » § 2. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig de artikelen 8, 9, § 1, 9, § 2, 9, § 3, 10, 11, 12 en 13 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd als volgt : 1° de elementaire kennis, overeenkomstig de bepalingen van het artikel 5 van dit besluit : a) de proef over de geschreven kennis : vijf tienden juiste antwoorden van het totale aantal vragen dat per onderscheiden taalkundig component wordt gesteld, indien deze proef computergestuurd verloopt, of de vijf tienden der punten voor elk van de onderscheiden delen indien deze proef schriftelijk wordt afgenomen;b) de mondelinge proef : de vijf tienden der punten.2° de voldoende kennis, overeenkomstig de bepalingen van het artikel 5 van dit besluit : a) de proef over de geschreven kennis : zes tienden juiste antwoorden van het totale aantal vragen dat per onderscheiden taalkundig component wordt gesteld, indien deze proef computergestuurd verloopt, of de zes tienden der punten voor elk van de onderscheiden delen indien de proef schriftelijk wordt afgenomen;b) de mondelinge proef : de zes tienden der punten. Indien een taalexamen uit een proef over de geschreven kennis en een mondelinge proef bestaat, kan er slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de proef over de geschreven kennis. § 3. Om te slagen voor het taalexamen dat georganiseerd wordt overéénkomstig het artikel 14 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd als volgt : a) de proef over de geschreven kennis : vijf tienden juiste antwoorden van het totale aantal vragen dat per onderscheiden taalkundig component wordt gesteld, indien deze proef computergestuurd verloopt, of de vijf tienden der punten voor elk van de onderscheiden delen indien deze proef schriftelijk wordt afgenomen;b) de mondelinge proef : de vijf tienden der punten.
Art. 3.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mag hoogstens één Nederlandstalige en één Franstalige vertegenwoordiger aanwijzen om de taalexamens bij te wonen. Deze vertegenwoordiger moet een statutair ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn en dient bekleed te zijn met een graad van directeur-generaal of hoger. De betrokken ambtenaar kan een plaatsvervanger aanwijzen die minstens de rang A3 heeft. In geval van afwezigheid van vertegenwoordiger, brengt Selor de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hiervan op de hoogte. »
Art. 4.De taalexamens die aan de gang zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarvan het proces-verbaal nog niet opgemaakt is, blijven onder de toepassing van de bepalingen die vóór deze datum van kracht waren.
Art. 5.Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 november 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, Ch. DUPONT