gepubliceerd op 07 april 2016
Koninklijk besluit betreffende de opvolging in bedrijf van de koudwatermeters
25 MAART 2016. - Koninklijk besluit betreffende de opvolging in bedrijf van de koudwatermeters
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen VIII.43, VIII.46, § 2, VIII.51, VIII.52, VIII.53, §§ 1 en 2, VIII.54, VIII.55 en VIII.56, eerste lid;
Gelet op het advies van de inspecteur van de Financiën, gegeven op 7 november 2014;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 30 april 2015;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 26 mei 2015, met toepassing van artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op advies 58.531/1 van de Raad van State, gegeven op 18 december 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 20 december 1972 houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen en tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van hoofdstuk II van deze wet, over de meetwerktuigen, de delegatie van de herijkverrichtingen toelaat en organiseert;
Overwegende dat de koudwatermeters, die in de handel worden gebracht en/of ingebruik genomen worden op grond van het koninklijk besluit van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/06/2006 pub. 09/08/2006 numac 2006011291 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende meetinstrumenten sluiten betreffende meetinstrumenten of op grond van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters, blijvend moeten voldoen aan minimale eisen wat betreft de nauwkeurigheid van hun meettaak;
Overwegende dat de voorwaarden voor het tijdelijk in bedrijf houden van de koudwatermeters, bedoeld in artikel 7, in onderling overleg met de betrokken partijen werden vastgelegd teneinde de economische kost van de vervanging voor de sector in de tijd te spreiden, en tegelijk de belangen van de consumenten te beschermen.
Op de voordracht van de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de koudwatermeters voor proper water, gebruikt voor het uitvoeren van metingen in het economisch verkeer en voor het uitvoeren van meettaken uit overwegingen van openbaar belang, volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieubescherming, consumentenbescherming, heffing van belastingen en andere heffingen, en eerlijke handel.
Water wordt "koud genoemd" als zijn temperatuur ligt tussen 0 ° C en 30 ° C inclusief.
Water wordt "proper" genoemd als het enkel additionele vaste elementen (deeltjes) of opgeloste elementen bevat, die de goede werking van de mechanische volumesensor of van de debietsensor van een watermeter niet beïnvloeden. Deze elementen mogen evenmin invloed hebben op het debietbereik of op de meetfout van de meter en ze mogen evenmin de meter blokkeren of beschadigen.
In dit besluit en in de bijlagen bij dit besluit worden deze koudwatermeters voor proper water aangeduid onder de benaming "meters".
In dit besluit en in de bijlagen bij dit besluit wordt voor de meters die in gebruik zijn genomen op grond van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters, de term "permanent debiet" gelezen als "nominaal meetvermogen" en wordt de bijhorende waarde in m®/u gedeeld door een factor 1,6.
Art. 2.De koudwatermeters zijn onderworpen aan de herijk en aan de technische controle.
Om de aanvaardingsmerken bij de herijk en de technische controle te ontvangen, voldoen de meters aan de voorschriften bepaald in de bijlage I.
Art. 3.§ 1. De herijk gebeurt om de 16 jaar voor de meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 16 m®/u en om de 8 jaar voor de meters met een permanent debiet groter dan 16 m®/u. § 2. De aanvraag voor de herijk wordt door de eigenaar, de gebruiker of, in voorkomend geval, de hersteller van de meter ingediend overeenkomstig artikel 34bis20 van het koninklijk besluit van 20 december 1972 houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen en tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van hoofdstuk II van deze wet, over de meetwerktuigen. § 3. De proeven voorgeschreven voor de herijk van de meters worden uitgevoerd door keuringsinstellingen die hiervoor erkend zijn.
Om te worden erkend moeten de keuringsinstellingen geaccrediteerd zijn op basis van de norm NBN EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen type "A", "B" of "C".
De andere erkenningsvoorwaarden zijn vastgelegd onder titel IIbis van het voornoemde koninklijk besluit van 20 december 1972. § 4. Voor een overgangsperiode tot 31 december 2017, kan de Metrologische Dienst, in afwijking van paragraaf 3, een voorlopige erkenning afleveren aan kandidaten die een erkenningsvraag hebben ingediend en waarvan het accreditatiedossier nog lopende is bij een accreditatie-instelling. § 5. De erkende keuringsinstellingen brengen bij het einde van de herijkverrichtingen de aanvaardingsmerken, de uitgestelde aanvaardingsmerken, de afkeuringmerken en de verzegelingsmerken aan zoals vastgelegd in de artikelen 34bis9, 34bis16, 34bis17 en 34bis18 van het voornoemde koninklijk besluit van 20 december 1972. § 6. Het aanvaardingsmerk bij herijk draagt de letter W in de nabijheid van de zeshoek. De aanvaardingsmerken worden geleverd door de Metrologische Dienst tegen de prijs van 1 euro voor de meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 16 m®/u, tegen de prijs van 5 euro voor de meters met een permanent debiet groter dan 16 m®/u en gelijk aan of kleiner dan 160 m®/u en tegen de prijs van 20 euro voor de meters met een permanent debiet groter dan 160 m®/u. De van toepassing zijnde prijs wordt vermeld op het aanvaardingsmerk. § 7. In toepassing van het artikel 34bis16 van het voornoemde koninklijk besluit van 20 december 1972, kan de Metrologische Dienst, voor de meters waarop het aanbrengen van een zelfklevend vignet als aanvaardingsmerk niet mogelijk is, een aanvaardingsmerk voorzien in de vorm van een plaatje uit metaal of kunststof dat aan de meter wordt vastgemaakt.
Art. 4.§ 1. De meters van een lot dat onderworpen werd aan een statistische technische controle uitgevoerd volgens de voorschriften van bijlage II, zijn vrijgesteld van herijk. § 2. De statistische technische controle wordt uitgevoerd op een steekproef, volgens de voorschriften van bijlage II, door de Metrologische Dienst op basis van de resultaten aangeleverd door een laboratorium dat geaccrediteerd is op basis van de norm NBN EN ISO/IEC 17025 of aangeleverd door een keuringsinstelling die geaccrediteerd is op basis van de norm NBN EN ISO/IEC 17020. § 3. Voor een overgangsperiode tot 31 december 2017 mogen, in afwijking van paragraaf 2, de resultaten aangeleverd worden door een keuringsinstelling die erkend is voor het uitvoeren van de herijk krachtens artikel 3, § 3 of krachtens artikel 3, § 4. § 4. Voor de meters van een lot dat onderworpen wordt aan een statistische technische controle, is een ijkloon verschuldigd van 0,25 euro per meter in het lot. Indien het lot wordt afgekeurd, is er geen ijkloon verschuldigd.
Art. 5.§ 1. De meters waarvan de ijk- of zegelmerken weggenomen of vernietigd werden ingevolge een herstelling of regeling, alsook de meters waarvan de ijk- of zegelmerken verdwenen of beschadigd zijn, worden onderworpen aan de herijk na herstelling vooraleer ze terug in gebruik te nemen. § 2. De herijk na herstelling gebeurt volgens de modaliteiten van de herijk bepaald in artikel 3, §§ 2 tot 7.
Art. 6.§ 1. Iedere individuele meter kan onderworpen worden aan een technische controle door de Metrologische Dienst, op eigen initiatief van de Metrologische Dienst of op aanvraag van de eigenaar of gebruiker. § 2. Deze technische controle wordt uitgevoerd in het proefstation van de Metrologische Dienst of in een ander door deze Dienst erkend proefstation. § 3. De technische controle op aanvraag wordt uitgevoerd tegen de betaling van het verschuldigde ijkloon door de aanvrager.
Het verschuldigde ijkloon bij de technische controle op aanvraag bedraagt 60 euro voor de meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 16 m®/u, 80 euro voor de meters met een permanent debiet groter dan 16 m®/u en gelijk aan of kleiner dan 160 m®/u en 160 euro voor de meters met een permanent debiet groter dan 160 m®/u. § 4. Wanneer bij de proeven van de technische controle op aanvraag de uitrusting van de Staat wordt gebruikt, wordt het in paragraaf 3 verschuldigde ijkloon verdrievoudigd. § 5. De kosten voor het uitvoeren van de proeven van de technische controle op aanvraag, in een ander proefstation dan dat van de Metrologische Dienst zijn ten laste van de aanvrager. § 6. De proeven bij de technische controle door de Metrologische Dienst, op eigen initiatief van de Metrologische Dienst of op aanvraag, worden uitgevoerd zoals bepaald voor de herijk in de bijlage I. De maximaal toelaatbare fouten worden evenwel verdubbeld.
Art. 7.De niet-geijkte meters, in bedrijf op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, waarvan de werking niet berust op een rechtstreeks mechanisch procedé en voor dewelke geen gebruiksvergunning werd afgeleverd op basis van het koninklijk besluit van 16 oktober 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/10/2009 pub. 30/10/2009 numac 2009011368 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de gebruiksvergunningen voor niet-geijkte meetsystemen sluiten betreffende de gebruiksvergunningen voor niet-geijkte meetsystemen, mogen in bedrijf gehouden worden tot uiterlijk 1 december 2019 op voorwaarde dat de eigenaars of gebruikers deze meters, voor 31 december 2016, aanmelden bij de Metrologische Dienst met vermelding van het merk, het type en het serienummer van de meter en de plaats van gebruik.
Onder meters waarvan de werking niet berust op een rechtstreeks mechanisch procedé wordt verstaan de meters waarbij geen gebruik wordt gemaakt van meetkamers met beweegbare wanden of van het effect van de snelheid van het water op de draaiing van een beweegbaar orgaan (turbine, schroef, enz...).
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 maart 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS
Bijlage I Reglement betreffende de herijk van de koudwatermeters I. Terminologie en Definities I.1. Algemene definities a. Debiet Het debiet is het quotiënt van het volume water dat door de meter stroomt, en de doorstroomtijd van dat volume;daarbij wordt het volume uitgedrukt in de eenheden kubieke meter of liter en de tijd in de eenheden uur, minuut of seconde. b. Afgeleverd volume Het in een bepaalde tijd afgeleverd volume is de totale hoeveelheid water die in die tijd door de meter is gestroomd.c. Drukverlies Onder drukverlies wordt verstaan het verlies in druk dat veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de watermeter in de leiding. I.2. Definities voor de meters die in gebruik zijn genomen op grond van het koninklijk besluit van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/06/2006 pub. 09/08/2006 numac 2006011291 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende meetinstrumenten sluiten betreffende meetinstrumenten : a. Minimaal debiet (Q1) : Het laagste debiet waarbij de watermeter gegevens verschaft die voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten (MTF).b. Overgangsdebiet (Q2) : Het overgangsdebiet is de tussen het permanente en minimale debiet gelegen debietwaarde die het debietsbereik in twee zones verdeelt, de "bovenste zone" en de "onderste zone".Elke zone heeft een eigen MTF. c. Permanent debiet (Q3) : Het hoogste debiet waarbij de watermeter op bevredigende wijze functioneert onder normale gebruikscondities, d.w.z. onder constante of intermitterende stromingscondities. d. Overbelastingsdebiet (Q4) : Het overbelastingsdebiet is het hoogste debiet waarbij de meter op bevredigende wijze gedurende een korte periode zonder verslechtering functioneert. I.3. Definities voor de meters die in gebruik zijn genomen op grond van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters : a. Minimaal meetvermogen (Qmin) : Het minimale meetvermogen is het debiet van waaraf elke meter moet voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten.b. Belastingsbereik : Het belastingsbereik van een watermeter wordt begrensd door het maximale meetvermogen (Qmax) en het minimale meetvermogen (Qmin).Het wordt verdeeld in een onderste en een bovenste zone, waarvoor de maximaal toelaatbare fouten verschillen. c. Overgangsdebiet (Qt) : Het overgangsdebiet is het debiet dat de grens vormt tussen de onderste en de bovenste zone van het belastingsbereik.Bij dit debiet vertonen de maximaal toelaatbare fouten een discontinuïteit. d. Nominaal meetvermogen (Qn) : Het nominale meetvermogen is gelijk aan de helft van het maximale meetvermogen (Qmax).Uitgedrukt in kubieke meter per uur, dient deze grootheid ter aanduiding van de meter. Bij het nominale meetvermogen moet de meter overeenkomstig zijn normaal gebruik, dat wil zeggen zowel ononderbroken als met onderbrekingen kunnen werken, zonder dat de maximaal toelaatbare fouten worden overschreden. e. Maximaal meetvermogen (Qmax) : Het maximale meetvermogen is het grootste debiet waarbij de meter gedurende beperkte bedrijfsperioden moet kunnen werken zonder dat hij wordt beschadigd en zonder dat de maximaal toelaatbare fouten of de maximaal toelaatbare waarde van het drukverlies wordt overschreden. II. Maximaal toelaatbare fouten (MTF) De maximaal toelaatbare fout in de onderste zone van Q1 tot Q2, Q2 niet inbegrepen, (of van Qmin tot Qt, Qt niet inbegrepen) bedraagt +/- 5 % bij herijk en +/- 10% bij technische controle.
De maximaal toelaatbare fout in de bovenste zone van Q2 tot en met Q4 (of van Qt tot en met Qmax) bedraagt +/- 2 % bij herijk en +/- 4 % bij technische controle.
De maximaal toelaatbare fouten bij herijk en technische controle zijn van toepassing bij de proefvoorwaarden gedefinieerd in punt III. III. Proefvoorwaarden en beproevingsmateriaal 1. De werkruimten en het beproevingsmateriaal moeten het mogelijk maken de ijk betrouwbaar en zonder gevaar uit te voeren. De meters mogen in serie zijn geschakeld. In dat geval moet de uitlaatdruk van alle meters voldoende blijven om cavitatie te voorkomen. Speciale voorzieningen kunnen nodig zijn om onderlinge beïnvloeding van de meters te vermijden.
De installatie kan automatische inrichtingen, aftakkingen, doorsnedevernauwingen, enz. bevatten, mits elk proefcircuit tussen te ijken meters en ijkreservoirs duidelijk is bepaald, en de inwendige lekdichtheid ervan voortdurend kan worden gecontroleerd.
Alle watertoevoersystemen zijn toegelaten, maar bij parallelschakeling van verschillende proefcircuits mag geen onderlinge beïnvloeding ontstaan die onverenigbaar is met het hiernavolgende punt 2. 2. Over het algemeen worden de meters afzonderlijk beproefd, en in elk geval zo dat de afzonderlijke eigenschappen van elke meter met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Bij elke proef moet een zodanig volume worden doorgevoerd, dat de wijzer of de rol van het ijkschaaldeel één of meer volledige omwentelingen maakt en dat de effecten van de cyclische onregelmatigheid worden geëlimineerd.
De meetonzekerheid (betrouwbaarheidsinterval k = 2) bij de proeven is niet hoger dan 0,4% van het proefvolume.
De relatieve variatie van de waarde van de debieten gedurende elke proef mag niet groter zijn dan 2,5% van Q1 tot Q2 (of van Qmin tot Qt) en 5% van Q2 tot Q4 (of van Qt tot Qmax).
IV. Ijkverrichtingen 1. Administratief onderzoek Het administratief onderzoek wordt gedefinieerd als de controle van de geldigheid van de merken van conformiteit, van de ijkmerken en van de verzegelingen alsook van de aanwezigheid van de volgende opschriften op de meter : a) de naam van de fabrikant of het fabrieksmerk;b) de typebenaming van de meter;c) het permanent debiet (Q3) (of het nominaal meetvermogen (Qn)) in kubieke meter per uur;d) de verhouding Q3/Q1 (of de metrologische klasse, voor de meters in gebruik genomen op basis van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters);e) het jaartal en het serienummer;f) de aanduiding van de stromingsrichting;g) het nummer van het EG-typecertificaat (of het modelgoedkeuringsteken, voor de meters in gebruik genomen op basis van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters);h) de maximale bedrijfsdruk in bar, indien deze meer dan 10 bar kan bedragen;i) de aanduiding van de toelaatbare stand, tenzij de meter in elke stand kan werken;j) voor meters die in gebruik zijn genomen op basis van het koninklijk besluit van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/06/2006 pub. 09/08/2006 numac 2006011291 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende meetinstrumenten sluiten betreffende meetinstrumenten : de CE-markering en de aanvullende metrologische markering.2. Metrologische proeven De ijk omvat een nauwkeurigheidsproef bij ten minste drie debieten : a) tussen 0,9 Q4 en Q4 (of tussen 0,9 Qmax en Qmax) b) tussen Q2 en 1,1 Q2 (of tussen Qt en 1,1 Qt) c) tussen Q1 en 1,1 Q1 (of tussen Qmin en 1,1 Qmin). De maximaal toelaatbare fouten zijn die van punt II. 3. Verzegeling en plaats van de ijkmerken Bij het einde van de ijkverrichtingen worden de verbroken zegels van de beschermende inrichtingen vervangen die het demonteren of veranderen van de meter of de justeerinrichting voorkomen. Het ijkmerk wordt aangebracht op een zonder demontage zichtbare plaats op een essentieel onderdeel van de meter (in principe het huis). 4. Proefverslag Bij het einde van de ijkverrichtingen wordt een proefverslag opgesteld volgens de vereisten van artikel 34bis19 van het koninklijk besluit van 20 december 1972. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 maart 2016 betreffende de opvolging in bedrijf van de koudwatermeters.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS
Bijlage II Reglement betreffende de statistische technische controle van de koudwatermeters I. Terminologie en Definities I.1. Algemene definities a. Debiet : Het debiet is het quotiënt van het volume water dat door de meter stroomt, en de doorstroomtijd van dat volume;daarbij wordt het volume uitgedrukt in de eenheden kubieke meter of liter en de tijd in de eenheden uur, minuut of seconde. b. Afgeleverd volume : Het in een bepaalde tijd afgeleverd volume is de totale hoeveelheid water die in die tijd door de meter is gestroomd.c. Drukverlies : Onder drukverlies wordt verstaan het verlies in druk dat veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de watermeter in de leiding. I.2. Definities voor de meters die in gebruik zijn genomen op grond van het koninklijk besluit van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/06/2006 pub. 09/08/2006 numac 2006011291 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende meetinstrumenten sluiten betreffende meetinstrumenten : a. Minimaal debiet (Q1) : Het laagste debiet waarbij de watermeter gegevens verschaft die voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten (MTF).b. Overgangsdebiet (Q2) : Het overgangsdebiet is de tussen het permanente en minimale debiet gelegen debietwaarde die het debietsbereik in twee zones verdeelt, de "bovenste zone" en de "onderste zone".Elke zone heeft een eigen MTF. c. Permanent debiet (Q3) : Het hoogste debiet waarbij de watermeter op bevredigende wijze functioneert onder normale gebruikscondities, d.w.z. onder constante of intermitterende stromingscondities. d. Overbelastingsdebiet (Q4) : Het overbelastingsdebiet is het hoogste debiet waarbij de meter op bevredigende wijze gedurende een korte periode zonder verslechtering functioneert.e. Bouwjaar : Het bouwjaar is het kalenderjaar overeenstemmend met het jaartal weergegeven in de aanvullende metrologische markering bij de CE-markering op de meter. I.3. Definities voor de meters die in gebruik zijn genomen op grond van het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters : a. Minimaal meetvermogen (Qmin) : Het minimale meetvermogen is het debiet van waaraf elke meter moet voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten.b. Belastingsbereik : Het belastingsbereik van een watermeter wordt begrensd door het maximale meetvermogen (Qmax) en het minimale meetvermogen (Qmin).Het wordt verdeeld in een onderste en een bovenste zone, waarvoor de maximaal toelaatbare fouten verschillen. c. Overgangsdebiet (Qt) : Het overgangsdebiet is het debiet dat de grens vormt tussen de onderste en de bovenste zone van het belastingsbereik.Bij dit debiet vertonen de maximaal toelaatbare fouten een discontinuïteit. d. Nominaal meetvermogen (Qn) : Het nominale meetvermogen is gelijk aan de helft van het maximale meetvermogen (Qmax).Uitgedrukt in kubieke meter per uur, dient deze grootheid ter aanduiding van de meter. Bij het nominale meetvermogen moet de meter overeenkomstig zijn normaal gebruik, dat wil zeggen zowel ononderbroken als met onderbrekingen kunnen werken, zonder dat de maximaal toelaatbare fouten worden overschreden. e. Maximaal meetvermogen (Qmax) : Het maximale meetvermogen is het grootste debiet waarbij de meter gedurende beperkte bedrijfsperioden moet kunnen werken zonder dat hij wordt beschadigd en zonder dat de maximaal toelaatbare fouten of de maximaal toelaatbare waarde van het drukverlies wordt overschreden.f. Bouwjaar : Het bouwjaar is het kalenderjaar overeenstemmend met het jaartal weergegeven bij de opschriften op de meter. II. Statistische technische controle 1. Aan de statistische technische controle bepaald in dit reglement kunnen worden onderworpen, de in bedrijf zijnde meters waarvan meer dan 500 eenheden van een zelfde fabrikant, zelfde type, zelfde permanent debiet (of zelfde nominaal meetvermogen) en zelfde bouwjaar in het net zijn geïnstalleerd.De controle wordt, voor de meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 16 m®/u (nominaal meetvermogen gelijk aan of kleiner dan 10 m®/u) uitgevoerd in het 15e jaar volgend op het bouwjaar, en elk 4e jaar volgend op dit 15e jaar.
Voor de meters met een permanent debiet groter dan 16 m®/u (nominaal meetvermogen groter dan 10 m®/u), wordt de controle uitgevoerd in het 7e jaar volgend op het bouwjaar en elk 4e jaar volgend op dit 7e jaar. 2. De meters welke in bedrijf zijn, worden verdeeld in loten. Een lot omvat een geheel van meters gekarakteriseerd door een gegeven fabrikant, een gegeven type, een gegeven permanent debiet en een bouwjaar.
Enkel loten groter dan 500 meters komen in aanmerking voor de statistische technische controle.
Een lot kan, voorafgaand aan de trekking van de steekproef, worden gesplitst in nieuwe loten mits toelating van de Metrologische Dienst. 3. Voorleggen der loten. Elk waterdistributiebedrijf moet elk jaar in de maand december aan de Metrologische Dienst het aantal meters in bedrijf mededelen die, wat hun bouwjaar betreft, het daaropvolgend 15 jaar of 15 + n jaar oud worden, voor meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 16 m®/u (nominaal meetvermogen gelijk aan of kleiner dan 10 m®/u), of 7 jaar of 7 + n jaar oud worden, voor meters met een permanent debiet groter dan 16 m®/u (nominaal meetvermogen groter dan 10 m®/u), met n gelijk aan 4 of een veelvoud van 4. Voor iedere meter wordt het serienummer, de naam van de fabrikant, het type, het permanent debiet en het bouwjaar opgegeven. De meters worden gegroepeerd per lot. 4. Steekproef Onverminderd het bepaalde in punt 11, tweede lid, wordt uit elk lot een trekking verricht, zodanig dat alle meters uit dit lot gelijke kans hebben getrokken te worden.5. Elke meter uit deze steekproef wordt bij ten minste de volgende drie debieten aan een nauwkeurigheidsproef onderworpen : a) tussen 0,9 Q4 en Q4 (of tussen 0,9 Qmax en Qmax) b) tussen Q2 en 1,1 Q2 (of tussen Qt en 1,1 Qt) c) tussen Q1 en 1,1 Q1 (of tussen Qmin en 1,1 Qmin). De maximaal toelaatbare fouten zijn bepaald in punt III. Een meter wordt slecht genoemd indien de fouten bij één der hierboven genoemde debieten de maximaal toelaatbare fout in bedrijf te buiten gaan.
De meters van een steekproef die sporen vertonen van frauduleuze ingrepen of die ernstige beschadigingen vertonen te wijten aan een verkeerde behandeling of aan het transport, dienen vóór de nauwkeurigheidsproeven te worden vervangen. Elke vervanging van een dergelijke meter dient afzonderlijk te worden gemotiveerd. 6. Grootte van de steekproef
Aantal van het lot
Aantal meters van de steekproef
Criterium van afkeuring
501 tot en met 1200
80
6
1201 en meer
125
11
Het criterium van afkeuring wordt gevormd door het maximaal toegestaan aantal van slechte meters in de steekproef, plus één.Het lot is aanvaard indien het aantal slechte meters in de steekproef kleiner is dan het aantal voorgeschreven als criterium van afkeuring en indien het gemiddelde van de fouten van de meters in de steekproef binnen de grenzen ligt van de maximale toegelaten fouten bij herijk, bepaald in bijlage I. In geval van niet aanvaarding van het lot mag een tweede reeks proeven worden uitgevoerd overeenkomstig het dubbel steekproefplan dat in de hierna volgende tabel wordt weergegeven.
Aantal meters van het lot
Dubbele steekproef
Criterium van definitieve aanvaarding
Criterium van definitieve afkeuring
501 tot en met 1200
eerste 50 tweede 50
C1 <= 2 C1 + C2 <= 6
C1 >= 5 C1 + C2 >= 7
1201 en meer
eerste 80 tweede 80
C1 <= 5 C1 + C2 <= 12
C1 >= 9 C1 + C2 >= 13
C 1 : aantal slechte meters van de eerste steekproef.
C 2 : aantal slechte meters van de tweede steekproef.
Indien het aantal slechte meters in de eerste steekproef van de dubbele steekproef kleiner dan of gelijk is aan het criterium voor definitieve aanvaarding, is het lot aanvaard. Indien het aantal slechte meters groter dan of gelijk is aan het criterium voor definitieve afkeuring, wordt het lot afgekeurd. Indien het aantal slechte meters gevonden in de eerste steekproef tussen het eerste criterium voor definitieve aanvaarding en definitieve afkeuring ligt, moet er een tweede steekproef uitgevoerd worden. Het aantal slechte meters in de eerste en de tweede steekproef moet samengeteld worden.
Indien het aldus bekomen totaal aantal slechte meters kleiner dan of gelijk is aan het tweede criterium voor definitieve aanvaarding, wordt het lot aanvaard. In tegengesteld geval wordt het lot afgekeurd. 7. De meters van de steekproef waarvan de fouten niet binnen de grenzen liggen vereist voor de herijk, bepaald in bijlage I, mogen slechts na het ondergaan van een herstelling gevolgd door de herijk na herstelling weer in het net geplaatst worden.8. De statistische technische controle van een lot vindt plaats voor het einde van het jaar waarin de meters 15 jaar oud worden, voor meters met een permanent debiet gelijk aan of kleiner dan 10 m®/u, of 7 jaar oud worden, voor meters met een permanent debiet groter dan 10 m®/u, en voor het einde van elke daaropvolgende verlenging van de gebruiksperiode.9. De gebruiksperiode van de meters van een aanvaard lot wordt met vier jaar verlengd.10. De meters van een definitief afgekeurd lot moeten vervangen worden voor 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk het lot definitief is afgekeurd.11. Administratieve voorschriften.Elk waterdistributiebedrijf moet de nodige schikkingen treffen om, voor iedere meter, over de volgende inlichtingen in een gemakkelijk te consulteren vorm te kunnen beschikken : - de fabrikant; - het type van de meter; - het permanent debiet (of het nominaal meetvermogen); - het bouwjaar; - het serienummer of fabricagenummer; - de plaats van opstelling.
Het aantal meters van de steekproef zal over de distributiebedrijven worden gespreid in verhouding tot het percentage van hun meters in het totale lot. De keuze van de uit het net weg te nemen meters en de wijze waarop dit geschiedt, worden in onderling overleg tussen de distributiebedrijven en de ambtenaren van de Metrologische Dienst vastgesteld. 12. Meters die een herstelling hebben ondergaan, maken geen deel meer uit van het oorspronkelijke lot waartoe ze behoorden.Deze meters kunnen, mits toelating van de Metrologische Dienst en onder de voorwaarden bepaald in punt 2, een nieuw lot vormen, waarbij het jaar waarin de herijk na herstelling heeft plaatsgevonden als nieuw bouwjaar wordt beschouwd.
III. Maximaal toelaatbare fouten voor de statistische technische controle De maximaal toelaatbare fout in de onderste zone van Q1 tot Q2, Q2 niet inbegrepen, (of van Qmin tot Qt, Qt niet inbegrepen) bedraagt +/- 10 % bij technische controle.
De maximaal toelaatbare fout in de bovenste zone van Q2 tot en met Q4 (of van Qt tot en met Qmax) bedraagt +/- 4 % bij technische controle.
IV. Proefvoorwaarden en beproevingsmateriaal 1. De werkruimten en het beproevingsmateriaal moeten het mogelijk maken de ijk betrouwbaar en zonder gevaar uit te voeren. De meters mogen in serie zijn geschakeld. In dat geval moet de uitlaatdruk van alle meters voldoende blijven om cavitatie te voorkomen. Speciale voorzieningen kunnen nodig zijn om onderlinge beïnvloeding van de meters te vermijden.
De installatie kan automatische inrichtingen, aftakkingen, doorsnedevernauwingen, enz. bevatten, mits elk proefcircuit tussen te ijken meters en ijkreservoirs duidelijk is bepaald, en de inwendige lekdichtheid ervan voortdurend kan worden gecontroleerd.
Alle watertoevoersystemen zijn toegelaten, maar bij parallelschakeling van verschillende proefcircuits mag geen onderlinge beïnvloeding ontstaan die onverenigbaar is met het hiernavolgende punt 2. 2. Over het algemeen worden de meters afzonderlijk beproefd, en in elk geval zo dat de afzonderlijke eigenschappen van elke meter met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Bij elke proef moet een zodanig volume worden doorgevoerd, dat de wijzer of de rol van het ijkschaaldeel één of meer volledige omwentelingen maakt en dat de effecten van de cyclische onregelmatigheid worden geëlimineerd.
De meetonzekerheid (betrouwbaarheidsinterval k=2) bij de proeven is niet hoger dan 0,4 % van het proefvolume.
De relatieve variatie van de waarde van de debieten gedurende elke proef mag niet groter zijn dan 2,5% van Q1 tot Q2 (of van Qmin tot Qt) en 5% van Q2 tot Q4 (of van Qt tot Qmax).
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 maart 2016 betreffende de opvolging in bedrijf van de koudwatermeters.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS