gepubliceerd op 08 maart 2005
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 420 van de programmawet van 27 december 2004
25 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 420 van de programmawet van 27 december 2004
VERSLAG AAN DE KONING Sire, In artikel 420, § 3, letter a) van de programmawet van 27 december 2004 worden de maximumbedragen vastgesteld waarmee het tarief van de bijzondere accijns mag verhogen voor ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49 en voor gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 voor de jaren 2005 t/m 2007.
Artikel 420, § 3, letter b) van de programmawet van 27 december 2004 bepaalt dat het tarief van de bijzondere accijns zal worden verhoogd vanaf de eerste en bij elke vermindering van de maximumprijs vastgesteld door de programma-overeenkomst betreffende de verkoopprijzen van de aardolieproducten afgesloten tussen de Belgische Staat en de petroleumsector, telkens rekening houdend met het feit dat de verhoging van het tarief van de bijzondere accijns slechts de helft van de verlaging van het maximum van de prijs exclusief BTW van de richtproducten vermeld in de programma-overeenkomst mag bedragen, waarbij de jaarlijkse verhoging het bedrag vastgesteld in artikel 420, § 3, letter a) van de programmawet van 27 december 2004 niet mag overschrijden.
Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen heeft tot doel de voorwaarden vast te leggen binnen dewelke een heffing van de aanvullende bijzondere accijns dient te geschieden op de voorraden energieproducten die al in verbruik werden gesteld, bij elke verhoging van het tarief van de bijzondere accijns zoals bepaald in artikel 420, § 3, letter c) van voormelde programmawet.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
25 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 420 van de programmawet van 27 december 2004 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 27 december 2004, inzonderheid op artikel 420, § 3, letter c) (1);
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, uitgebracht op 5 januari 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van onze Minister van Begroting, gegeven op 11 januari 2005;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat dit besluit tot doel heeft de voorwaarden vast te leggen binnen dewelke een belastingheffing op de voorraden energieproducten die al tot verbruik werden uitgeslagen zal plaatsvinden bij elke verhoging van de bijzondere accijns zoals werd bepaald in de programmawet van 27 december 2004; dat deze verhoging van de bijzondere accijns al kan gebeuren vanaf 10 januari 2005; dat, in die omstandigheden, dit besluit zonder uitstel dient te worden genomen;
Gelet op het advies nr. 38.020/2 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2005 bij toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. De ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49 en gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 27 10 19 49 bedoeld bij respectievelijk artikel 419, b) en c) en artikel 419, e) i) en f) i) van de programmawet van 27 december 2004 die op de dag van de vermindering van de vastgestelde maximumprijs bedoeld bij artikel 420, § 3, b) van dezelfde programmawet te 0 uur na inverbruikstelling hier te lande voorhanden zijn in de inrichtingen van fabrikanten, van grossiers, half-grossiers en andere handelaars, van depothouders en van houders van een pompstation of onderweg zijn met bestemming naar genoemde inrichtingen, onderworpen aan een aanvullende bijzondere accijns gelijk aan de ingestelde verhoging van de bijzondere accijns. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder : 1° grossiers, half-grossiers en andere handelaars, zij die energieproducten als bedoeld in § 1 leveren aan een wederverkoper of een eindgebruiker;2° depothouders, alle personen met uitsluiting van particulieren, die, in welke hoedanigheid ook, de bij § 1 bedoelde energieproducten voorhanden hebben en deze niet uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden;3° pompstation : iedere privé of voor het publiek beschikbare installatie waar motorbrandstof vanuit vaste opslagtanks wordt overgeheveld in brandstofreservoirs van motorvoertuigen.Van deze definitie zijn uitgesloten de installaties die dienen voor de exclusieve bevoorrading van de motorvoertuigen die uitsluitend worden gebruikt door de enige exploitant van deze installaties.
Art. 2.§ 1. De aanvullende bijzondere accijns bedoeld bij artikel 1, § 1, is verschuldigd door diegene die de energieproducten die aan deze accijns onderworpen zijn, op de dag van de betrokken verhoogde accijnsheffing voorhanden heeft.
Voor de onderweg zijnde energieproducten is de aanvullende bijzondere accijns verschuldigd door de geadresseerde. § 2. De verschuldigde aanvullende bijzondere accijns moet worden voldaan op het door de Minister van Financiën aangewezen kantoor der accijnzen of der douane en accijnzen, uiterlijk de donderdag van de week die volgt op de week van de tariefverhoging van de bijzondere accijns.
Art. 3.De bij artikel 1, § 1, vastgestelde aanvullende bijzondere accijns wordt slechts geheven in de mate dat de belastbare hoeveelheid per soort van product 1 000 liter overtreft.
Deze bepaling geldt voor elke plaats waar belastbare energieproducten voorhanden zijn.
Art. 4.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën regelt de uitvoeringsmaatregelen in verband met de bij artikel 1, § 1, bedoelde heffing van de aanvullende bijzondere accijns. Hij kan hierbij voorschrijven dat de bezitters en de geadresseerden van belastbare energieproducten aangifte moeten doen van hun voorraden en, in voorkomend geval, alle nodige inlichtingen en bewijsstukken verstrekken om aan te tonen dat de bedoelde motorbrandstoffen uitsluitend voor hun eigen behoeften worden aangewend.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 7.Het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 tot uitvoering van Hoofdstuk VI van Titel II van de programmawet van 5 augustus 2003 is opgeheven.
Gegeven te Brussel, 25 februari 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad van 31 december 2004.