Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 2006
gepubliceerd op 11 oktober 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden aangaande de vorming en de werkgelegenheid, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1999 en 2000

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203025
pub.
11/10/2006
prom.
24/09/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden aangaande de vorming en de werkgelegenheid, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1999 en 2000 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden aangaande de vorming en de werkgelegenheid, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1999 en 2000.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 Akkoorden aangaande de vorming en de werkgelegenheid, risicogroepen en conventioneel brugpensioen in 1999 en 2000 (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51485/CO/115) TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle werkgevers en werklieden die onder het Paritair Comité voor het glasbedrijf ressorteren.

TITEL II. - Maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van sectie IV van hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen en van zijn koninklijk uitvoeringsbesluit dat de vormvoorwaarden bepaalt waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende de vorming en de werkgelegenheid evenals de raadplegingsprocedure die de werknemers moeten respecteren in geval van opstelling van een akkoord betreffende de vorming en de werkgelegenheid moeten voldoen, evenals in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. HOOFDSTUK I. - Loopbaanonderbreking

Art. 3.Om de tewerkstelling aan te moedigen, wordt een recht op volledige loopbaanonderbreking toegekend, voor zover de uitoefening van dit recht door de arbeiders niet meer bedraagt dan 4 pct. van de arbeiders die ingeschreven zijn in het personeelsregister.

Het aantal arbeiders met loopbaanonderbreking is echter beperkt tot 10 pct. van de arbeiders tewerkgesteld in dezelfde activiteitstak, dezelfde afdeling, eenzelfde departement, eenzelfde beroep of voor eenzelfde taak.

De uitvoeringsmodaliteiten van het 4de pct. worden bepaald op het niveau van de paritaire subcomités of van de ondernemingen. HOOFDSTUK II. - Werkgelegenheid - Vorming

Art. 4.§ 1. Maatregelen ten gunste van de risicogroepen De ondertekenende partijen willen sectie VI van hoofdstuk III van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen ten uitvoer leggen.

Daartoe verbinden de werkgevers zich om op sectoraal niveau globaal een inspanning van 0,15 pct. van de bruto loonsom van de arbeiders te realiseren aan 108 pct.

De initiatieven ten gunste van de arbeiders die tot de risicogroepen behoren of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, zullen in de ondernemingen de werkgelegenheid en/of de vorming van de volgende risicogroepen moeten bevorderen : - jongeren met een verplichte deeltijdse schoolplicht; - laaggeschoolde of niet-geschoolde werklieden van de sector; - werklieden van de sector die met collectief ontslag, herstructurering of de invoering van nieuwe technologieën worden bedreigd; - herintreders op de arbeidsmarkt; - mindervalide of gehandicapte personen; - de andere "doelgroepen" zoals werklozen met een lage kwalificatie, langdurig werklozen, personen waarop een begeleidingsplan van toepassing is of die leven van een minimum bestaansuitkering. § 2. Maatregel voor de werkgelegenheid : de beroepsopleiding Anderzijds, verbinden de werkgevers zich ertoe de inspanning voor de vorming van de werklieden tijdens de werkuren voort te zetten. Voor 1999 en 2000, wordt de inspanning van 0,10 pct. op 0,15 pct. van de jaarlijkse brutoloonsom van de werklieden aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (aan 108 pct.) gebracht. § 3. Sectoraal vormingsfonds Om deze dubbele verbintenis bepaald in §§ 1 en 2 te realiseren, zullen de werkgevers RSZ-bijdragen, vastgesteld op 0,30 pct. van het bedrag van de brutoloonsom van de werklieden aan 108 pct. worden geïnd en ingevorderd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, overeenkomstig artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal het bedrag van deze bijdragen storten aan het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de glasnijverheid", opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1987.

Dit fonds voor bestaanszekerheid zal belast zijn met de financiering van de organisatie, enerzijds van concrete vormingsacties bedoeld in § 2 en anderzijds van initiatieven voor de vorming en de werkgelegenheid ten gunste van de risicogroepen bepaald in § 1, in het kader en door de tussenkomst van de sectie "Beroepsopleiding".

TITEL III. - Gunstigere maatregelen

Art. 5.De gunstigere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op een lager niveau die de artikelen 3 en 4 van deze overeenkomst betreffen, behouden hun uitwerkingen tijdens de ganse duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.

TITEL IV. - Brugpensioen

Art. 6.Tijdens deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de overeenkomst nr. 17 gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad toegekend, behalve omwille van een ernstige reden, in alle andere gevallen van ontslag van een werkman die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de betrokkene een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen.

Bijkomende toegangsvoorwaarden kunnen vanaf 1 januari 2000 via een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op een lager niveau voorzien worden.

Elke bedrijfsovereenkomst inzake brugpensioen die een toegangsleeftijd van 55, 56 of 57 jaar voorziet, en die uiterlijk op 31 mei 1986 of 31 augustus 1987 werd neergelegd, en sindsdien zonder onderbreking werd toegepast, wordt onder dezelfde voorwaarden verlengd en met respect van de wettelijke voorwaarden met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die tijdelijke herstructureringsoperaties betreffen.

Art. 7.§ 1. In uitvoering van artikel 110, § 1, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid en houdende diverse bepalingen, hebben de ontslagen werklieden die, in de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, 56 jaar of ouder zijn, recht op het voltijds brugpensioen beschreven in artikel 6.

Bovendien moet de leeftijd van 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periode tijdens de welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens welke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar. § 3. Artikel 7, § 1, is niet van toepassing op de ondernemingen die, op 1 januari 1999, een conventionele wekelijkse arbeidsduur hebben van minder dan 36 uur.

Art. 8.De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een onzeker statuut en waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie.

TITEL V. - Sociaal overleg

Art. 9.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepaste conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het paritair comité in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.

TITEL VI. - Sociale vrede

Art. 10.Om de sociale vrede te handhaven en ter wille van de overleg- en bemiddelingsprocedures eigen aan de glasindustrie, erkennen de ondertekenende partijen, in naam van hun lastgevers, dat zij aan alle wederzijdse eisen voor de materies die deel uitmaken van deze arbeidsovereenkomst zijn tegemoet gekomen.

TITEL VII. - Duur van de overeenkomst

Art. 11.Deze overeenkomst wordt van kracht op 1 januari 1999 en eindigt op 31 december 2000.

Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst zal ter Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid worden neergelegd en een aanvraag tot algemeen verbindend verklaring bij koninklijk besluit zal worden aangevraagd.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^