gepubliceerd op 30 oktober 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000
24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 september 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999 Nationaal akkoord 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 28 oktober 1999 onder het nummer 52822/CO/149.01)
Artikel 1.Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters.
Art. 2.Voorwerp Deze overeenkomst is gesloten met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de sector, in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000, gesloten op 8 december 1998.
Dit nationaal akkoord wordt neergelegd op de Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 1969 tot vaststelling van de neerleggingsmodaliteiten van de collectieve arbeidsovereenkomsten.
De algemeen verbindend verklaring bij koninklijk besluit van dit nationaal akkoord wordt gevraagd.
Art. 3.Werk en werkzekerheid Art. 3.1. Werkzekerheid § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen werklieden werd onderzocht. Voor de werklieden ouder dan 45 jaar zal prioritair naar tewerkstellingsbehoudende maatregelen worden gezocht. § 2. Overlegprocedure Wanneer er zich onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure - tijdens dewelke niet tot ontslag kan worden overgegaan - worden nageleefd : 1. wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere werknemers, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de vakbondsafgevaardigde in.Ingeval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat, licht hij voorafgaandelijk en individueel de betrokken werknemers schriftelijk in; 2. binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemersvertegenwoordigers van de werklieden dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die ter zake kunnen worden genomen.Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij; 3. ingeval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemers, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de werklieden vertegenwoordigen. Deze procedure is eveneens van toepassing bij faillissement. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken werknemers een vergoeding te betalen.
Deze vergoeding is gelijk aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn en dient als opzegvergoeding te worden beschouwd.
In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.
De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.
Indien de overlegprocedure niet is gevolgd is de sanctie eveneens van toepassing in geval van faillissement.
De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het verzoeningsbureau niet toepast. § 4. Definitie Onder "meervoudig ontslag" wordt verstaan : - als "meervoudig" wordt beschouwd een ontslag van ten minste 3 werklieden in ondernemingen met 29 werknemers en minder, van ten minste 5 werklieden in ondernemingen van 30 tot 59 werknemers en van ten minste 8 werklieden in ondernemingen van 60 werknemers en meer, dit alles in de loop van een periode van zestig kalenderdagen; - als "ontslag" wordt beschouwd elk ontslag om economische, financiële, structurele, technische en alle andere redenen onafhankelijk van de wil van de werklieden, met uitzondering van het ontslag om dringende redenen.
Art. 3.2. Opzegtermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzegtermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 16 september 1997 tot vaststelling van de opzegtermijnen voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie ressorteren, voor de werklieden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst, als volgt te wijzigen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten. § 2. Deze nieuwe bepalingen zullen in werking treden op de datum van het verschijnen van een koninklijk besluit ter zake in het Belgisch Staatsblad. § 3. Partijen komen overeen dat de opzegtermijnen voor de werklieden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst vanaf heden tot de datum van het verschijnen van het nieuwe koninklijk besluit waarvan sprake in § 2, als volgt worden vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.
Art. 3.3. Contracten bepaalde duur, uitzendarbeid en onderaanneming § 1. Partijen herbevestigen de aanbevelingen opgenomen in het nationaal akkoord 1997-1998 van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, met name de beperking van het beroep op contracten van onderaanneming, de beperking van het beroep op contracten voor uitzendarbeid tot de gevallen voorzien in de wet van 24 juli 1987 en de bestrijding van de praktijken van het zwartwerk.
Daarenboven verklaren partijen dat tewerkstelling in de sector bij voorkeur wordt ingevuld door contracten van onbepaalde duur.
Partijen herbevestigen het akkoord uit het nationaal akkoord 1997-1998 om in gemeenschappelijk overleg de beperking van de uitzendarbeid, de bestrijding van zwartwerk en de beperking van het aantal overuren in de ondernemingen te bespreken. In die zin al een paritaire werkgroep worden opgericht die voor 31 december 2000 zijn conclusies zal voorleggen aan het paritair subcomité. § 2. Partijen verklaren zich akkoord de bepalingen inzake uitzendarbeid opgenomen in artikel 7.7. van het nationaal akkoord 1997-1998 en uitgewerkt in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake uitzendarbeid van 10 juli 1997 te verlengen voor de duurtijd van dit akkoord.
Art. 4.Inkomenszekerheid Art. 4.1. Koopkracht Op 1 oktober 1999 worden alle effectieve en baremieke uurlonen (spanning 100) verhoogd met 5,00 BEF/u (regime 38 u-week).
Op 1 september 2000 worden alle effectieve en baremieke uurlonen (spanning 100) verhoogd met 3,00 BEF/u (regime 38 u-week).
Op 1 september 2000 worden alle effectieve en baremieke uurlonen (spanning 100) verhoogd met 3,00 BEF/u (regime 38 u-week).
Deze loonsverhoging is niet van toepassing op die ondernemingen die bij ondernemingsovereenkomst bij wijze van voorafname een gelijkwaardig voordeel hebben toegekend.
De collectieve arbeidsovereenkomst uurlonen van 10 juli 1997 zal in die zin worden aangepast voor onbepaalde duur.
Art. 4.2. Fonds voor bestaanszekerheid § 1. Vanaf 1 juli 1999 tot en met 31 december 2000 wordt de inning van een buitengewone bijdrage van 0,20 pct. heringevoerd. Deze bijdrage wordt geïnd om de inspanningen voor voortdurende vorming verder te ondersteunen.
Werkgevers engageren zich voor de duur van de overeenkomst om in geval van financiële tekorten in het fonds voor bestaanszekerheid deze niet ten laste te leggen van de werklieden. § 2. Het fonds voor bestaanszekerheid betaalt een aanvullende vergoeding van 2 500,00 BEF per maand gedurende 60 maanden aan werklieden van 53 jaar en meer die in halftijdse loopbaanonderbreking zijn conform artikel 102 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. § 3. De aanvullende vergoedingen in het kader van tijdelijke- en volledige werkloosheid, brugpensioen en ziekte (55 jaar en ouder) wordt verhoogd tot 200,00 BEF/dag. § 4. Voor de werklieden ouder dan 45 jaar wordt in geval van volledige werkloosheid de vergoedingsperiode van 120 op 200 dagen gebracht. De aanvullende vergoeding bij volledige werkloosheid wordt maandelijks rechtstreeks uitbetaald aan de werklieden. § 5. De aanvullende vergoeding in het kader van zieke wordt uitbetaald per dag, en deze dagvergoeding bedraagt 55,00 BEF per dag in de 6-dagenweek. § 6. De leeftijdsvoorwaarde om aanvullende vergoedingen als oudere werkloze of oudere zieke te ontvangen wordt verlaagd van 60 jaar tot 55 jaar.
De collectieve arbeidsovereenkomst inzake de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid van 10 juli 1997 zal in die zin vanaf 1 januari 2000 worden aangepast voor onbepaalde duur.
Art. 4.3. Functieclassificatie § 1. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 inzake een analytische en sekse-neutrale functieclassificatie, verklaren partijen zich akkoord om de nieuwe omschrijvingen inzake functieclassificatie vanaf 1 oktober 1999 op te nemen en in die zin in te schrijven in de bestaande collectieve arbeidsovereenkomst functieclassificatie. § 2. Inzake procedure kan de meest gerede partij, indien op ondernemingsvlak geen consensus inzake classificatie kan worden bereikt en voor het einde van dit akkoord, een verzoeningsvergadering aanvragen via de voorzitter van het paritair subcomité. § 3. De nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst inzake functieclassificatie zal in het paritair subcomité worden geëvalueerd vanaf 1 oktober 2000 en voor het einde van dit akkoord. Partijen gaan akkoord om vanuit deze evaluatie eventueel te komen tot het opstellen van een procedure bij geschillen inzake functieclassificatie tijdens de onderhandelingen 2001-2003.
Art. 4.4. Carenzdag Vanaf 1 juli 1999, en dit voor onbepaalde duur wordt de eerste carenzdag per kalenderjaar betaald ongeacht de duurtijd van de arbeidsongeschiktheid.
Art. 4.5. Eindejaarspremie Art. 4.5.1. Eindejaarspremie - algemeen regime § 1. In de collectieve arbeidsovereenkomst eindejaarspremie - algemeen regime van 10 juli 1997 - worden een aantal begrippen verduidelijkt, ondermeer minimale tewerkstelling van 3 maanden (63 dagen effectieve prestaties), berekening van de beperking van de gelijkstelling tot maximum 1/3e van het aantal gepresteerde dagen. § 2. De werklieden die ontslagen worden omwille van brugpensioen ontvangen een volledige premie. § 3. De werklieden tewerkgesteld in een onderneming met RSZ.-kengetal 067 die de onderneming vrijwillig verlaten om bij een andere onderneming met RSZ.-kengetal 067 te gaan werken behouden het recht op de volledige premie.
Art. 4.5.2. Eindejaarspremie - FEE/RTD § 1. De werkgeversorganisaties FEE en RTD, met een eigen regeling inzake eindejaarspremie, opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995, onderzoeken of de regelingen opgenomen in §§ 2 en 3 van artikel 4.5.1. van dit akkoord ook van toepassing kunnen worden gemaakt in vermelde collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. De werkgeversorganisaties FEE en RTD engageren zich om in het kader van de eindejaarspremie een regeling uit te werken bij vrijwillige werkverlating.
Art. 4.6. Mobiliteitsvergoeding De collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995 inzake werkgeverstegemoetkomingen in de vervoerskosten van de werklieden en werksters, kosten en vergoedingen voor verplaatsingen vanaf de werkplaats, wordt op volgende punten gewijzigd : § 1. Artikel 6 Vallen onder toepassing van hoofdstuk III, de werklieden die zich van hun woonplaats naar een werf begeven of van de zetel van de onderneming of een ophaalplaats naar een werf gevoerd worden, voor zover deze werf niet de aanwervingsplaats van de werklieden is.
Indien de zetel van de onderneming niet enkel fungeert als ophaalplaats, maar dat er tevens arbeid wordt geleverd dan dient de arbeidstijd verloond te worden. Voor het vervoer naar de werf geldt enkel de mobiliteitsvergoeding. De vergoeding, zoals opgenomen in de kolommen A, B en C van de tabel in bijlage zijn begrensd tot een maximumafstand van 150 kilometer. § 2. Artikel 9 De werklieden die zich van hun woonplaats naar een werf begeven met een voertuig van de werkgever of van de zetel van de onderneming of een ophaalplaats naar een werf gevoerd worden, dewelke niet de aanwervingsplaats is, hebben recht op een mobiliteitsvergoeding zoals voorzien in kolom C van de tabel opgenomen in bijlage. § 3. Artikel 13 Vallen onder toepassing van hoofdstuk V, kosten voor vergoedingen voor verplaatsingen, de werklieden die zich van de plaats van tewerkstelling naar een andere plaats van tewerkstelling naar een andere plaats van tewerkstelling begeven.
Partijen verklaren dat bovenvermelde aanpassingen geen wijziging aanbrengen aan de inhoud van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vervoerkosten dan wel een verduidelijking van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995 betekenen.
In het kader van een regeling voor chauffeurs verklaren de partijen dat vanaf 1 september 1999 - op basis van een overzicht van ondernemingsafspraken hieromtrent - een sectorale regeling zal worden uitgewerkt.
Art. 5.Loopbaanplanning Art. 5.1. Loopbaanonderbreking Partijen nemen akte van de bestaande wetgeving inzake loopbaanonderbreking die een recht installeert voor 3 pct. van de werknemers, conform het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 1 oktober 1998) tot instelling van een recht op loopbaanonderbreking, en dit zowel voor de volledige loopbaanonderbreking als voor de vermindering van prestaties conform artikel 100 en 102 van het Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
De specifieke regelingen inzake loopbaanonderbreking, met name ouderschapsverlof, palliatieve zorgen en medische bijstand aan een zwaar ziek familielid, vallen buiten dit recht van 3 pct.
Bij overgang naar voltijds brugpensioen na vermindering van prestaties in het kader van loopbaanonderbreking wordt de aanvullende vergoeding brugpensioen berekend op grond van het arbeidsregime en de bezoldiging die de werkman voor de vermindering van zijn prestaties genoot.
Bij vermindering van prestaties in het kader van loopbaanonderbreking blijft de anciënniteit en functiecategorie, waarin de werkman zich bevond voor de vermindering van prestaties, behouden.
Art. 5.2. Brugpensioen Art. 5.2.1. Verlenging van de bestaande brugpensioenakkoorden Het brugpensioen in de sector wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2003.
In die zin zullen de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen worden verlengd.
Art. 5.2.2. Brugpensioen 56 jaar met een loopbaan van 33 jaar en in functie van 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties In toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 zal voor de duur van het sectoraal akkoord 1999-2000 de bestaande brugpensioenregeling, die een brugpensioenleeftijd vastlegt op 56 jaar mits 33 jaar beroepsloopbaan en in functie van 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties, zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 49 van de Nationale Arbeidsraad, worden verlengd.
Art. 5.2.3. Halftijds brugpensioen Het recht op halftijds brugpensioen vanaf 56 jaar, opgenomen in het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997 wordt verlengd voor de duurtijd van dit akkoord.
Art. 5.2.4. Aanbevelingen brugpensioen - procedure Op vlak van brugpensioen bevelen de partijen in het kader van de arbeidsherverdelende maatregelen op ondernemingsvlak volgende procedure aan : ten laatste twee maand voor het bereiken van de brugpensioenleeftijd nodigt de werkgever de betrokken werkman uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming. Bij dit onderhoud kan de werkman zich laten bijstaan door zijn vakbondsafgevaardigde. Bij dit onderhoud zullen zowel naar timing van het brugpensioen als naar opleiding van de vervanger van de bruggepensioneerde sluitende afspraken gemaakt worden.
Art. 6.Vorming en opleiding De ondertekende partijen verklaren zich akkoord om, in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000, gesloten op 8 december 1998 en van sectie IV, hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch Actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, alsook in uitvoering van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende vorming en tewerkstelling dienen te voldoen, rekening houdend met deze principes, in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende vorming en opleiding voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 september 2001, af te sluiten : § 1. In uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996, wordt de inning van 0,15 pct., voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 (artikel 3.2., § 1) en afgesloten voor onbepaalde duur, bevestigd. § 2. Rekening houdende met de bepalingen van hoger genoemd koninklijk besluit, wordt deze inning aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit risicogroepen, met name langdurig werkzoekenden, laaggeschoolde werkzoekenden, werkzoekenden van 45 jaar en ouder, werkzoekenden die het begeleidingsplan hebben gevolgd, herintreders en herintreedsters, bestaansminimumtrekkers, gehandicapten, migranten, werkzoekenden in een herinschakelingsstatuut, deeltijdse leerplichtigen, laaggeschoolde werklieden, werklieden die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologie en werklieden van 45 jaar en ouder.
Voor deze laatste categorie wordt daarenboven aanbevolen om vooraleer over te gaan tot de afdanking van een werkman van 45 jaar of meer, contact op de nemen met de vakbondsafvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, met één van de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité, teneinde alternatieve mogelijkheden inzake beroepsopleiding of herscholing te onderzoeken.
Individuele gevallen kunnen overgemaakt worden aan het fonds voor bestaanszekerheid, teneinde begeleidingsmaatregelen te onderzoeken. § 3. De ondertekenende partijen engageren zich om in het kader van de opleiding van de deeltijds leerplichtigen te zoeken naar een paritair beheerd en kwalitatief alternerend opleidingssysteem. Daartoe zal in functie van een sectorale aansluiting ondermeer onderhandeld worden met bevoegde instanties inzake de Middenstandsopleiding, ILW, VDAB/FOREm, CDBSO/CEFA's... Ten laatste op 1 september 2000, moet zowel het statuut als het opleidingsprogramma operationeel zijn. § 4. Gezien deze inspanning, vragen partijen dat de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de sector zou vrijstellen van de stortingen van 0,10 pct. in 1999 en 2000 bestemd voor het Tewerkstellingsfonds. § 5. Daarenboven zullen de inspanningen op het gebied van de voortdurende vorming van werknemers en werkgevers verder ondersteund worden door de inning van 0,40 pct. van de brutolonen, voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 (artikel 3.2., § 4, alinea 1) en afgesloten voor onbepaalde duur te bevestigen.
Deze bijdrage wordt vanaf 1 juli 1999 tot en met 31 december 2000 opgetrokken tot 0,60 pct., zoals opgenomen in artikel 4.2., § 1. § 6. De basisopdracht van Vormelek/Formelec omvat : - het ondersteunen van een sectoraal opleidingsbeleid, met name : - onderzoek van kwalificatie- en opleidingsnoden; - ontwikkeling van opleidingstrajecten in functie van de instroom en de permanente vorming; - kwaliteitsbewaking en certificering van de opleidingsinspanningen ten behoeve van de sector; - andere door de sector te bepalen opleidingsinitiatieven. - het ontwikkelen van initiatieven ter bevordering van de werkzekerheid van werklieden, meer specifiek zoals voorzien in artikel 3.1. van dit akkoord. § 7. De ondertekende partijen engageren zich om het actieterrein van Vormelek/Formelec uit de breiden in het bijzonder in het kader van haar certificeringsopdracht. De stuurgroep is belast met de uitwerking. § 8. Vanaf 1 januari 1999 wordt er collectief per onderneming een vormingskrediet naar rato van twee uur per kwartaal per werkman opgebouwd. Met dit vormingskrediet zal de permanente vorming van de werklieden verzekerd worden. Onder "permanente vorming" wordt verstaan : de vorming die het vakmanschap van de werkman bevordert, zijn arbeidsmarktpositie versterkt en beantwoordt aan de noden van de ondernemingen en de sector.
Het vormingskrediet wordt berekend op basis van het aantal werklieden tijdens het eerste kwartaal van het voorgaande kalenderjaar. Deze berekening resulteert in een vormingskredietteller.
Bijvoorbeeld : een bedrijf dat tijdens het eerste kwartaal 1998, 10 arbeiders tewerkstelde, beschikt in 1999 over een vormingskrediet van 80 uren. De vormingskredietteller bedraagt na het eerste kwartaal 1999, 20 uren.
De vormingskredietteller wordt verminderd naar rato van het aantal door de werkman of werklieden gevolgde opleidingsuren. Hiertoe komen enkel door Vormelek/Formelec gecertificeerde of georganiseerde opleidingsuren in aanmerking. Het saldo van de vormingskredietteller op het einde van het kalenderjaar is overdraagbaar naar het volgend kalenderjaar. Vormelek/Formelec beheert de vormingskredietteller.
Ieder jaar in de loop van het eerste kwartaal, meldt Vormelek/Formelec aan de bedrijven die ressorteren onder het paritair subcomité hun vormingskrediet.
Het vormingskrediet wordt in overleg met de vakbondsafvaardiging, bij ontstentenis in overleg met de werklieden, maximaal gespreid over alle categorieën werklieden van de onderneming. § 9. Elke onderneming stelt jaarlijks een bedrijfsopleidingsplan op.
Dergelijk bedrijfsopleidingsplan wordt ter goedkeuring aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis aan de vakbondsafvaardiging of aan het personeel, voorgelegd. Het bedrijfsopleidingsplan wordt jaarlijks vóór 25 december aan het paritair subcomité, per adres Vormelek/Formelec BDC, bus 35, Heizelesplanade, 1020 Brussel overgemaakt. Dit plan houdt rekening met opleidingsnoden en de gewenste antwoorden hierop van het bedrijf.
De uitvoering van dit plan verloopt in samenwerking met Vormelek/Formelec in functie van een sectorale certificering en van het genot op de wet op het betaald educatief verlof.
De uitvoering van dit plan wordt opgevolgd en jaarlijks geëvalueerd door de betrokken partijen.
De jaarlijkse evaluatie gebeurt in de ondernemingsraad, bij ontstentenis in samenspraak met de vakbondsafvaardiging of door het paritair subcomité. § 10. De modaliteiten van de in §§ 8 en 9 gestelde bepalingen zullen vóór 30 september 1999 door de raad van bestuur Vormelek/Formelec in een reglement worden vastgelegd. De stuurgroep wordt belast met de opvolging ervan. § 11. Voor de toepassing van het nationaal akkoord 1997-1998 in het kader van het vormingskrediet worden volgende regelingen afgesproken : - ondernemingen met vakbondsafvaardiging dienen vóór 31 oktober op ondernemingsvlak met de vakbondsafvaardiging en de werkgever te komen tot een evaluatie van het gevoerde opleidingsbeleid in de onderneming teneinde, ofwel bij gemeenschappelijk akkoord te beslissen de teller voor de periode 1997-1998 op 0 te zetten, ofwel te bepalen hoeveel van de vormingskredietteller voor de periode 1997-1998 moet worden overgeheveld naar de periode 1999-2000; - voor ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging wordt er van uitgegaan dat de teller op 0 wordt geplaatst op 1 januari 1999, behoudens wanneer de werklieden en de werkgever bij gemeenschappelijk akkoord vóór 31 oktober 1999 aan het paritair subcomité ter kennis brengen dat zij de teller of een gedeelte van de teller overdragen naar de periode 1999-2000.
In beide gevallen dient het gemeenschappelijk akkoord overgemaakt te worden aan het paritair subcomité per adres Vormelek/Formelec BDC, bus 35, Heizelesplanade, 1020 Brussel.
Een vergadering van het paritair subcomité zal in november 1999 kennis nemen van de gemeenschappelijk ingediende gevallen en van die waar geen akkoord werd bereikt op ondernemingsvlak, teneinde hierover in de hoedanigheid van het verzoeningsbureau te beslissen en de noodzakelijke informatie met betrekking tot de tellersituatie door te geven aan Formelek/Formelec.
Art. 7.Inzetbaarheid Art. 7.1. Integratie van minder-validen Ondertekenende partijen verklaren zich akkoord om via een paritaire werkgroep uitvoering te geven aan het advies van de Nationale Arbeidsraad, omtrent het wetsvoorstel Maximus-Merchiers van 27 juni 1995 dat tot doel heeft de herinschakeling te vergemakkelijken van werknemers die als gevolg van ziekte of ongeval het overeengekomen werk niet meer kunnen verrichten.
De partijen engageren zich om ten laatste op 31 maart 2000 hieromtrent een collectieve arbeidsovereenkomst neer te leggen.
Art. 7.2. Integratie van migranten Tegen uiterlijk 1 oktober 2000 wordt in het arbeidsreglement van elk bedrijf dat ressorteert onder de bevoegheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, de volgende non-discriminatieclausule opgenomen : "Werknemers en werkgevers zijn ertoe gehouden alle regels van welvoeglijkheid, goede zeden en beleefdheid in acht te nemen, inclusief ten aanzien van bezoekers. Dit impliceert ook een zich onthouden van elke vorm van racisme en discriminatie en een bejegenen van iedereen met dezelfde nodige menselijke eerbied voor éénieders waardigheid, gevoelens en overtuiging. Verboden is bijgevolg elke vorm van verbaal racisme, alsook het verspreiden van racistische lectuur en pamfletten.
Ook elke discriminatie op grond van geslacht, sexuele geaardheid, ras, huidskleur, afstamming, afkomst, nationaliteit en overtuiging is verboden." In de loop van het laatste kwartaal van 2000 zal het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, steekproefsgewijs evalueren in hoeverre werd voldaan aan deze bepaling.
Art. 8.Erkenning van de representatieve functie Werkgevers uit het toepassingsgebied, met name bedrijven zonder een vakbondsafvaardiging die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie,erkennen de representatieve functie van de werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties die deel uitmaken van het paritair subcomité.
De erkenning impliceert de volgende modaliteiten : - een limitatieve lijst van de regionaal verantwoordelijken van de respectievelijke werknemersorganisaties, vastgelegd in het paritair subcomité, wordt ter beschikking gesteld van de werkgeversorganisatie.
Enkel de regionaal verantwoordelijken op deze lijst hebben een representatieve functie in de bedrijven die onder het toepassingsgebied; - een regionaal verantwoordelijke kan contact opnemen met de werkgevers van bedrijven uit het toepassingsgebied. Binnen de 10 dagen na de eerste contactname wordt dit contact schriftelijk aangekondigd bij de werkgeversorganisatie met vermelding van de identificatie van het bedrijf, de plaats, datum en agenda van het contact; - de betrokken werkgever kan zich bij het contact laten bijstaan door een vertegenwoordiger van de werkgeversorganisatie; - het voorwerp van het contact tussen de regionaal verantwoordelijke kan betrekking hebben op : - de arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden; - de toepassing in de onderneming van de sociale wetgeving, de collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten en het arbeidsreglement; - informatieverstrekking aan de werknemers; - de aard van de contacten is in de eerste plaats preventief in functie van het voorkomen op het verzoeningsbureau; - in gevallen van betwisting kan op vraag van de meest gerede partij beroep gedaan worden op het verzoeningsbureau.
Deze procedure kan niet in de plaats treden van de aanduiding en de bevoegdheden van de vakbondsafvaardigingen.
Gedurende het vierde kwartaal van 2000 wordt deze procedure in de schoot van het paritair subcomité geëvalueerd.
Art. 9.Technisch luik Art. 9.1. Fietsvergoeding Partijen zijn bereid een regeling uit te werken waardoor de werkgevers aan de werklieden die zich voor hun woon-werkverkeer met de fiets verplaatsen een fiscaal attest overhandigen op basis van de sectorale tussenkomsten van de werkgever in de vervoerkosten.
Art. 9.2. Kort verzuim De nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst in de Nationale Arbeidsraad inzake kort verzuim voor achterkleinkinderen en overgrootouders wordt geïntegreerd in de bestaande regelingen inzake kort verzuim.
Art. 9.3. Omzetting in euro Onverminderd bestaande afrondingsregels, worden voor de omrekening in euro, alle bedragen vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten binnen het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, uitgedrukt met 2 decimalen na de eenheid.
Bijvoorbeeld : 400 BEF wordt 400,00 BEF. Art. 9.4. Uitstel sociale verkiezingen Door het uitstel van de sociale verkiezingen naar 2000 moeten de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende het statuut van de vakbondsafvaardiging en de vakbondsvorming hieraan worden aangepast teneinde de rechten van de werknemersafgevaardigden te vrijwaren.
Art. 10.Flexibiliteit § 1. De bepalingen inzake flexibiliteit opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 worden verlengd tot 31 december 2000. § 2. In het kader van de nieuwe arbeidstijdstelsels, opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42, nemen partijen akte van het feit dat na het tot stand komen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42 er geen sectoraal akkoord is gemaakt, waardoor het wettelijk kader van toepassing is.
Vanaf 1 september 1999 en ten laatste voor het einde van dit akkoord, wordt een collectieve arbeidsovereenkomst opgemaakt die volgende procedure vastlegt : - in ondernemingen met een vakbondsafvaardiging moet een collectieve arbeidsovereenkomst worden afgesloten op ondernemingsvlak die ter kennisgeving wordt overgemaakt aan het paritair subcomité; - in ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging moet het ontwerp van akkoord of het resultaat van overleg tussen werkgever en werklieden ter goedkeuring worden overgemaakt aan het paritair subcomité.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst en de uitvoeringsmodaliteiten ervan in de ondernemingen zullen op het niveau van het paritair subcomité worden geëvalueerd vanaf 1 oktober 2000. Deze evaluatie kan aanleiding geven tot aanpassing en verdere sectorale uitwerking van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 11.Verduidelijking ongezond en gevaarlijk werk Partijen herinneren aan het genomen engagement uit het vorig nationaal akkoord om een aantal begrippen uit de collectieve arbeidsovereenkomst ongezond en gevaarlijk werk te verduidelijken.
Daaromtrent zullen zij vóór 31 december 2000 een collectieve arbeidsovereenkomst sluiten.
Art. 12.Modalisering De ondernemingen kunnen in het geval van herstructurering, via een collectieve arbeidsovereenkomst, de tewerkstelling bevorderen door onder meer collectieve arbeidsduurvermindering toe te passen. Ze kunnen hiervoor gebruik maken van de bestaande wettelijke en decretale aanmoedigingspremies en de omzetting van de loonsverhogingen.
Art. 13.Stagiairs De bepaling inzake de verloning van stagiairs (koninklijk besluit nr. 230 van 31 december 1983), vastgelegd in artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 van het nationaal akkoord 1997-1998, wordt verlengd tot en met 30 juni 2001.
Concreet betekent dit : de stagiair (koninklijk besluit nr. 230 van 31 december 1983) wiens contract voor een tweede periode wordt hernieuwd, ontvangt voor die periode een loon dat gelijk is aan 100 pct. van het normaal loon voor de functie waarin hij/zij is tewerkgesteld.
Art. 14.Sociale vrede Dit akkoord verzekert de sociale vrede in de sector tijdens heel de duur van het akkoord. Bijgevolg zal geen enkele eis van algemene of collectieve aard voorgelegd worden, noch op nationaal, noch op regionaal, noch op vlak van de individuele onderneming.
Art. 15.Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst is geldig van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000, behoudens anders vermeld.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000 Vergoedingen mobiliteit - verplaatsing naar werven vanaf 1 februari 2000 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN