Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 2006
gepubliceerd op 07 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2005 tot 2009

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006012435
pub.
07/12/2006
prom.
24/09/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2005 tot 2009 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2005 tot 2009.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005 Organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2005 tot 2009 (Overeenkomst geregistreerd op 2 september 2005 onder het nummer 76253/CO/124) TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, referenties en definities

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de arbeiders en arbeidsters.

Art. 2.§ 1. Deze overeenkomst organiseert en regelt volgende regelingen ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de regeling van het bouwleerlingwezen; - de peterschapsregeling; - de regeling van de opleidingsplanning; - der regeling van de opleiding van korte duur; - de regeling van de veiligheidsopleiding. § 2. Deze overeenkomst bepaalt en organiseert volgende bijkomende initiatieven ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de herwaardering van de sectorale opleidingen en de ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's; - de specifieke ondersteuningsmaatregelen voor de inschakeling van de specifieke "risicogroepen"; - de promotie van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen en de reorganisatie van de acties van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" op lokaal vlak. § 3. Deze overeenkomst belet niet dat andere regelingen of instrumenten ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling worden toegepast door de ondernemingen bedoeld in artikel 1.

Op voorstel van de gewestelijke oriëntatiegroepen van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kan de raad van bestuur van het fonds bovendien beslissen om instrumenten of initiatieven voor opleiding en tewerkstelling uitgaand van de gewestelijke of gemeenschapsoverheden te erkennen als gelijkwaardig of complementair met de regelingen bedoeld in § 1. HOOFDSTUK II. - Algemene financieringsregels

Art. 3.De werking van de opleidings- en tewerkstellingsregelingen, bepaald bij titel II, III en IV van deze overeenkomst, wordt, gewaarborgd door de bijdrage van 0,40 pct. overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2005 tot vaststelling van de bijdrage aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" en door een jaarlijkse bijkomende financiering van 6.240.000 EUR. Deze bijkomende financiering is vastgesteld voor een periode van 2 jaar die ingaat op 1 juli 2005.

Art. 4.De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt : - de manier waarop de in artikel 3 bedoelde bijkomende financiering in de begroting van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt opgenomen; - de wijze waarop een gedeelte van de bij artikel 3 bedoelde bijkomende financiering ter beschikking wordt gesteld van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Art. 5.§ 1. De in artikel 3 bepaalde bijkomende financiering is niet van toepassing voor de kosten van de theoretische opleidingen die in het kader van de bij hoofdstuk I van titel II van deze overeenkomst bedoelde stelsels worden verstrekt. § 2. Diezelfde financiering is niet van toepassing op de kosten die voortvloeien uit het administratief beheer van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" van de opleidingsdossiers die worden gereglementeerd door hoofdstuk II van titel II en door titel III van deze overeenkomst.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" mag alle andere financieringsmiddelen zoeken om de in lid 1 bedoelde taak uit te voeren. Het mag hiertoe beslissen om dossierkosten te vragen en het bedrag ervan te bepalen zonder dat dit meer dan 4,96 EUR mag zijn per uur werkelijk gevolgde opleiding in het kader van de regelingen die door titel III worden georganiseerd en van de theoretische vormingen waarin hoofdstuk II van titel II van deze overeenkomst voorziet.

HOODSTUK III. - Promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen

Art. 6.De bij deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsbevorderende regelingen worden paritair georganiseerd en beheerd.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt belast met de paritaire evaluatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling en opleiding die door deze overeenkomst worden georganiseerd.

Art. 7.De plaatselijke representatieve werkgeversorganisaties krijgen een prioritaire rol toebedeeld bij de promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en van de bij deze overeenkomst bepaalde opleidings- en tewerkstellingsregelingen.

Art. 8.§ 1. Om gebruik te kunnen maken van de verschillende opleidings- en tewerkstellingsregelingen die door de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden georganiseerd, moet de in artikel 1 bedoelde werkgever de opleidingstabel gebruiken en invullen.

Wordt met de opleidingstabel gelijkgesteld de eerste aanvraag om gebruik te kunnen maken van één van de opleidingsstelsels geregeld door deze overeenkomst ingediend door een werkgever bedoeld in artikel 1. § 2. Deze opleidingstabel bedoeld in § 1, wordt verspreid door de lokale werkgeversorganisaties. De werkgever bedoeld in artikel 1 die de tabel heeft ingevuld, moet ze terugsturen naar de lokale werkgeversorganisatie, die de opleidingstabel vervolgens overmaakt aan de bevoegde FVB-regio manager. § 3. De FVB-regio manager neemt contact op met de werkgever om de opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in paragraaf 1 op het niveau van de onderneming in werking te stellen en om het opleidingsdossier voor de onderneming samen te stellen.

Het opleidingsdossier bevat enkel de opleidingstabel bedoeld in § 1 en een kopie van de documenten nodig voor het in werking stellen van de regelingen aangeduid op de opleidingstabel. § 4. Naar analogie van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, raadpleegt de werkgever de syndicale delegatie omtrent de toepassingsmodaliteiten in de onderneming van de verschillende opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in § 1.

TITEL II. - Opleiding en tewerkstelling van de jongeren HOOFDTUK I. - Het bouwleerlingwezen

Art. 9.Er worden twee specifieke regelingen voor industrieel leerlingwezen georganiseerd in het kader van de bevordering van de tewerkstelling van jongeren overeenkomstig de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst.

Het jongerenleerlingwezen (JLW) is voorbehouden aan de jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen.

De alternerende bouwopleiding (ABO) richt zich tot jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 van deze overeenkomst. Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

A. De leerovereenkomst

Art. 10.§ 1. De leerovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld volgens het model van leerovereenkomst dat als bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gevoegd. § 2. De leerovereenkomst bevat de verplichte vermeldingen voorgeschreven in artikel 7 van voormelde wet van 19 juli 1983.

In de leerovereenkomst wordt tevens vermeld dat ze wordt gesloten ter uitvoering van voormelde wet van 19 juli 1983 en van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 11.De leerovereenkomst die gesloten wordt voor de duur van de in het leerreglement bepaalde leertijd, wordt overtekend door de bij artikel 9 bedoelde jongere, de werkgever en het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Art. 12.De duur van de proeftijd is vastgesteld op drie maanden.

De eerste maand van de proeftijd gebeurt bij voorrang in de onderneming.

Voor de jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 omvat de proeftijd ten minste twee maanden praktische opleiding in de onderneming.

Art. 13.De rechten en plichten voortvloeiend uit de relatie die tot stand komt tussen de leerling en de werkgever worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van de wet van 19 juli 1983.

Deze bepalingen worden integraal opgenomen als bijlage bij de leerovereenkomstbouw.

Art. 14.De praktische opleiding van de leerjongen wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider in de onderneming die optreedt als verantwoordelijke voor de opleiding.

In afwijking van lid 1 treedt de werkgever op als verantwoordelijke voor de opleiding indien : - de onderneming geen arbeiders tewerkstelt; - geen enkele arbeider van de onderneming die nodige bekwaamheid heeft of de functie van verantwoordelijke voor de opleiding wenst uit te oefenen.

Voor de verantwoordelijke voor de praktische opleiding is het aanbevolen dat hij een pedagogische opleiding in de begeleiding van jongeren heeft gevolgd.

Art. 15.Bij herhaalde ongerechtvaardigde afwezigheden van de leerling tijdens de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum, beslist het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", over de toepassing van de in het leerreglement bouw bepaalde sanctie.

Art. 16.De collectieve arbeidsovereenkomst van 1 februari 2001 betreffende de arbeidsvoorwaarden van de industriële leerlingen is van toepassing op de werkgevers en op de leerlingen die worden tewerkgesteld in het kader van de regelingen van het bouwleerlingwezen.

B. Werking van de stelsels

Art. 17.§ 1. Het leerreglement stelt de bepalingen inzake het leerlingwezen vast die niet worden geregeld door dit hoofdstuk. § 2. Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van artikel 24 en 30 vastgestelde maandelijkse vergoeding.

Deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b van voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 18.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", dat handelt onder het toezicht van het Paritair Leercomité, is verantwoordelijk voor het opzetten van het bouwleerlingwezen.

Art. 19.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt gemachtigd alle handelingen te stellen met betrekking tot de organisatie, het beheer en de paritaire evaluatie van de regeling van het bouwleerlingwezen.

Daartoe krijgt het meer bepaald de volgende opdrachten : - overgaan tot de erkenning van de werkgever ter uitvoering van artikel 43 van de voormelde wet van 19 juli 1983 en het koninklijk besluit van 18 juni 1986 dat, met betrekking tot het industrieel leerlingwezen, de algemene voorwaarden en modaliteiten vaststelt voor de erkenning en de intrekking van de erkenning als patroon en/of opleidingsverantwoordelijke; - overgaan tot de erkenning van de opleider in de onderneming, zoals vastgesteld in artikel 14 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst ter uitvoering van dezelfde bepaling; - het verloop van de theoretische en praktische opleidingen evalueren; - de organisatie van de theoretische opleidingsprojecten coördineren; - beslissen over de verdeling van de periodes van theoretische opleiding en praktische opleiding in de gevallen bepaald in artikel 29, § 1, lid 3.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" brengt aan het Paritair Leercomité verslag uit van de handelingen die werden gesteld bij toepassing van lid 1.

Art. 20.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", is verplicht, vooraf, het Paritair Leercomité te raadplegen over alle principiële vragen of interpretatiemoeilijkheden omtrent de toepassing van de regelingen van het bouwleerlingwezen die niet kunnen worden opgelost door de collectieve arbeidsovereenkomsten en de normale regels toe te passen. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen

A. Het jongerenleerlingwezen (JLW)

Art. 21.De regeling is voorbehouden aan de jonger endie bij het sluiten van de overeenkomst jonger dan 18 jaar zijn.

Art. 22.Het leerreglement bepaalt de duur van de leertijd voor elk van de betrokken beroepen.

Art. 23.De leertijd bevat een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een CDO dat door een specifieke overeenkomst gebonden is aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Het programma van de theoretische opleiding in het CDO moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten, gevolgd door een examen VCA. Het leerreglement bepaalt eveneens de duur van en de afwisseling tussen de praktische en theoretische opleidingen.

Art. 24.Tijdens de eerste maand van de door artikel 12 van deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde proefperiode wordt het bedrag van de leervergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Na de eerste maand van de proeftijd wordt het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Art. 25.Tijdens de leertijd krijgt de leerling op volgende tijdstippen, aanmoedigingspremies van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" : - bij het einde van de 6de maand : een premie van 250,00 EUR; - bij het einde van de 12de maand : een premie van 375,00 EUR; - bij het einde van de 18de maand : een premie van 500,00 EUR; - bij het einde van de 24ste maand : een premie van 620,00 EUR. Vanaf de maand volgend op die waarin de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt, ontvangt hij een maandelijkse aanmoedigingspremie van 250,00 EUR. Deze maandelijkse aanmoedigingspremie is niet cumuleerbaar met de door het eerste lid van huidig artikel bedoelde aanmoedigingspremie.

Deze aanmoedigingspremie dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.

Art. 26.De werkgever moet de in artikel 21 bedoelde leerling die op het einde van de leertijd voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, aanwerven met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

B. Het bouwleerlingwezen (ABO)

Art. 27.Het bouwleerlingwezen richt zich in de eerste plaats tot jonge, ongeschoolde werkzoekenden tussen 18 en 25 jaar.

Dit stelsel richt zich ook tot de jonge werkzoekenden tussen 18 en 25 jaar die houder zijn van een kwalificatiegetuigschrift van een kwalificatietechniek van het buitengewoon onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid".

De in lid 1 bepaalde prioritaire doelgroep kan in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst nader worden omschreven.

Het Paritair Leercomité kan individuele afwijkingen toestaan.

Art. 28.De duur van de leertijd bouw wordt voor ieder beroep vastgesteld door het leerreglement. De duur zal worden vastgesteld op basis van de vereisten van ieder beroep en zal kunnen worden aangepast volgens de bekwaamheden van de leerling.

Voor ieder individueel contract bepaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de duur van de leertijd bouw op basis van de vereisten van het beroep en de bekwaamheden van de kandidaat-leerling.

Bij de beoordeling van de bekwaamheden wordt rekening gehouden met de (eventuele) voorafgaande eisen die voor dit bouwberoep worden gesteld.

Deze leertijd mag in geen geval minder dan zes maanden en niet meer dan 18 maanden duren.

Art. 29.§ 1. Het bouwleerlingwezen bestaat uit een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een opleidingscentrum dat op advies van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid " door het Paritair Leercomité wordt erkend.

Het programma van de theoretische opleiding in het opleidingscentrum moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten, gevolgd door een examen VCA. Voor de verdeling op jaarbasis van de uren theoretische en praktische opleiding, wordt de volgende verhouding vastgesteld : - 80 pct. voor de praktische opleiding in de onderneming; - 20 pct. voor de theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum.

In afwijking van lid 2 bepaalt het leerreglement in welke gevallen de theoretische opleidingstijd mag worden opgetrokken tot maximaal 30 pct. van het jaarlijks aantal opleidingsuren. § 2. Om de leerling een grotere continuïteit van de praktische opleiding in de onderneming te bieden, kunnen de periodes van theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum worden gegroepeerd tijdens minder drukke periodes in het beroep dat de leerling heeft gekozen.

In overleg met de werkgever en de verantwoordelijke van het erkend opleidingscentrum, bepaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" voor ieder individueel contract het tijdschema dat voldoet aan de vereisten van de praktische opleiding zoals omschreven in lid 1.

Art. 30.Tijdens de eerste maand van de door artikel 12 van deze overeenkomst bedoelde proefperiode wordt het bedrag van de leervergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Na de eerste maand van de proeftijd wordt het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Art. 31.Als de leertijd na de proeftijd verder loopt, betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" aan de leerling maandelijkse leerpremies met inachtneming van de volgende regels : - tijdens de eerste 12 maanden van de leertijd : een maandelijkse premie van 250,00 EUR; - van de 13de tot de 18de maand van de leertijd : een maandelijkse premie van 375,00 EUR. De in lid 1 van dit artikel vermelde premies worden voor de eerste keer ten vroegste na de in artikel 12 bedoelde proeftijd uitgereikt.

Deze leerpremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.

Art. 32.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" maakt een evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming en van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum. Deze evaluatie vindt plaats tijdens de zesde maand na de datum van inwerkingtreding van de leerovereenkomst bouw. § 2. Het Paritair Leercomité spreekt zich, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" uit over de te nemen maatregelen bij een negatieve evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming. § 3. Bij een negatieve evaluatie van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum kan het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", de erkenning van dit opleidingscentrum schorsen.

Art. 33.De procedure voor de certificatie van de opleiding aan het einde van de leertijd wordt door het leerreglement vastgesteld.

Art. 34.§ 1. De leerling bedoeld in artikelen 21 en 27 kan deelnemen aan een opleiding georganiseerd in het kader van één van de opleidingsstelsels bedoeld in titel III van deze collectieve arbeidsovereenkomst, op voorwaarde dat deze opleiding plaats vindt tijdens de praktische opleiding, zoals bepaald in artikel 29. § 2. De leerling betrokken bij één van de opleiding en bedoeld in § 1 heeft ten laste van zijn werkgever recht op de betaling van de leervergoeding voor de uren vorming verstrekt in het kader van deze stelsels. § 3. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding overeenkomstig artikel 69 van deze overeenkomst. HOOFDSTUK II. - De peterschapsregeling Afdeling 1. - Definitie en toepassingsgebied

Art. 35.Het peterschap is een regeling van tijdelijke begeleiding van de bij artikel 36 bedoelde jonge arbeiders die een betere integratie van deze jongeren in de onderneming beoogt.

De peterschapsregeling is, mits instemming van de partijen, van toepassing op de bij artikel 1 bedoelde werkgevers en op de jonge afgestudeerden uit het bouwonderwijs die door deze werkgevers met een voltijdse arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in dienst worden genomen.

De in lid 2 bedoelde jonge afgestudeerde uit het bouwonderwijs wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk, de jonge arbeider genoemd.

De peterschapsregeling is van toepassing voor een periode van 12 maanden die aanvangt bij het begin van de uitvoering van de in lid 2 bedoelde arbeidsovereenkomst.

Art. 36.§ 1. De jonge afgestudeerde van het bouwonderwijs : 1 moet in het bezit zijn van één van de volgende kwalificatiegetuigschriften uit het voltijds dagonderwijs : - een kwalificatiegetuigschrift van een kwalificatietechniek van het buitengewoon onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"; - een kwalificatiegetuigschrift van een studierichting van het beroepssecundair onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"; - een diploma van een studierichting van het technisch secundair onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"; 2° mag niet als arbeider tewerkgesteld zijn geweest in een onderneming bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst gedurende een periode van meer dan 6 maanden;3° mag niet ouder zijn dan 23 jaar bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 35, lid 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kan voor jonge arbeiders die niet ouder dan 25 jaar zijn, afwijken van de in lid 1, 3° vastgestelde leeftijdsgrens. § 2. De jongere die met succes een leertijd heeft beëindigd in een onderneming bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst wordt gelijkgesteld met de jonge arbeider bedoeld in paragraaf 1 voor zover hij voldoet aan de door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" vastgestelde voorwaarden. Afdeling 2. - De peter

Art. 37.§ 1. De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de jonge arbeider wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider van de onderneming die als peter van de jonge arbeider optreedt.

Voor de verantwoordelijke voor de praktische opleiding is het aanbevolen dat hij een pedagogische opleiding in de begeleiding van jongeren heeft gevolgd.

De geschoolde arbeider van de onderneming die optreedt als peter van de jonge arbeider moet aan de volgende voorwaarden voldoen : - ten minste 25 jaar oud zijn; - ten minste 7 jaar beroepservaring hebben; - erkend zijn door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" op voorlegging van een inlichtingenblad waarvan de inhoud door het fonds wordt vastgesteld.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" spreekt zich uit over de gemotiveerde aanvragen om vrijstelling van de toepassing van de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden bepaald in lid 2. § 2. De bij artikel 1 van deze overeenkomst bedoelde werkgever, die voldoet aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 1, kan de functie van peter van de jonge arbeider op zich nemen ingeval : - de onderneming geen geschoolde arbeider heeft die voldoet aan de voorwaarden van § 1 of die de functie van peter op zich wenst te nemen; - de jonge arbeider de eerste werknemer van de onderneming is.

Art. 38.§ 1. De peter is verplicht alle noodzakelijke initiatieven te nemen voor de praktische opleiding van de jonge arbeider waarvoor hij staat.

De initiatieven die de peter neemt, moeten de jonge arbeider in staat stellen na afloop van de peterschapsperiode, zijn beroep autonoom uit te oefenen met dezelfde bekwaamheid en hetzelfde rendement als een geoefende arbeider. § 2. De werkgever ziet erop toe dat de peter op dezelfde arbeidsplaats wordt tewerkgesteld als de jonge arbeider waarvoor hij in staat.

De werkgever moet de peter die gedurende een aaneengesloten periode van zes weken afwezig is, vervangen en er het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" over inlichten. Afdeling 3. - Het peterschapsbeding en de bijlage bij de

arbeidsovereenkomst

Art. 39.§ 1. De bij artikel 35, lid 2, bedoelde arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld en bevat een peterschapsbeding. § 2. Het peterschapsbeding bevat de volgende meldingen : 1° de vermelding dat de arbeidsovereenkomst gedurende de eerste twaalf maanden van haar uitvoering onderworpen is aan de toepassing van de peterschapsregeling, bepaald door hoofdstuk II van titel II van deze collectieve arbeidsovereenkomst;2° de verbintenis van de ondertekenaars van de arbeidsovereenkomst de regels en verplichtingen, bepaald door hoofdstuk II van titel II van deze overeenkomst en in de bijlagen bij de arbeidsovereenkomst, in acht te nemen;3° de vermelding van het uurloon van de jonge arbeider, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen, van artikel 42, lid 1, van deze overeenkomst.

Art. 40.§ 1. Binnen 30 dagen na de dag waarop de arbeidsovereenkomst werd gesloten, moet een bijlage bij deze overeenkomst worden opgesteld. Deze bijlage wordt getekend door de werkgever, de jonge arbeider en het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". § 2. Deze bijlage bevat ten minste volgende vermeldingen : - de identiteit van de werkgever en de jonge arbeider die de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 35 van de huidige overeenkomst ondertekenen; - de identiteit van de peter van de jonge arbeider; - de verplichtingen van de werkgever en van de jonge arbeider, bepaald in artikel 41 van de huidige overeenkomst; - de verplichtingen van de peter bepaald in artikel 38 van de huidige overeenkomst; - de belangrijkste toepassingsmodaliteiten van de peterschapsregeling, met inbegrip van de opdrachten van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"; - de modaliteiten voor de toekenning en de betaling van de peterschapspremie bepaald in afdeling 6 van hoofdstuk II van titel II van huidige overeenkomst; § 3. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt het model op van de in § 1 bedoelde bijlage. Afdeling 4. - Rechten en plichten van de partijen

Art. 41.De peterschapsregeling verplicht : - de werkgever erover te waken dat de jonge arbeider de nodige begeleiding en opleiding krijgt om de specifieke beroepstechnieken en -procédés aan te leren; - de jonge arbeider een aanvullende theoretische opleiding te volgen die verband houdt met de uitoefening van zijn beroep.

Art. 42.§ 1. Gedurende de toepassingsperiode van de peterschapsregeling wordt het loon van de jonge arbeider als volgt vastgesteld : - gedurende de eerste zes maanden geniet hij een uurloon gelijk aan het uurloon van een arbeider van de categorie I (ongeschoolde); - tijdens de laatste zes maanden wordt dit loon verhoogd tot het rekenkundige gemiddelde van het uurloon van een arbeider van de categorie I (ongeschoolde) en het uurloon van een arbeider van de categorie II (geoefende). § 2. Bij het einde van de peterschapsregeling is het loon van de jonge arbeider gelijk aan 100 pct. van het loon van een arbeider van de categorie II (geoefende). Afdeling 5. - Organisatie van de aanvullende theoretische opleiding

Art. 43.De bij artikel 41 bedoelde aanvullende theoretische opleiding duurt minstens 40 en maximaal 180 uur.

De aanvullende theoretische opleiding wordt verstrekt in een opleidingscentrum dat is erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". Binnen de grenzen, bepaald in lid 1, wordt de duur ervan bij overeenkomst tussen het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" en de werkgever vastgesteld.

Art. 44.§ 1. Uiterlijk op het einde van de 7e maand van de peterschapsperiode stuurt de werkgever van "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" een voorstel van opleidingsprogramma dat is opgesteld op basis van de theoretische kennis die de jonge arbeider moet verwerven of vergroten voor de uitoefening van zijn beroep in de onderneming. § 2. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" spreekt zich uit over de voorstellen bedoeld in § 1, stelt het definitieve opleidingsprogramma vast en coördineert de activiteiten met betrekking tot de organisatie van de theoretische opleiding.

De theoretische opleiding wordt verstrekt uiterlijk in de 10e maand van de peterschapsperiode. § 3. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is belast met de coördinatie van de initiatieven met betrekking tot de organisatie van de bij artikel 41 bedoelde aanvullende theoretische opleiding en met de controle op de naleving van de krachtens deze afdeling vastgestelde toepassingvoorwaarden en -modaliteiten van de peterschapsregeling.

Art. 45.§ 1. Voor de uren aanvullende theoretische opleiding conform artikel 44 heeft de jonge arbeider recht op de betaling, door de werkgever, van zijn normaal loon. § 2. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt aan de werkgever 20,00 EUR terug van elk uur dat de jonge arbeider de aanvullende theoretische opleiding heeft gevoegd. § 3. De werkgever voor wie de toepassing van het in artikel 91, § 2, vermelde sectoraal systeem geldt, heeft recht op een voorafbetaling van de bedragen die volgens dit systeem verschuldigd zijn. Afdeling 6. - Toekenning van de peterschapspremie

Art. 46.De werkgever geniet een premie die jaarlijkse 2.500,00 EUR per jonge werknemer en per bij artikel 37 bedoelde peter bedraagt.

Deze peterschapspremie wordt toegekend binnen de grenzen van het budgettair beschikbare van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Art. 47.Voor de vaststelling van het bedrag van de peterschapspremie gaat men ervan uit dat de jonge arbeiders, ongeacht het aantal in de onderneming aangeduide peters, onder de verantwoordelijkheid van één enkele peter worden geplaatst per groep van drie jonge arbeiders.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kan afwijken van de regel in lid 1 indien de werkgever bewijst dat de aanstelling van meer peters dan de verhouding bepaald in lid 1 verantwoord is, hetzij : - door de uiteenlopende beroepen die de jonge arbeiders uitoefenen; - door de verschillende arbeidsplaatsen waar jonge arbeiders met hetzelfde beroep worden tewerkgesteld.

Art. 48.Wanneer één peter instaat voor de begeleiding en de opleiding van verschillende jonge arbeiders in de onderneming, wordt het bedrag van de jaarlijkse peterschapspremie als volgt vastgesteld : - 2.500,00 EUR voor de eerste jonge arbeider; - 2.000,00 EUR voor de tweede jonge arbeider; - 1.500,00 EUR vanaf de derde jonge arbeider.

Art. 49.Het maximum aantal peterschapspremies waarop de werkgever tijdens eenzelfde peterschapsperiode aanspraak kan maken, is vastgesteld op : - 2 premies in ondernemingen met minder dan 10 werknemers; - 3 premies in ondernemingen met 10 tot 20 werknemers; - 15 pct. van het totaal aantal arbeiders in ondernemingen met meer dan 20 werknemers, met een maximum van 15 premies.

Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal werknemers vastgesteld op basis van het aantal in het elektronisch personeelsbestand ingeschreven werknemers bij de indiensttreding van de eerste jonge arbeider.

Art. 50.De jaarlijkse peterschapspremie wordt in vier keer uitbetaald op de tijdstippen bepaald in de bijlage bij de arbeidsovereenkomst die wordt omschreven in artikel 40 van deze overeenkomst.

Bij voortijdig vertrek van de jonge arbeider, wordt het bedrag van de jaarlijkse premie berekend op basis van het aantal maanden aanwezigheid van de jonge arbeider in de onderneming.

Indien de begeleiding van de jonge arbeider in de onderneming negatief wordt geëvalueerd, kan de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de betaling van de jaarlijkse peterschapspremie opschorten.

Art. 51.Deze afdeling is niet van toepassing op de peterschapsregeling die wordt georganiseerd in het kader van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de jonge arbeider bedoel in artikel 36, § 2 van deze overeenkomst, behoudens indien de jonge arbeider aangeworven wordt door een andere onderneming dan deze waar hij zijn leertijd met vrucht heeft beëindigd.

TITEL III. - Opleidings- en tewerkstellingsregelingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 52.De opleidingsregelingen zijn sectorale regelingen ter bevordering van de beroepsopleiding van de arbeiders die door de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen worden tewerkgesteld, door een jaarlijks krediet van 640 000 opleidingsuren ter beschikking van deze ondernemingen te stellen.

De jaarlijkse afrekening van de gebruikte uren wordt gemaakt over de periode gaande van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.

Art. 53.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan het erkende initatiefrecht van de arbeiders of hun vertegenwoordigers, behoort de toepassingsmogelijkheid van de door deze titel georganiseerde opleidingsregelingen in de onderneming tot de beoordelingsbevoegdheid van de werkgever.

Arbeiders van de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen die laaggeschoold zijn of die niet over voldoende beroepsbekwaamheid beschikken, hebben voorrang bij de toegang tot de opleidingsregelingen die door deze titel worden georganiseerd. § 2. De werkgever kan eveneens deelnemen aan de opleiding georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze titel. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding overeenkomstig artikel 69 van deze overeenkomst.

Art. 54.De arbeider, die betrokken is bij de toepassing van een conform deze titel georganiseerde opleidingsregeling in de onderneming, heeft, ten laste van zijn werkgever, recht op de betaling van zijn normale loon voor de uren opleiding die in toepassing van deze regelingen worden verstrekt. HOOFDSTUK II. - De opleidingsplanning

Art. 55.De opleidingsplanning heeft tot doel de voortdurende opleiding van de arbeiders te bevorderingen door het opstellen van opleidingsplannen in de bij artikel 1 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen.

De opleidingsplanning heeft eveneens tot doel de efficiëntie van de programmering en de organisatie van de door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleidingen te verbeteren.

Art. 56.§ 1. Het opleidingsplan bepaalt, rekening houdend met de collectieve noden van de onderneming op het vlak van de opleiding van de arbeiders : - de in onderneming uitgeoefende beroepen of functies waarvoor een nood aan opleiding zich manifesteert; - per beroep of functie, het aantal arbeiders dat betrokken is bij het opleidingsplan; - de programma's en het aantal opleidingsuren voor elk van de in het plan bedoelde beroepen of functies; - het ogenblik, binnen de periode van één jaar, waarop de verschillende opleidingsprogramma's zullen doorgaan. § 2. Elk opleidingsprogramma dat in het opleidingsplan van de onderneming is vastgesteld, bedraagt minimaal 32 en maximaal 180 uren.

Een opleidingsprogramma kan samengesteld zijn uit verschillende modules van technische vorming, algemene vorming of veiligheidsopleiding op voorwaarde dat die modules verband houden met de taken die in de onderneming worden uitgevoerd en dat zij behoren tot de categorieën opleiding die door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" worden erkend.

De verschillende opleidingsmodules mogen korter duren dan de minimale duur die artikel 1 voorschrijft, op voorwaarde dat zij samen deze minimumduur bereiken. § 3. Het geheel van opleidingsprogramma's, vastgesteld door dit opleidingsplan, mag niet meer bedragen dan 180 uren per arbeider en per jaar. Het jaar loopt van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.

Art. 57.Ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen stel het fonds modellen van opleidingsprogramma's op die in de opleidingsplannen, die in de ondernemingen worden aangenomen, kunnen worden ingevoegd. De bij artikel 1 bedoelde ondernemingen kunnen tot de geprogrammeerde opleidingen van de F.V.B.-regio's toetreden door het aannemen van een vereenvoudigd opleidingsplan.

Het vereenvoudigd opleidingsplan wordt opgesteld voor de duur van de geprogrammeerde opleiding. Dit plan vermeldt de bij de opleiding betrokken beroepen of functies, het aantal aan de opleiding deelnemende arbeiders en de periode waarin deze opleiding zal worden verstrekt.

HOOFDTUK III. - Het stelsel van de opleidingen van korte duur

Art. 58.Het toepassingen van het stelsel van de opleidingen van korte duur is slechts toegestaan voor de organisatie van beroepsopleidingsmodules die verband houden met de uitvoering van de taken van de in artikel 1 bedoelde onderneming of van modules voor de opleiding inzake de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

Art. 59.De in artikel 58 bedoelde opleidingsmodules mogen niet langer duren dan 32 uren per arbeider en per jaar dat begint op 1 augustus van het volgende kalenderjaar.

Art. 60.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt : - de opleidingsmodules die kunnen worden toegepast in het kader van het stelsel van de opleidingen van korte duur; - de erkenningsvoorwaarden van de opleidingscentra die belast zijn met de uitvoering van deze opleidingsmodules; - de voorwaarden waarbij de uitzendkrachten technische- of beroepsopleidingen kunnen volgen tijdens de duur tijd van hun uitzendcontract. HOOFDSTUK IV. - Specifieke regels voor de opleidingen inzake veiligheid

Art. 61.Een in artikel 55 bedoeld opleidingsprogramma of een in artikel 58 bedoelde opleiding van korte duur mag geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de veiligheid van de werknemers voor zover : - de opleidingsmodules inzake veiligheid behoort tot de categorie van door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", na advies van het Nationale Actiecomité voor de Veiligheid in de Bouwnijverheid (NAVB), erkende opleidingen; - de opleidingsmodule inzake veiligheid gegeven wordt in een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkend opleidingscentrum.

Art. 62.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", in samenspraak met de raad van bestuur van het Nationaal Actiecomité voor de veiligheid in het bouwbedrijf, keurt de lijst goed van de opleidingsmodules met betrekking tot de veiligheid van de werknemers die in het kader van artikelen 55 en 58 kunnen worden toegepast.

De bij lid 1 bedoelde lijst bevat meer bepaald de modules, gericht op de aangeworven jonge werknemers in de onderneming.

Art. 63.Voor de uitwerking van de opleidingsmodules met betrekking tot de gezondheid, de veiligheid en de hygiëne van de werknemers, kan het Nationaal Actiecomité voor de veiligheid in de bouwnijverheid de opleiding organiseren.

Art. 64.De arbeiders die geen 5 jaren anciënniteit in de sector hebben, volgen een veiligheidsopleiding van minimaal 16 uren. Deze opleiding wordt verdeeld in 8 uren theoretische veiligheidsopleiding en 8 uren veiligheidsopleiding die specifiek gericht is op het beroep dat de arbeider in de onderneming uitoefent.

Art. 65.Een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toepassing en de eventuele vrijstelling van de regels van artikel 64. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen Afdeling 1. - Bepalingen inzake opleiding

Art. 66.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is belast met de organisatie van en de controle op de toepassing van de door deze titel georganiseerde opleidingsstelsels. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt jaarlijks een evaluatieverslag op met de volgende gegevens : - de deelname van alle looncategorieën en leeftijdscategorieën aan de opleidingen; - de VCA-opleidingen en de kost ervan; - een actieprogramma voor het volgende jaar. Afdeling 2. - Gedeeltelijke terugbetaling van het loon van de

vormingsdagen

Art. 67.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de werkgever, volgens de voorwaarden van dit artikel en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, een bedrag van 20,00 EUR per uur effectief gevolgde opleiding. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt de modaliteiten en de termijn van de in § 1 bedoelde terugbetaling vast.

Art. 68.De effectieve deelname van de arbeiders wordt door het bevoegde opleidingscentrum bewezen of in geval van opleiding in de onderneming door een bij de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" aangeduide verantwoordelijke instantie.

Art. 69.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding in het bevoegde vormingscentrum terug tot 10,00 EUR per uur.

Indien de werkgever de kosten betaald voor het behalen van een certificaat van verworven competenties of attest VCA, dient de arbeider deze kosten terug te betalen indien hij tijdens het jaar na het behalen van het certificaat of attest de onderneming vrijwillig verlaat of ontslagen wordt wegens dringende reden.

Art. 70.De werkgever voor wie de toepassing van het in artikel 91, § 2, vermelde sectoraal systeem geldt, heeft recht op een voorafbetaling van de bedragen die volgens dit systeem verschuldigd zijn. Afdeling 3. - Procedureregels

Art. 71.Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de bijzondere voorwaarden voor de toepassing van de door deze titel georganiseerde opleidingsstelsels.

TITEL IV. - Aanvullende stelsels en maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling HOOFDSTUK I. - Valorisatie van de sectorale opleidingen en ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's Afdeling 1. - Het opleidingspasje

Art. 72.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" geeft de arbeiders van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleiding volgden, een opleidingspasje.

Het opleidingspasje vermeldt met name het type en de duur van de gevolgde opleidingen alsook de perioden waarin en de plaats waar de opleidingen werden verstrekt.

Art. 73.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt het model van opleidingspasje vast. Deze raad stelt eveneens de bijkomende modaliteiten voor de afgifte van het opleidingspasje vast. Afdeling 2. - De opleiding van de ongeschoolde arbeiders

Art. 74.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt specifieke opleidingsmodules op die afgestemd zijn op de arbeiders van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die geen enkele beroepsbekwaamheid hebben.

De raad van bestuur van het fonds spreekt zich uit over de natuur en de duur van deze bij lid 1 bedoelde specifieke modules. De specifieke opleidingsmodules kunnen vanaf 1 september 2005 worden gebruikt. Afdeling 3. - De winteropleidingen

Art. 75.De werkgever die het initiatief neemt om beroep te doen op de winteropleidingen, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", kan deze regeling slechts toepassen na uitputting van het recht van de onderneming op de toepassing van de door titel III van deze collectieve arbeidsovereenkomst georganiseerde opleidingsregelingen. Afdeling 4. - De tewerkstellings- en opleidingspremies

Art. 76.§ 1. Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van tewerkstellings- of opleidingspremies aan de werkgevers van de bouw en aan hun arbeiders. § 2. Voor de opleidingsdagen die worden georganiseerd bij toepassing van de bij titel III van deze overeenkomst bepaalde regelingen hebben de arbeiders geen recht op de premies voorzien in de bij paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsvoorwaarden. § 3. De bij de artikelen 46 en 67, § 1 van dezeovereenkomst bedoelde voordelen mogen niet worden gecumuleerd met de premies die werden vastgesteld bij de in paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK II. - De initiatieven ten voordele van de risicogroepen

Art. 77.De inspanningen ten voordele van de "risicogroepen bouw" die worden geleverd in toepassing van de opeenvolgende overeenkomsten over de duurzame beroepsintegratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen, worden voortgezet gedurende de toepassingsperiode van deze overeenkomst.

De in lid 1 bedoelde inspanningen hebben hoofdzakelijk betrekking op de inschakeling van ongeschoolde of laaggeschoolde jongeren, op de opleiding van laaggeschoolde arbeiders en op de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven met het onderwijs.

Een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de integratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen omschrijft de inhoud van de in de vorige leden bedoelde inspanningen nader.

Art. 78.Tijdens de toepassingsperiode van deze overeenkomst zullen bijkomende inspanningen worden geleverd ten voordele van volgende specifieke categorieën van de "risicogroepen bouw" : - de personen die zich in de situatie bevinden van opleiding door werken of van inschakeling in initiatieven die tot de sociale economie behoren; - de langdurig werklozen die een basisopleiding bouw volgen; - de werkzoekenden van minstens 45 jaar die een basisopleiding bouw volgen.

De bepalingen van dit hoofdstuk stellen de algemene beginselen vast van de initiatieven die moeten worden genomen ten voordele van de in lid 1 bedoelde specifieke categorieën; deze beginselen worden uitgevoerd door de bepalingen van de in artikel 77, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. Afdeling 1. - De initiatieven in het vlak van de sociale economie

Art. 79.De in toepassing van deze afdeling te ontwikkelen initiatieven hebben tot doel de overgang te stimuleren en te organiseren van personen die een opleiding of een inschakeling volgen in een project van de sociale economie, hierna "de stagiairs in opleiding of inschakeling" genoemd, naar een volledige beroepsopleiding van de bouwsector en naar de tewerkstelling in een in artikel 1 bedoelde onderneming.

Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" coördineert de initiatieven die aan het in lid 1 bepaalde objectief van overgang beantwoorden.

Art. 80.Bij het uitdenken en organiseren van de bij artikel 79 bedoelde overgangsinitiatieven, moet rekening worden gehouden met de verschillen in opleidings- of vooropleidingsniveau in de groepen van stagiairs in opleiding of inschakeling.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt, rekening houdend met de in artikel 79 bepaalde doelstelling, de natuur van voormelde overgangsinitiatieven.

Art. 81.De in toepassing van deze afdeling georganiseerde overgangsinitiatieven zijn van toepassing op de stagiairs in opleiding of inschakeling in een organisme van de sociale economie dat een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

De in lid 1 bedoelde overeenkomst bepaalt met name de verplichtingen die de promotor van het project van de sociale economie heeft in het kader van zijn actieve medewerking aan de realisatie van het overgangsobjectief dat nagestreefd wordt door de samenwerkingsovereenkomst.

De in lid 1 bedoelde overeenkomst moet, op eenparig advies van het uitvoerend bureau van de bevoegde F.V.B.-regio, worden goedgekeurd door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". Afdeling 2. - Hulp bij de opleiding van de langdurig werklozen

Art. 82.De initiatieven die in toepassing van deze afdeling worden ontwikkeld, hebben tot doel de overgang van de bij artikel 83 bedoelde langdurig werklozen en werkzoekenden van minstens 45 jaar naar een tewerkstelling in een bij artikel 1 bedoelde onderneming te bevorderen.

Art. 83.de langdurig werklozen die onder de toepassing van deze afdeling vallen, zijn de reeds minstens 6 maanden werkloze werkzoekenden die met succes een basisopleiding bouw van minimum 344 uren hebben gevolgd in een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkend opleidingscentrum. Het programma van deze basisopleiding bouw moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten, gevolgd door een examen VCA.

Art. 84.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kent het voormelde erkende opleidingscentrum een doorstromingspremie van 250,00 EUR toe per in artikel 83 bedoelde langdurig werkloze die wordt aangeworven in een bij artikel 1 bedoelde onderneming.

De bij artikel 77, lid 3 vermelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft de toekenningsmodaliteiten van de in lid 1 bedoelde doorstromingspremie nader.

Art. 85.De bij artikel 84 bedoelde doorstromingspremie is van toepassing vanaf 1 september 2005. HOOFDSTUK III. - Bevordering van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsstelsels en organisatie van de initiatieven van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" op lokaal vlak Afdeling 1. - De regionale cellen

van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"

Art. 86.§ 1. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", is, voor de uitvoering van de bij paragraaf 2 bedoelde taken, belast met het hergroeperen van de regionale cellen van het fonds, hierna de "F.V.B.-regio's" genoemd, in eenheden die over een uitgestrektere territoriale bevoegdheid beschikken.

Deze eenheden, hierna "de F.V.B.-regio's" genoemd, waarvan het aantal wordt beslist door de raad van bestuur van het fonds, behouden de benaming FVB-regio en worden onder de verantwoordelijkheid van een regionale manager en een uitvoerend bureau gebracht. Dit bureau is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de patronale en syndicale organisaties van de bouwsector. § 2. De taken van de F.V.B.-regio's worden als volgt omschreven : - de samenwerking met het dagonderwijs met volledig leerplan; - de samenwerking in het kader van de organisatie en opvolging van het jongerenleerlingwezen, het bouwleerlingwezen en de peterschapsregeling; - de samenwerking in het kader van de toepassing van de opleidingen van korte duur en de opleidingsplanning; - de samenwerking voor de ontwikkeling van de sectorale initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw"; - de verzameling van alle nuttige inlichtingen inzake de provinciale sectorale arbeidsmarkt en de bouwinterim alsook het regelmatig opstellen van een lijst van de vraag naar bouwcompetenties die niet konden beantwoord worden op de arbeidsmarkt. § 3. De bij artikel 77, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft nader de inhoud van de samenwerking in het kader van de initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw".

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt de inhoud van de andere bij § 1 bedoelde groepen van taken. Hij kan eveneens een voorrangsregeling vaststellen in de uitvoering van de verschillende taken. § 4. Naast de uitvoering van de hen in toepassing van § 2 toegewezen taken, spannen de gehergroepeerde F.V.B.-regio's zich in het algemeen in voor de bevordering van de bouwopleidingen en om de beroepsoriëntale van met name de jongeren naar de bouwsector te stimuleren.

De F.V.B.-regio's spannen zich eveneens in om de bijzonderheden van de plaatselijke arbeidsmarkt te analyseren en er de gevolgen uit te trekken voor de volbrenging van de bij lid 1 bedoelde algemene promotieactie. Afdeling 2. - De bevordering van de sectorale opleidings-

entewerkstellingsregelingen

Art. 87.De lokale patronale en syndicale organisaties van de bouwsector werken mee aan de door de FVB-regio's en de gehergroepeerde F.V.B.-regio's ontwikkelde initiatieven. Deze organisaties dienen met name, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, de opleidingstabellen van de ondernemingen in.

De bij lid 1 bedoelde organisaties voeren eveneens specifieke informatieacties over de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen, met name ter attentie van hun leden.

Art. 88.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" spreekt zich uit over het bedrag van de financiële middelen die kunnen worden toegekend voor de bij artikel 87 bedoelde samenwerkingen en specifieke acties. Deze raad bepaalt tevens de voorwaarden en toekenningsmodaliteiten van de financiële tussenkomsten aan de organisaties die deze samenwerkingen en specifieke acties opzetten. HOOFDSTUK IV. - Verbetering van de doorstroming van de afgestudeerden naar de bouwsector

Art. 89.§ 1. Na consultatie van de regionale oriëntatiegroepen binnen het F.V.B. zal de raad van bestuur van het F.V.B. een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met het onderwijs opstellen, met als voornaamste doelstelling de doorstromingscijfers van afgestudeerden naar de bouwsector te verbeteren.

Deze samenwerkingsovereenkomst dient te voorzien in twee soorten overeenkomsten. - het uitgebreide convenant, voor de scholen die voldoen aan een aantal kwaliteitscriteria (onder andere minimale bezettingsgraad, 9 weken stages en stagebegeleiding); - het basisconvenant voor die scholen of secties die aan deze kwaliteitscriteria niet voldoen. Ook wordt voorzien in een overgangsregeling van twee jaar.

In beide gevallen worden de financiële middelen vooral gebaseerd op de doorstromingscijfers. § 2. Opdat deze doorstroming naar de bouwsector optimaal zou verlopen en opdat de stages in optimale omstandigheden zou verlopen, leggen de werkgeversorganisaties een databank aan met de gegevens van de werkgevers uit de bouwsector.

Art. 90.Ten einde de doorstroomcijfers en de dooraan verbonden financiële steun correct te berekenen, zullen de scholen met een samenwerkingsovereenkomst met de sector aan het F.V.B. bij het begin van het schooljaar een opgave overmaken van de leerlingen in de 3de graad.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 91.§ 1. Onder voorbehoud van bekrachtiging door het Paritair Comité voor het bouwbedrijf erkent het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de theoretische opleidingen die worden georganiseerd in uitvoering van hoofdstuk II van titel II en van hoofdstuk II van titel III met het oog op de toepassing van de regeling betaald educatief verlof. § 2. Een sectoraal stelsel van "terugbetaling-indeplaatsstelling" wordt ingevoerd in het kader van de toepassing van de bij paragraaf 1 bepaalde regelingen.

De werkgevers die schuldenaar zijn van het "Fonds voor bestaanzekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", inclusief het stelsel van de weerverlet- en getrouwheidszegels, zijn uitgesloten van de toepassing van het bij deze paragraaf bedoelde sectorale stelsel.

De raad stemt in met de toepassing van de in § 1 bedoelde terugbetaling aan de werkgevers die schuldenaar geworden zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van werklieden uit het bouwbedrijf" en hun toestand in orde hebben gebracht.

Art. 92.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 juli 2005 en loopt af op 31 augustus 2009. § 2. Ze behoudt echter haar uitwerking tijdens de looptijd van de overeenkomsten die tijdens de in lid 1 vastgestelde geldigheidsperiode werden gesloten overeenkomstig de bepalingen van titel II. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^