Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 oktober 2002
gepubliceerd op 20 december 2002

Koninklijk besluit waarbij de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter geweigerd worden toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2002000821
pub.
20/12/2002
prom.
24/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/24/2002000821/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter geweigerd worden toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe aan de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter te weigeren toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De rechtsgrond van het ontworpen besluit wordt gevormd door artikel 5, tweede lid, a) , van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Volgens de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn hebben de O.C.M.W.'s de taak te zorgen voor de maatschappelijke bijstand waarop iedere persoon recht heeft. Die bijstand kan materieel, sociaal, medisch, medisch-sociaal of psychologisch zijn.

Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan, om bepaalde taken uit te voeren die de organieke wet aan het centrum toevertrouwt, een vereniging vormen met één of meerdere openbare centra voor maatschappelijk welzijn of met andere personen om een afzonderlijke rechtspersoon te vormen waarvan de statuten het doel moeten vermelden waarvoor ze opgericht wordt. Die vereniging krijgt aldus een toegewezen opdracht om uit te voeren.

Dit is het geval voor de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter, waarbij die verplegingsinstellingen verenigingen van publiek recht zijn die geregeld worden door de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Krachtens de artikelen 118 en volgende van de voormelde wet van 8 juli 1976 hebben die verschillende verplegingsinstellingen aldus een eigen rechtspersoonlijkheid gekregen los van die van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waarvan zij voordien afhingen.

De verschillende betrokken verplegingsinstellingen beschikken echter niet meer over de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, aangezien hun rechtspersoonlijkheid verschillend is van die van de O.C.M.W.'s waarvan zij voordien afhingen en deze laatste dergelijke gegevens enkel mogen meedelen aan andere instellingen voor zover die gemachtigd zijn om die gegevens te krijgen.

Om hun opdrachten die toevertrouwd zijn door de organieke wet van de O.C.M.W.'s inzake medische hulp uit te oefenen en om bij te dragen tot een snelle en doeltreffende behandeling van de aanvragen van de betrokken personen, wilden de verplegingsinstellingen toegang hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Overeenkomstig artikel 5, tweede lid, a) , van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen werden ontwerpen van koninklijke besluiten waarbij elk van de verplegingsinstellingen gemachtigd wordt toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister voorgelegd aan het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Op 23 maart 2001 en op 22 november 2001 heeft die Commissie respectievelijk haar advies nr. 09/2001 en nr. 46/2001 uitgebracht.

Deze adviezen zijn ongunstig omdat de principes inzake finaliteit en proportionaliteit, aangehaald in artikel 4, § 1, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, niet nageleefd zijn.

Immers, de Commissie is van mening dat de meerderheid van het cliënteel van de verplegingsinstellingen waarvan sprake niet betaald wordt door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en dat de kennis van de informatiegegevens van het Rijksregister derhalve niet nuttig is wat dit type cliënteel betreft.

De Commissie is tevens van mening dat de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister betreffende de patiënten die betaald worden door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet noodzakelijk is aangezien de betrokken personen alle nuttige inlichtingen betreffende hun situatie evenals elk nieuw element dat een weerslag kan hebben op de hulp die hen verleend wordt, moeten verschaffen.

Wij zijn van mening dat het derhalve niet past dat de verplegingsinstellingen waarvan sprake gemachtigd worden toegang te hebben tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Evenals de Koning bevoegd is om de toegang tot de gegevens van het Rijksregister toe te kennen, is hij ook de bevoegde autoriteit om de machtiging tot toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, te weigeren Er dient ook voor dit koninklijk besluit tot weigering van toegang, overeenkomstig het principe van de parallellisme van de vormen, dezelfde procedure te worden gevolgd als een koninklijk besluit houdende een machtiging tot toegang.

Dat is het onderwerp van dit ontwerp van koninklijk besluit.

De Raad van State heeft zijn advies uitgebracht op 27 augustus. Dit ontwerp van besluit is geen reglementair besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES 33.632/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 13 juni 2002 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « waarbij de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter geweigerd worden toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen », heeft op 27 augustus 2002 het volgende advies gegeven : Aangezien het ontworpen besluit geen reglementair besluit is in de zin van artikel 3, § 1, eerste lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, is het niet de taak van de afdeling wetgeving daarover een advies uit te brengen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, voorzitter van de Raad van State;

P. Hanse, P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, R. Andersen.

ADVIES NR. 09/2001 VAN 23 MAART 2001 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerpen van koninklijk besluit waarbij : - de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid; - het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola; - het Universitair Verplegingscentrum Brugmann; - het Instituut Jules Bordet, gemachtigd worden om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid en op artikel 8;

Gelet op het verzoek om advies van de minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 23 februari 2001 door de Commissie op 27 februari 2001 ontvangen;

Gelet op het verslag van S. Mertens de Wilmars, Brengt op 28 maart 2001 het volgende advies uit : I. Onderwerp van het verzoek : De vier ontwerpen van koninklijk besluit die voor advies aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (de Commissie) zijn voorgelegd, hebben tot doel één of meerdere in een vereniging gegroepeerde ziekenhuisinstellingen te machtigen toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 11°, en tweede lid van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (RR).

De centra of verenigingen van verplegingscentra wensen toegang te verkrijgen tot de gegevens van het RR en tot het chronologisch overzicht beperkt tot een periode van 2 jaar, met het oog op het vervullen van de taken die hen zijn toevertrouwd overeenkomstig de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd door de ordonnantie van 22 december 1995 van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Gelet op de duidelijke overeenstemming tussen de vier koninklijke besluiten (alleen de eigen gegevens van de instellingen verschillen) beschouwt de Commissie het als één enkel ontwerp van koninklijk besluit in vier varianten en brengt zij slechts één enkel advies uit dat zij toepasselijk maakt op de vier ontwerpen.

II. Structuur van het ontwerp van koninklijk besluit : Artikel 1, eerste en tweede lid, preciseert de gegevens waarvoor om toegang wordt verzocht alsmede de taken waarvoor om deze toegang wordt verzocht.

Artikel 1, derde lid, preciseert de duur waarvoor om toegang tot de opeenvolgende wijzigingen wordt verzocht.

Artikel 1, vierde lid, somt de personen op aan wie de toegang is voorbehouden.

Artikel 1, vijfde lid, bepaalt dat deze gemachtigde personen zich ertoe verbinden de vertrouwelijkheid te waarborgen.

Artikel 2 legt de grenzen vast waarbinnen de verkregen gegevens mogen worden gebruikt.

Artikel 3 bepaalt dat de lijst van de personen bedoeld in artikel 1, vierde lid, moet worden opgesteld en bezorgd aan de Commissie.

III. Toepasselijke wetgeving : De toegang van de verplegingscentra tot de gegevens van het RR moet worden overwogen zowel in het kader van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (wet RR) als in dat van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens zoals gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 (wet PL).

Wet van 8 augustus 1983 : De wet RR legt de grenzen vast met betrekking tot de personen en de instellingen die kunnen worden gemachtigd om de gegevens van het RR te raadplegen.

In artikel 5, tweede lid, a) , van de wet RR wordt het volgende bepaald : « De Koning (...) kan bij in Ministerraad overlegd besluit (...) de toegang uitbreiden tot instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen; de Koning wijst deze instellingen nominatief aan. » Met betrekking tot de verplegingscentra bedoeld in de ontwerpen van koninklijk besluit bepaalt de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie dat deze centra, die vroeger werden beheerd door de O.C.M.W.'s, in de plaats van deze laatsten in het kader van de medische hulp de opdrachten van algemeen belang vervullen die zijn bepaald in de wet van 1976.

Wet van 8 december 1992 : De informatiegegevens van het RR zijn persoonsgegevens in de zin van de wet PL. Deze wet, die de algemene beginselen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer poneert, is immers van toepassing op alle databanken met persoonsgegevens.

Volgens deze beginselen is elke vorm van verwerking van persoonsgegevens slechts toegestaan voor nader bepaalde en gerechtvaardigde doelstellingen. Bovendien moeten de gegevens in verhouding tot deze doelstellingen toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn.

Onderzoek van de doelstellingen Artikel 57, § 1, van de wet van 8 juli 1976 bepaalt dat « het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak heeft aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn ».

Artikel 118 van de wet van 8 juli 1976 bepaalt het volgende : « Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan, om een van de opdrachten uit te voeren die door deze wet aan de centra zijn toevertrouwd, een vereniging tot stand brengen met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere openbare besturen en of met rechtspersonen andere dan die welke winstoogmerken hebben. (...) Wanneer een vereniging wordt opgericht met het oog op het exploiteren van een ziekenhuis of van een gedeelte van een ziekenhuis, draagt deze (...) ».

Artikel 120 van de wet van 8 juli 1976 bepaalt dat « de statuten van de vereniging ...2. het doel of de doeleinden waarvoor zij is opgericht, vermelden ».

Artikel 121 van dezelfde wet bepaalt dat « de vereniging rechtspersoonlijkheid bezit ».

In de statuten van de verplegingscentra, bedoeld in de vier ontwerpen van koninklijk besluit, is vermeld dat : 1. deze verplegingscentra verenigingen van publiek recht zijn die geregeld worden door de wet van 8 juli 1976; 2. deze centra in naam van de O.C.M.W.'s die zij vertegenwoordigen, de opdrachten van medische hulp en ziekenhuisbeheer vervullen die normaal worden toevertrouwd aan deze O.C.M.W.'s.

Er moet dan ook worden onderzocht of de doelstelling van het verzoek om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het RR wel degelijk overeenstemt met artikel 5, e) , van de wet PL, waarin is bepaald dat « persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag, die is opgedragen aan de verantwoordelijke voor de verwerking ... ».

Dit is echter om volgende redenen niet vanzelfsprekend : - in de betrokken ziekenhuisinstellingen wordt een breed gamma kwaliteitsverzorging aangeboden door specialisten wiens reputatie patiënten aantrekt die niet afhankelijk zijn van één of ander O.C.M.W.. Deze vaststelling brengt de Commissie ertoe te oordelen dat kennis van de gegevens uit het RR met betrekking tot deze patiënten geen enkel nut heeft; - zelfs wanneer sommige patiënten afhankelijk zouden zijn van een O.C.M.W., is het nog niet bewezen dat het betrokken O.C.M.W. kan worden geïdentificeerd alleen dankzij de toegang tot het RR; - zelfs als wordt aangevoerd dat sommige gegevens uit het Rijksregister noodzakelijk zijn voor het sociaal onderzoek bedoeld in artikel 60 van voornoemde wet van 8 juli 1976 - bij overeenkomst toevertrouwd aan de maatschappelijk werkers van de betrokken ziekenhuisinstellingen - bestaat er volgens de Commissie geen noodzaak om toegang tot de gegevens van het Rijksregister te verlenen, aangezien krachtens het tweede lid van voornoemd artikel de betrokkene ertoe gehouden is elke nuttige inlichting omtrent zijn toestand te verstrekken en het centrum op de hoogte moet brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.

De Commissie herinnert eraan dat enkel de doelstellingen vastgesteld in voornoemd artikel 57, § 1, van de wet van 8 juli 1976 worden toegestaan, met uitsluiting van elke andere, zoals de inning van niet-betaalde facturen bij deze ziekenhuisinstellingen; - zoals de Commissie reeds heeft opgemerkt in vroegere adviezen (cfr.

Advies nr. 15/96 van 26 juni 1996 betreffende een voorontwerp van koninklijk besluit waarbij het « Centre hospitalier hutois » wordt gemachtigd toegang te hebben tot het Rijksregister van de natuurlijke personen) heeft de wetgever ernaar gestreefd het aantal gemachtigde autoriteiten en instellingen die toegang hebben tot het Rijksregister te beperken. Indien aan een bepaald verplegingscentrum toegang wordt verleend, zou deze overeenkomstig de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie moeten worden verleend aan alle ziekenhuizen van het land die daarom verzoeken.

Om deze redenen : Brengt de Commissie een ongunstig advies uit.

De secretaris, (get.) B. Havelange.

De voorzitter, (get.) P. Thomas.

ADVIES NR. 46 2001 VAN 22 NOVEMBER 2001 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter gemachtigd wordt om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, en op artikel 8;

Gelet op het verzoek om advies van de minister van Binnenlandse Zaken d.d. 12 oktober 2001 dat de Commissie op 15 oktober 2001 heeft ontvangen;

Gelet op het verslag van de voorzitter, Brengt op 22 november 2001 het volgende advies uit : I. Onderwerp van het verzoek : Het ontwerp van koninklijk besluit dat voor advies aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is voorgelegd, strekt ertoe het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter (UVC Sint-Pieter) te machtigen toegang te hebben tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 11°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (WRR).

Het UVC Sint-Pieter wenst toegang te verkrijgen tot de gegevens van het RR alsook tot de historiek van deze gegevens beperkt tot een periode van twee jaar met het oog op de uitvoering van de taken waarmee de O.C.M.W.'s dat Centrum overeenkomstig de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (O.C.M.W.-wet) belasten.

II. Structuur van het ontwerp van koninklijk besluit : In artikel 1, eerste en tweede lid, worden de gegevens waarvoor door het UVC Sint-Pieter om toegang wordt verzocht, nader bepaald.

In artikel 1, derde lid, wordt de duur waarvoor om toegang tot de opeenvolgende wijzigingen wordt verzocht, nader bepaald.

In artikel 1, vierde lid, wordt een opsomming gegeven van de personen aan wie de toegang is voorbehouden.

In artikel 1, vijfde lid, wordt bepaald dat deze gemachtigde personen zich ertoe verbinden de vertrouwelijkheid te waarborgen.

In artikel 2 worden de doelstellingen vastgesteld waarvoor de verkregen informatiegegevens kunnen worden gebruikt.

In artikel 3 wordt bepaald dat de lijst van de personen opgesomd in artikel 1, vierde lid, jaarlijks moet worden opgesteld en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie bezorgd.

III. Wettelijk kader : Voor het onderzoek van dit verzoek moeten zowel de bepalingen van de WRR, inzonderheid artikel 5 ervan, als die van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer (WPL), inzonderheid artikel 5 ervan, worden toegepast.

In artikel 5, tweede lid, a) van de WRR is het volgende bepaald : « (De Koning, [...], kan bij in Ministerraad overlegd besluit. a) de toegang uitbreiden tot instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen; de Koning wijst deze instellingen nominatief aan. » Met betrekking tot het UVC Sint-Pieter, bedoeld in het ontwerp-besluit, is in de ordonnantie van 22 december 1995 van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot invoeging van een hoofdstuk Xllbis in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en in artikel 118 van dezelfde wet bepaald dat de verplegingscentra die krachtens deze bepalingen zijn opgericht en voorheen door de O.C.M.W.'s werden beheerd in de plaats van de O.C.M.W.'s de opdrachten van algemeen belang vervullen waarin door de O.C.M.W.-wet in het kader van de medische bijstand is voorzien.

In artikel 5 van de WPL is het volgende bepaald : « Persoonsgegevens mogen slechts verwerkt worden in één van de volgende gevallen. [...] e) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag, die is opgedragen aan de verantwoordelijke voor de verwerking... ».

IV. Antecedenten : De Commissie stelt vast dat de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, waarvan het UVC Sint-Pieter deel uitmaakt, begin dit jaar om een machtiging tot toegang tot het RR heeft verzocht. Dit verzoek is gemotiveerd door de noodzaak voor de ziekenhuizen van de groep om de opdrachten van medische hulp, waarmee de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn hen overeenkomstig hoofdstuk Xlibis van de O.C.M.W.-wet belasten, te kunnen uitvoeren.

De Commissie heeft op 23 maart 2001 een ongunstig advies uitgebracht over het haar voorgelegde ontwerp-besluit tot machtiging (advies nr. 09/2001).

De Commissie had vier redenen aangevoerd voor een ongunstig advies : 1° Het aantal patiënten waarvoor de gegevens van het RR noodzakelijk waren voor de vervulling van de opdrachten van medische hulp toevertrouwd aan de verplegingscentra, lag duidelijk lager in vergelijking met het globaal aantal patiënten verzorgd in deze ziekenhuizen;2° Het was niet bewezen dat de gegevens van het RR de enige bronnen waren op grond waarvan deze opdrachten kunnen worden uitgevoerd; 3° Op grond van artikel 60 van de O.C.M.W.-wet kon volgens de Commissie de toegang tot de informatiegegevens van het RR niet worden verantwoord aangezien de betrokken persoon zelf door dezelfde bepaling ertoe gehouden was het ziekenhuis de gevraagde gegevens te bezorgen; 4° In tweede instantie zou het verlenen van toegang tot het RR aan een ziekenhuis een toevloed van verzoeken om toegang meebrengen die de Koning niet meer zou kunnen weigeren.De bedoeling van de wetgever om het aantal publiekrechtelijke personen en privaatrechtelijke personen maar die een algemeen belang nastreven, die toegang hebben tot het RR, te beperken, zou in het gedrang komen.

V. Onderzoek van het ontwerp-besluit : A. Bepaling van de doelstellingen.

Het UVC Sint-Pieter verzoekt om toegang tot het RR en tot de wijzigingen ervan, uitsluitend voor de vervulling van de taken die aan het centrum door de O.C.M.W.'s krachtens de O.C.M.W.-wet (artikel 1, tweede lid van het ontwerp-besluit) zijn toevertrouwd.

Toch wordt in het verslag aan de Koning bij het ontwerp-besluit (pagina drie) erop gewezen dat om de toegang tot de opeenvolgende wijzigingen aangebracht in de informatiegegevens van het RR wordt verzocht met het oog op de toepassing van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wat een andere doelstelling is.

B. Onderzoek van de proportionaliteit van het verzoek om toegang tot het RR ten opzichte van de gevraagde informatiegegevens en van de doelstellingen De Commissie wijst erop dat het eenvoudig gegeven dat een verplegingscentrum de opdrachten inzake medische hulp overneemt van een O.C.M.W. dat beschikt over een toegang tot het RR, niet automatisch een toegang tot het RR in hoofde van het verplegingscentrum verantwoordt. De proportionaliteit van het verzoek moet telkens worden onderzocht. Bij dat onderzoek is het van belang in gedachten te houden dat de wetgever de toegang van de publiekrechtelijke of daarmee gelijkgestelde instellingen tot de informatiegegevens van het RR heeft willen beperken.

De toegang van de O.C.M.W.'s tot het RR is gemachtigd voor de vervulling van al hun taken, zulks binnen de grenzen van de wetgeving die zij moeten toepassen (1). Zo zijn de wettelijke opdrachten van het O.C.M.W. van Brussel-Stad, zowel wat omvang als aantal betreft, uitermate verschillend van die van het UVC Sint-Pieter.

Er wordt om de toegang verzocht tot de informatiegegevens van artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de WRR teneinde het administratief dossier van de patiënt makkelijker te kunnen samenstellen.

Ter ondersteuning van het verzoek van het UVC Sint-Pieter wordt aangevoerd dat de toegang tot deze gegevens het administratieve werk voor de samenstelling van het dossier van de persoon die zich in dit verplegingscentrum wil laten verzorgen, vergemakkelijkt. Er moet worden opgemerkt dat onder de patiënten verzorgd in dat ziekenhuis slechts weinig patiënten bij opname hun identiteit niet meer kunnen opgeven. Zelfs indien de persoon niet meer bij bewustzijn is, kan hij steeds in het bezit zijn van een identiteitsbewijs of zijn SIS-kaart waardoor hij kan worden geïdentificeerd.

De Commissie merkt bovendien op dat deze informatiegegevens niet noodzakelijk zijn voor de toediening van zorgen aan de patiënten, te weten de medische hulp aan de persoon, maar wel voor het administratieve en financiële beheer van het UVC Sint-Pieter.

Wanneer de persoon het ziekenhuis verlaat, zijn deze inlichtingen nuttig voor de teruginning van de ziekenhuiskosten, alsook om vast te stellen in welke mate de persoon behoefte heeft aan sociale of materiële bijstand. Deze hulp zal echter worden geboden door bemiddeling van een O.C.M.W. dat voor dit soort hulp altijd toegang heeft tot het RR. De vraag inzake de teruginning van de ziekenhuiskosten wordt hierna onderzocht.

De toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9° van de WRR wordt voorgesteld als zijnde onontbeerlijk voor de toepassing van artikel 60, § 1 van de O.C.M.W.-wet.

In artikel 60, § 1, eerste lid, van de O.C.M.W.-wet is erin voorzien dat de tussenkomst van het O.C.M.W. zo nodig wordt voorafgegaan door een sociaal onderzoek. Krachtens het tweede lid moet de betrokken persoon alle nuttige gegevens betreffende zijn toestand meedelen, alsmede het centrum op de hoogte brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hem verleende hulp.

Twaalf O.C.M.W.'s uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben het UVC Sint-Pieter bij overeenkomst ermee belast deze sociale onderzoeken uit te voeren.

Zoals de Commissie reeds in voornoemd advies nr. 09/2001 heeft opgemerkt, ziet zij geen noodzaak om het UVC Sint-Pieter om deze reden toegang te verlenen tot de informatiegegevens van het RR. De betrokken persoon is immers wettelijk ertoe gehouden de gevraagde gegevens te verstrekken.

Bovendien stelt de Commissie vast dat deze sociale onderzoeken niet kunnen worden beschouwd als medische hulp in de strikte betekenis van de term. Derhalve moet het UVC Sint-Pieter worden beschouwd als een onderaannemer. De toegang tot het RR moet worden voorbehouden aan de verantwoordelijke voor de verwerking, in dit geval het O.C.M.W. De toegang tot de gegevens van artikel 3, eerste lid, 4°, 5° en 10° van de WRR wordt voorgesteld als zijnde onontbeerlijk om te bepalen welk O.C.M.W. bevoegd is.

Ook hier zou de toegang tot de gegevens van het RR het werk van de maatschappelijk werkers van het Sint-Pietersziekenhuis vergemakkelijken, maar niets bewijst dat deze toegang daarom noodzakelijk is.

Indien geen bevoegd O.C.M.W. wordt bepaald, is het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokken persoon wordt gevonden, bevoegd en verantwoordelijk voor de medische hulp die het UVC Sint-Pieter aan de persoon toedient (artikel 58 van de O.C.M.W.-wet). Het aldus aangewezen O.C.M.W. kan aan de hand van zijn toegang tot het RR zijn bevoegdheid ten aanzien van deze persoon nagaan.

Indien de persoon zichzelf aanbiedt bij de spoedgevallendienst van het ziekenhuis, kan hij normaliter de nuttige inlichtingen geven.

De toegang tot de gegevens van artikel 3, eerste lid, 4°, 5°, 10° en 11° van de WRR wordt voorgesteld als zijnde onontbeerlijk voor de toepassing van de artikelen 57bis en 57ter van de O.C.M.W.-wet.

Op grond van deze artikelen wordt de medische hulp ten aanzien van illegalen beperkt tot dringende hulp en komt de medische hulp verstrekt aan een dakloze ten laste van het O.C.M.W. van zijn hoofdverblijfplaats of van de plaats in verband waarmee de dakloze te kennen heeft gegeven aldaar te willen verblijven.

In de artikelen 57bis en 57ter van de O.C.M.W.-wet zijn enkel de daklozen en de illegalen bedoeld. Alleen op grond van deze artikelen kan een verzoek om toegang tot het RR zonder schending van het proportionaliteitsbeginsel dan ook niet worden verantwoord.

Bovendien is het in deze gevallen in het belang van de betrokken persoon om mee te werken aan het sociaal onderzoek teneinde de meest volledige verzorging te ontvangen. De gevallen waarin de informatiegegevens van het RR onontbeerlijk zijn voor het verstrekken van de medische hulp aan deze personen vormen slechts een deel van alle behandelde gevallen in dit ziekenhuis.

De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen aangebracht aan de informatiegegevens van artikel 3, eerste lid van de WRR wordt voorgesteld als zijnde onontbeerlijk om de follow-up van bepaalde patiënten te waarborgen.

In het verslag aan de Koning wordt erop gewezen dat het hier vooral de toepassing betreft van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De Commissie merkt op dat voornoemde wet voorziet in het geval waarin het niet mogelijk zou zijn het bevoegde O.C.M.W. vast te stellen. In de artikelen 9 en 14 worden de stappen vastgelegd die moeten worden gevolgd om de terugbetaling van de niet-betaalde facturen voor de verzorging te verkrijgen. Derhalve is het voor het UVC Sint-Pieter niet noodzakelijk toegang te hebben tot de gegevens van het RR. Om deze redenen, Bevestigt de Commissie haar rechtspraak terzake en brengt zij een ongunstig advies uit.

Voor de secretaris, wettig verhinderd, (get.) D. Gheude, adviseur.

De voorzitter, (get.) P. Thomas. (1) Koninklijk besluit van 9 december 1987 tot regeling van de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, wat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreft (B.S., 9/12/1987)

24 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter geweigerd worden toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, tweede lid, a) , gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991 en 8 december 1992;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, inzonderheid artikel 4, van toepassing is;

Overwegende dat de Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter verenigingen van publiek recht zijn die geregeld worden door de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

Overwegende dat die verplegingsinstellingen, per brieven gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken op 7 april 2000 en op 23 februari 2001, de toegang vragen tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen om de taken te vervullen die hen toevertrouwd zijn met toepassing van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

Gelet op de adviezen nr. 09/ 2001 en nr. 46/ 2001 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven, respectievelijk, op 23 maart 2001 en op 22 november 2001;

Overwegende dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ongunstig advies uitgebracht heeft;

Overwegende dat de Commissie immers van mening is dat de meerderheid van het cliënteel van de verplegingsinstellingen waarvan sprake niet betaald wordt door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en dat de kennis van de informatiegegevens van het Rijksregister derhalve niet nuttig is wat dit type cliënteel betreft;

Overwegende dat de Commissie tevens van mening is dat de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister betreffende de patiënten die betaald worden door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet noodzakelijk is aangezien de betrokken personen alle nuttige inlichtingen betreffende hun situatie evenals elk nieuw element dat een weerslag kan hebben op de hulp die hen verleend wordt, moeten verschaffen;

Overwegende derhalve dat, volgens de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de principes aangehaald in artikel 4, § 1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, met name de principes inzake finaliteit en proportionaliteit, niet nageleefd zijn;

Overwegende dat deze adviezen gevolgd dienen te worden;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 maart 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 33.632/2 van de Raad van State, gegeven op 27 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De Verplegingsvereniging van de Ziekenhuizen Iris Zuid, het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola, het Universitair Verplegingscentrum Brugmann, het Instituut Jules Bordet en het Universitair Verplegingscentrum Sint-Pieter worden niet gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Art. 2.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^