gepubliceerd op 29 mei 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten betreffende het statuut van de kandidaat-militairen
23 MEI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten betreffende het statuut van de kandidaat-militairen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 3, vervangen bij de wet van 16 juli 2005, op artikel 17, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1994 en 27 maart 2003, op artikel 20, gewijzigd bij de wetten 20 mei 1994, 22 maart 2001, 16 juli 2005 en 20 juli 2005, op de artikelen 20bis, 20ter, 20quater, 20quinquies, 20 sexties , 20 octies , 20novies, 20decies, 20duodecies, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, op artikel 22, gewijzigd bij de wet 20 mei 1994, op artikel 24, vervangen bij de wet 2 augustus 2002 en gewijzigd bij de wetten van 27 maart 2003 en 16 juli 2005, en op artikel 25, vervangen bij de wet van 16 juli 2005, Gelet op de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn, inzonderheid op artikel 7, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, op artikel 11, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, op artikel 12 en op artikel 14, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;
Gelet op de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 20, op de artikelen 21 en 22, vervangen bij de wet van 16 juli 2005, op artikel 23, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, en op artikel 25;
Gelet op de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, inzonderheid op de artikelen 10, 2°, en 20, § 5, 3°;
Gelet op de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen, inzonderheid op artikel 90;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, inzonderheid op artikel 4, § 1, 1°, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 mei 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel, inzonderheid op artikel 6, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991, 11 juli 1991, 13 november 1991 en 3 mei 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 maart 1989 betreffende de anciënniteitsbijslagen voor hoger onderwijs dat is gevolgd voor de opleiding van officier, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 11 mei 1992 en 11 augustus 1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 3 mei 2003, op de artikelen 2 en 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, op artikel 7, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994, 26 september 2002 en 3 mei 2003, en op artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994, en 3 mei 2003, op de artikelen 2 en 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, op artikel 9, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en van 3 mei 2003, op artikel 10, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, op artikel 11, en op de bijlage, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de morele beoordeling van de kandidaten van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 2, op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994, 3 mei 2003 en 11 september 2003, en op artikel 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op de artikelen 2 en 7, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 11 september 2003, en op artikel 8, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;
Gelet op het koninklijk besluit 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002, 13 januari 2003 en van 23 juni 2005, op de artikelen 22, 23 en 24, opgeheven bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, op artikel 25, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, op artikel 26, op artikel 27, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, op artikel 28, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 2002, 26 september 2002 en 2 augustus 2005, op artikel 30, op artikel 32, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002, op artikel 33, tweede lid, op artikel 34, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, op de artikelen 35 en 36, op de artikelen 37, 38 en 39, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, op artikel 40, op de artikelen 44 en 46, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, op artikel 51, § 2, eerste lid, op artikel 54, op artikel 55, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002, op de artikelen 56 en 57, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, op de artikelen 58 en 59, op artikel 60, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, op de artikelen 61 tot 64, op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002 en 2 augustus 2005, op de artikelen 66 tot 73, 74, tweede lid, 75, 76, op artikel 79, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002 en 13 januari 2003, op de artikelen 83 en 84, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, op artikel 85, en op artikel 135, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn, inzonderheid op artikel 1, 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, op de artikelen 13, § 2, eerste lid, 23 en 24, op de artikelen 27 en 28, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, op de artikelen 34, 36, 37, 38, tweede lid, op artikel 42, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, op artikel 42bis, § 1, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 december 2003, en op artikel 47, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te worden, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, en op artikel 4, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, inzonderheid op artikel 1, § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 2003 en 23 juni 2005 en op artikel 57;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 4, 13, eerste lid, 16, 19, eerste lid, 22, eerste lid, 24, 26, eerste lid, 29, eerste lid, 36, eerste lid, 1°, 37, eerste lid en 38;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen, inzonderheid op artikel 20 en op artikel 47, tweede lid;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van Defensie, afgesloten op 14 februari 2006;
Gelet op het advies 40.080/4 van de Raad van State, gegeven op 18 april 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten
Artikel 1.In artikel 4, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 mei 2004, worden de woorden « 26 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving » vervangen door de woorden « 22, § 3, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming ». HOOFDSTUK II Wijziging van het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel
Art. 2.In artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991, 11 juli 1991, 13 november 1991 en 3 mei 2003, wordt het woord « basisopleiding » vervangen door het woord « basisvorming ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht
Art. 3.Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : « Dit besluit is toepasselijk op de kandidaten bedoeld in artikel 2 van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, hierna « de wet » genoemd, op de kandidaat-militairen korte termijn, op de kandidaat-hulpofficieren, op de kandidaat-reservemilitairen evenals op de rservevrijwilligers die hun vormingscyclus nog niet beëindigd hebben. »
Art. 4.In hetzelfde besluit worden de artikelen 2 en 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, opgeheven.
Art. 5.Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994, 26 september 2002 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 7.§ 1. De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat, met uitzondering van de kandidaat bedoeld in § 3, worden beoordeeld op de momenten bedoeld in artikel 20sexies, § 2, van de wet van 21 december 1990 en op de volgende bijkomende beoordelingsmomenten : 1° gedurende de stage- of evaluatieperiode ten minste trimestrieel, behalve voor de kandidaat-vrijwilliger die ten minste semestrieel wordt beoordeeld in de evaluatiefase;2° op het einde van de militaire initiatiefase. § 2. De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat, met uitsluiting van de kandidaat bedoeld in § 3, worden eveneens beoordeeld : 1° eenmaal tijdens of op het einde van het eerste semester van het eerste vormingsjaar voor de kandidaat-beroepsofficier van de Koninklijke Militaire School;2° tijdens een periode van schoolvorming, tijdens of op het einde van het eerste trimester van het eerste vormingsjaar voor de kandidaat-onderofficier. § 3. De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat-militair korte termijn, van de kandidaat-reservemilitair en van de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, worden beoordeeld op de in artikel 20sexies, § 2, van de wet bedoelde momenten en op het einde van de militaire initiatiefase. § 4. In de bijlagen bij dit besluit wordt bepaald welke criteria moeten worden gehanteerd bij het opstellen van de beoordeling en worden de waardecoëfficiënten ervan opgegeven.
De te volgen beoordelingsprocedure wordt vastgesteld in een reglement dat wordt uitgevaardigd door de Minister van Landsverdediging. § 5. De beoordelingen worden opgesteld door de officier die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat.
Tijdens een stage- of evaluatieperiode worden de jaarlijkse beoordelingen en de beoordelingen op het einde van de periode evenwel door de korpscommandant van de kandidaat opgesteld, na advies van de officier die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat.
Elke andere beoordeling opgesteld tijdens een stage- of evaluatieperiode wordt voor kennisneming voorgelegd aan de korpscommandant. § 6. Iedere beoordeling zal binnen de vijf werkdagen aan de kandidaat betekend worden. »
Art. 6.Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 8.Om de karakteriële hoedanigheden, vereist van de leden van de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt, te bezitten, moet de kandidaat een globaal cijfer van minimum vijftig procent behalen bij elk van zijn beoordelingen bedoeld in artikel 7, met uitzondering van degene die in artikel 7, § 1, 1° en 2°, bedoeld is. ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht
Art. 7.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder : 1° « kandidaat » : een in het tweede lid bedoelde militair;2° « fysieke hoedanigheden » : de hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie;3° « de wet » : de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader. Dit besluit is toepasselijk op : 1° de kandidaten bedoeld in artikel 2 van de wet;2° de kandidaat-militairen korte termijn;3° de kandidaat-hulpofficieren;4° de kandidaat-reservemilitairen en de reserve-vrijwilligers die hun vormingscyclus nog niet beëindigd hebben.»
Art. 8.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, wordt opgeheven.
Art. 9.Hoofdstuk II van hetzelfde besluit, dat artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, omvat, wordt opgeheven.
Art. 10.Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 9.§ 1. De basisproeven van fysieke conditie worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de Minister van Landsverdediging en omvatten : 1° een zwemproef;2° een aërobe proef;3° twee anaërobe proeven. § 2. De kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° en 3°, en tweede lid, van de wet moeten de in § 1 bedoelde proeven eenmaal tijdens de vormingscyclus afleggen.
De kandidaat-militair korte termijn en de kandidaat-hulpofficier moeten de in § 1 bedoelde proeven elk vormingsjaar afleggen.
De kandidaat-reservemilitair, alsook de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, moeten de in § 1 bedoelde proeven tijdens de gespecialiseerde professionele vorming afleggen. § 3. Er moet een termijn van minimum acht weken zijn tussen de eerste en de tweede poging waar de kandidaat over beschikt om te slagen in de basis- of de bijkomende proeven van fysieke conditie. Deze termijn moet coherent zijn met het individuele trainingsschema dat wordt opgelegd aan de kandidaat die mislukt in de eerste poging.
De termijn is evenwel vastgesteld op drie weken voor de in § 2, derde lid, bedoelde kandidaat. »
Art. 11.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 10.§ 1. Om te slagen in de proeven van fysieke conditie moet de kandidaat wat betreft : 1° de basisproeven, ten minste de helft van de punten behalen voor : a) elk van de proeven bedoeld in artikel 9, § 1, 1° en 2°;b) het geheel van de proeven bedoeld in artikel 9, § 1, 3°;2° de bijkomende proeven, ten minste de helft van de punten behalen voor het geheel van de bijkomende proeven en, in voorkomend geval, voor elk van de bijkomende proeven die in de specifieke vormingscyclus met het oog op de uitoefening van de toekomstige basisfunctie als uitsluitingsproef beschouwd wordt. De beoordelingstabellen voor de basisproeven en, in voorkomend geval, de beoordelingstabellen voor de bijkomende proeven van fysieke conditie worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de Minister van Landsverdediging.
Indien de kandidaat slaagt bij de tweede poging, wordt hij geacht de vereiste hoedanigheden inzake fysieke conditie te bezitten, maar hij wordt gerangschikt in overeenstemming met de uitslag van zijn eerste poging. § 2. De deliberatie- of evaluatiecommissie, naargelang het geval, beoordeelt de fysieke conditie van de kandidaat bedoeld in artikel 1, tweede lid, 1°, die : 1° in de tweede poging, in voorkomend geval na uitstel, niet slaagt;2° op het einde van het tweede vormingsjaar de basisproeven nog niet afgelegd heeft, wegens één of meerdere uitstellen, en bijkomend uitstel vraagt voor het afleggen van deze proeven;3° uitstel voor het afleggen van de laatste proeven van fysieke conditie vraagt, dat aanleiding geeft tot verlenging van de vormingsperiode. De commissie neemt, naargelang het geval, één van de beslissingen bedoeld in artikel 20novies, § 2, tweede lid, van de wet.
Een bijkomend uitstel kan door de commissie worden toegekend aan de kandidaat bedoeld in het eerste lid, 2°, die het vraagt om de basisproeven van fysieke conditie af te leggen.
De kandidaat bedoeld in artikel 20novies, § 2, tweede lid, 1°, van de wet behoudt het laatste cijfer dat hij inzake fysieke conditie tijdens de vorming heeft behaald. Is een dergelijk cijfer hem nog niet toegekend, omdat hij de proeven van fysieke conditie niet of slechts gedeeltelijk heeft afgelegd, dan wordt voor de rangschikking geen rekening gehouden met de beoordeling van de fysieke conditie. Was een dergelijk cijfer hem reeds toegekend en legde hij bij zijn laatste poging slechts een gedeelte van de proeven van fysieke conditie af, dan worden de bij deze laatste poging behaalde uitslagen in aanmerking genomen samen met de meest recente uitslagen van de proeven die bij de laatste poging niet werden afgelegd. § 3. Voor de kandidaten bedoeld in artikel 1, tweede lid, 2°, 3° en 4°, beoordeelt, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie, de fysieke conditie van de kandidaat die : 1° in de tweede poging niet slaagt;2° de proeven geheel of gedeeltelijk niet heeft afgelegd wegens tijdelijke ongeschiktheid om medische redenen die voor het einde van het vormingsgedeelte, gedurende dewelke de proeven moeten worden afgelegd niet opgehouden heeft te bestaan. Deze commissie kan, naargelang het geval : 1° beslissen om de kandidaat gelijk te stellen met hen die geslaagd zijn, in welk geval hij geacht wordt de vereiste hoedanigheden inzake fysieke conditie te bezitten en hem een cijfer wordt toegekend zoals bepaald in § 2, vierde lid;2° beslissen dat de kandidaat niet geslaagd is omdat hij de vereiste hoedanigheden inzake fysieke conditie niet bezit.»
Art. 12.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende : « Artikel 10 bis . Elke beoordeling wordt betekend aan de kandidaat. » .
Art. 13.In artikel 11 van hetzelfde besluit, worden de woorden « De chef van de generale staf » vervangen door de woorden « De onderstafchef operaties en training ».
Art. 14.De bijlage aan hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de morele beoordeling van de kandidaten van de krijgsmacht
Art. 15.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de morele beoordeling van de kandidaten van de krijgsmacht, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 2.Om aanvaard te kunnen worden als kandidaat, moet de sollicitant de morele hoedanigheden bezitten die onontbeerlijk zijn voor de personeelscategorie die hij beoogt. »
Art. 16.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994, 3 mei 2003 en 11 september 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Van de vereiste morele hoedanigheden om te worden aanvaard, doet blijken de kandidaat : « worden vervangen door de woorden « Bezit de vereiste morele hoedanigheden om te worden aanvaard als kandidaat de sollicitant : »;2° in de bepaling onder 2° worden de woorden « 419 en 420 » vervangen door de woorden « 419, 419bis, 420 en 420 b is », en de woorden « in artikel 29 » vervangen door de woorden « in de artikelen 29, 29bis en 29ter ».
Art. 17.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 4.Bezit evenwel de vereiste morele hoedanigheden om te worden aanvaard als kandidaat-officier of -onderofficier, de sollicitant die aan de in artikel 3, 3° tot 6°, bedoelde voorwaarden voldoet en bovendien niet veroordeeld is : 1° tot een criminele straf;2° tot een correctionele straf, met uitzondering van deze bepaald in de artikelen 419, 419bis, 420 en 420bis van het Strafwetboek en van deze bepaald in de artikelen 29, 29bis en 29ter van de wetten op de politie over het wegverkeer gecoördineerd op 16 maart 1968.»
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 4bis.De kandidaat die aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden voldoet, bezit de tijdens de vorming vereiste morele hoedanigheden. » HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader
Art. 19.Overal in de Franse tekst van het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader, worden de woorden « Ministre de la Défense nationale » vervangen door de woorden « Ministre de la Défense ».
Art. 20.Artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 11 september 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 2.§ 1. Gaat een dienstneming aan als kandidaat-militair van het actief kader, de kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, en tweede lid, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader. § 2. Gaat een nieuwe dienstneming aan als kandidaat-militair van het actief kader, de kandidaat bedoeld in § 1 die : 1° geheroriënteerd wordt in een andere hoedanigheid;2° gereclasseerd wordt in een andere hoedanigheid;3° gereïntegreerd wordt in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van kandidaat. Deze kandidaten gaan een dienstneming aan voor de duur, uitgedrukt in jaren, die nodig is om, naargelang het geval, de nieuwe vorming te volgen of de oorspronkelijke vorming te voleindigen, desgevallend, rekening houdend met de eventuele vrijstelling en het tijdstip waarop die vorming begint of begonnen is. »
Art. 21.In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1994 en 11 september 2003, worden de bepalingen onder 1° en 4° opgeheven.
Art. 22.In artikel 8, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, vervallen de woorden « kandidaat bedoeld in artikel 7, 1°, gaat een wederdienstneming aan voor twee jaar, de ». HOOFDSTUK VII Wijziging van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader
Art. 23.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002, 13 januari 2003 en 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de cyclus basisvorming : de volledige vormingscyclus die een kandidaat moet volgen in functie van zijn hoedanigheid van kandidaat; »; 2° de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : « 7° de specifieke vormingscyclus : de cyclus basisvorming die een kandidaat moet volgen in functie van zijn hoedanigheid, van de soort werving en van het korps, de specialiteit, het ambt waarvoor hij wordt aangeworven;»; 3° de bepaling onder 15° wordt vervangen als volgt : « 15° de peter : de militair van het actief kader, van dezelfde personeelscategorie en, naargelang het geval, van hetzelfde korps, dezelfde specialiteit of hetzelfde ambt als de kandidaat, die door de korpscommandant aangewezen wordt om een kandidaat te begeleiden, naargelang het geval, gedurende de opleiding on the job of gedurende de stage- of evaluatieperiode;»; 4° in de bepaling onder 21° vervallen de woorden « niet-mislukte »;5° in de bepaling onder 22° worden de woorden « of karakteriële hoedanigheden bezit of, wegens tijdelijke fysieke ongeschiktheid, niet de vereiste fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie bezit » vervangen door de woorden « , karakteriële of fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie bezit;»; 6° in de bepaling onder 23° vervallen de woorden « van de deliberatie- of evaluatiecommissie »;7° in de bepaling onder 24° vervallen de woorden « vanwege de deliberatiecommissie »;8° de bepaling onder 25° wordt vervangen als volgt : « 25° de latere aflegging van de proeven van fysieke conditie : de maatregel waarbij de kandidaat een uitstel bekomt voor het afleggen van de proeven van fysieke conditie;»; 9° de bepaling onder 26° wordt vervangen als volgt : « 26° de verlenging van de vormingsperiode : de maatregel waarbij een vormingsperiode van de kandidaat wordt verlengd;»; 10° de bepaling onder 28° wordt vervangen als volgt : « 28° de definitief mislukte kandidaat : de niet-geslaagde kandidaat bedoeld in 22°, die geen van de maatregelen bekomt voorzien in 23° tot 27°;»; 11° het enig lid wordt aangevuld als volgt : « 34° de wet : de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader;35° de basisfunctie : het ambt waarvoor de kandidaat gevormd wordt gedurende de cyclus basisvorming.»
Art. 24.In Titel III, hoofdstuk I, van hetzelfde besluit, wordt in de plaats van afdeling I die afdeling Ibis wordt, een nieuwe afdeling I ingevoegd, die de artikelen 22, 23 en 24 omvat, opgeheven bij het koninklijk besluit van 11 september 2003 en hersteld in de volgende lezing, luidende : « Afdeling I. Algemeenheden
Artikel 22.§ 1. Een cyclus basisvorming bestaat uit vormingsperiodes, die op hun beurt onderverdeeld kunnen worden in de volgende vormingsgedeelten : deelperiodes, fases en modules. § 2. De « periode van opleiding » genoemde vormingsperiode kan bestaan uit de volgende deelperiodes : 1° een deelperiode militaire basisvorming, hierna « militaire basisvorming » genoemd;2° een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming, hierna « gespecialiseerde professionele vorming » genoemd. § 3. Een deelperiode militaire basisvorming kan bestaan uit de volgende fases : 1° een militaire initiatiefase;2° een fase militaire basisopleiding. Een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming kan bestaan uit de volgende fases : 1° een fase algemene technische opleiding;2° een fase gespecialiseerde militaire opleiding;3° een fase gespecialiseerde professionele opleiding;4° een fase opleiding on the job. § 4. Een fase kan bestaan uit één of meerdere modules. § 5. De concrete samenstelling van de cyclus basisvorming, de concrete duur van de vormingsgedeelten van de cyclus basisvorming, het programma en de nadere regels betreffende de uitvoering van dit programma worden per specifieke vormingscyclus vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Artikel 23.Gedeelten van de periode van opleiding kunnen de periode van schoolvorming, de stageperiode en de evaluatieperiode onderbreken.
Artikel 24.De militaire basisvorming is onafhankelijk van het krijgsmachtdeel, het korps, de specialiteit of het ambt en moet aan de kandidaat toelaten om de initiële militaire hoedanigheden te verwerven op het professionele, fysieke en karakteriële vlak, vereist om zijn vorming verder te zetten en zijn integratie in de schoot van de krijgsmacht te verzekeren.
De gespecialiseerde professionele vorming moet aan de kandidaat toelaten om de militaire en specifieke hoedanigheden te verwerven op het professionele, fysieke en karakteriële vlak, vereist bij het uitoefenen van een basisfunctie in een bepaald ambt of in de schoot van een korps of een specialiteit. »
Art. 25.Artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, wordt vervangen als volgt : « De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier omvat : 1° een periode van opleiding bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) voor de kandidaat van de bijzondere werving, een gespecialiseerde professionele vorming;2° voor de kandidaat van de normale en de aanvullende werving, een periode van schoolvorming hoofdzakelijk gericht op de academische vorming, hierna « academische vorming » genoemd;3° voor de kandidaat van de bijzondere werving, een evaluatieperiode. »
Art. 26.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikel 26;2° artikel 27, gewijzigd door het koninklijk besluit van 26 september 2002.
Art. 27.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 2002, 26 september 2002 en 2 augustus 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° respectievelijk zeven, zes, vijf en vijf vormingsjaren voor de kandidaat-officier-geneesheer, -dierenarts, -apotheker en -tandarts aan een Belgische universiteit of aan een daarmee gelijkgestelde inrichting;»; 2° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° minimum vier vormingsjaren voor de kandidaat van een industriële hogeschool van de Vlaamse Gemeenschap en vijf vormingsjaren voor de kandidaat van een industriële hogeschool van de Franse Gemeenschap;»; 3° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° vier vormingsjaren voor de kandidaat van de hogere zeevaartschool.»
Art. 28.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikel 30;2° artikel 32, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.
Art. 29.In artikel 33, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « militaire initiatiefase bepaald in artikel 26 » vervangen door de woorden « militaire basisvorming bedoeld in artikel 25 ».
Art. 30.Artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 34.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving duurt twee vormingsjaren.
De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier piloot van de bijzondere werving duurt evenwel vier vormingsjaren. Zijn gespecialiseerde professionele vorming is die bedoeld in artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. »
Art. 31.In artikel 35 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Deze vormingscyclus bevat : 1° voor de kandidaat van de normale werving die in een school voor onderofficieren aanvaard wordt, een voorafgaande periode van schoolvorming, hierna « periode van schoolvorming » genoemd;2° een periode van opleiding bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;3° een stageperiode, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister;4° een evaluatieperiode.»; 2° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 32.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 36.De periode van schoolvorming duurt twee vormingsjaren en is hoofdzakelijk gericht op een vorming die gelijkwaardig is met de vorming verstrekt in het secundair onderwijs. Deze schoolvorming is, naargelang het geval, van militaire en sociale aard of van technische aard. »
Art. 33.In artikel 37 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « acht » vervangen door het woord « zes »;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 34.Artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 38.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsvrijwilliger duurt vier vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding van maximum twee jaar bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° een stageperiode;3° een evaluatieperiode.»
Art. 35.Artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 39.De vormingscyclus van de kandidaat-aanvullingsofficier duurt vier vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding, bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° een evaluatieperiode. Voor de kandidaat-beroepsofficier die reeds tot de graad van onderluitenant aangesteld is en die als kandidaat-aanvullingsofficier gereclasseerd wordt, duurt de vormingscyclus evenwel twee vormingsjaren. »
Art. 36.In hetzelfde besluit wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 39bis.De taalcursussen en het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal maken integraal deel uit van de vormingscyclus bedoeld in artikel 39. »
Art. 37.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 40.De vormingscyclus van de kandidaat-aanvullingsonderofficier duurt vier vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding, bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° een stageperiode, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister;3° een evaluatieperiode. De eventuele stageperiode en de evaluatieperiode samen duren minstens zes maanden. »
Art. 38.In artikel 44 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « 57, § 1 » vervangen door de woorden « 58, § 4 »;2° paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Op grond van de beslissing bedoeld in § 1 wordt de kandidaat, in voorkomend geval, aangewezen voor : 1° een aanvullende specifieke vorming, in voorkomend geval met het oog op zijn toekomstige ambt;2° een afwachtingsstage of een afwachtingsperiode in een eenheid of in het vormingsorganisme waar hij kandidaat is.»
Art. 39.In artikel 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Evenwel, wordt de beslissing genomen door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie in de gevallen bedoeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht.»; 2° in § 1, derde lid, worden de woorden « 57, § 1 » vervangen door de woorden « 58, § 4 »;3° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de kandidaat, die wegens ernstige of uitzonderlijke omstandigheden in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden of deel te nemen aan bepaalde proeven of examens, kunnen evenwel enkel de beslissingen bepaald in het eerste lid, 1° en 2°, genomen worden.»
Art. 40.In artikel 51, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 38, § 2 » vervangen door de woorden « artikel 22, § 5 ».
Art. 41.Afdeling I van hoofdstuk IV van hetzelfde besluit, bestaande uit artikel 54, artikel 55, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002, en de artikelen 56 en 57, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt opgeheven.
Art. 42.Afdeling II van hoofdstuk IV van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 58 en 59, artikel 60, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, en de artikelen 61 tot 64, wordt vervangen door een nieuwe afdeling, luidende : « Afdeling II. De beoordeling van de professionele hoedanigheden
Artikel 58.§ 1. De kandidaat moet gedurende de volledige vorming de onontbeerlijke professionele hoedanigheden bezitten die vereist zijn in de specifieke vormingscyclus die hij volgt. § 2. Om te slagen in een gedeelte van een periode van schoolvorming of van opleiding moet de kandidaat ten minste de helft van de punten behalen voor het geheel van de beoordelingen opgelegd tijdens dit deel van een periode van de vormingscyclus en mag hij geen uitsluitingscijfer bekomen hebben.
De kandidaat-beroepsonderofficier in een school voor onderofficieren wordt aan de overgangsexamens en het eindexamen onderworpen in overeenstemming met de voorschriften die gelden voor het secundair onderwijs. De aflevering van diploma's, getuigschriften en attesten betreffende het secundair onderwijs is onderworpen aan dezelfde voorschriften. § 3. Om te slagen in een stage- of evaluatieperiode moet de kandidaat tenminste de vermelding « voldoende » bekomen van de officier verantwoordelijk voor zijn vorming.
De beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens de stage- en evaluatieperiode bestaat erin na te gaan of de betrokken kandidaat de doelstellingen terzake van het programma bedoeld in artikel 51, § 2, bereikt heeft.
Indien het een beoordeling betreft bedoeld in artikel 60, wordt ze opgesteld door de officier verantwoordelijk voor de vorming, nadat de peter hem zijn schriftelijk advies overgemaakt heeft. Ze wordt nadien voor kennisneming voorgelegd aan de korpscommandant.
Deze beoordeling wordt, samen met de beoordeling van de fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie en de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden ingeschreven in, naargelang het geval, het stage- of evaluatieverslag. § 4. De kandidaat die zijn vormingscyclus geheel of gedeeltelijk in een instelling bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de wet doorloopt, volgt het programma en de cursussen die voorzien zijn in deze instelling en legt er de voorziene examens af. De kandidaat wordt, vóór de aanvang van de vormingscyclus of van het deel van de vormingscyclus en bij elke wijziging, schriftelijk geïnformeerd over het regime, het programma, de cursussen en de examens evenals over de voorwaarden om te slagen.
Artikel 59.Kunnen, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 58, § 4, als element van de vormingscyclus voor de beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens een periode van opleiding of van schoolvorming aanzien worden : 1° een cursusgedeelte;2° een cursus;3° een cursusgroep;4° het geheel van de cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode;5° het geheel van de cursussen van een vormingsperiode;6° het geheel van de cursussen van een vormingscyclus. Tenminste voor de elementen vermeld in het eerste lid, 4° tot 6°, worden de volgende gegevens, vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister : 1° het totaal van de punten per element;2° de uitsluitingscijfers per element;3° de af te leggen examens;4° het onderling gewicht van de examens en het « dagelijks werk ». De af te leggen mondelinge en schriftelijke overhoringen en de uit te voeren taken vormen samen het cijfer « dagelijks werk » van een cursus of cursusgroep.
Artikel 60.§ 1. De professionele hoedanigheden van elke kandidaat worden beoordeeld op de momenten bedoeld in artikel 20ter, § 2, van de wet en : 1° tijdens een periode van schoolvorming of een periode van opleiding : a) eventueel na een cursusgedeelte door middel van een schriftelijke of mondelinge overhoring of door middel van een taak;b) eventueel op het einde van een cursus of cursusgroep door middel van een examen of door middel van een taak;c) eventueel op het einde van een geheel van cursussen van een vormingsperiode of van een gedeelte van een vormingsperiode door middel van een examen of door middel van een taak;2° tijdens de stageperiode minstens trimestrieel;3° tijdens de evaluatieperiode minstens semestrieel. De kandidaat die niet voldoet aan de criteria van de in het eerste lid, 1° tot 3°, bedoelde beoordelingen, behoudt echter de vereiste professionele hoedanigheden. § 2. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-beroepsofficier worden bovendien beoordeeld : 1° tijdens de periode van opleiding : a) op het einde van de militaire initiatiefase;b) voor de kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving, op het einde van de fase van militaire basisopleiding;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-beroepsonderofficier worden, tijdens de periode van opleiding, bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-aanvullingsofficier worden, tijdens de periode van opleiding, bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° op het einde van de fase militaire basisopleiding;3° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-aanvullingsonderofficier worden, tijdens de periode van opleiding, bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-vrijwilliger worden tijdens de periode van opleiding bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;: 2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. Iedere beoordeling bedoeld in § 2 waarvoor de kandidaat niet aan de criteria tot slagen heeft voldaan, of tijdens dewelke hij, zonder geldige reden, niet aan een examen of test heeft deelgenomen, wordt, naargelang het geval, aan de bevoegde deliberatie- of evaluatiecommissie voorgelegd.
Artikel 61.Van elke beoordeling wordt kennis gegeven aan de kandidaat. »
Art. 43.Het opschrift van afdeling III van hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Afdeling III. De deliberatie-, evaluatie- en beroepscommissies ».
Art. 44.Artikel 65 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002 en 2 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 65.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 58, § 4, worden de leden van de deliberatiecommissies, waarvan de bevoegdheid beperkt is tot de kandidaten in een periode van opleiding of een periode van schoolvorming, aangewezen door de commandant van het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme.
Deze vormingsorganismen worden aangewezen door de directeur-generaal vorming.
Een deliberatiecommissie bestaat uit de volgende leden of hun plaatsvervanger : 1° de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme, als voorzitter;2° een officier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in één van de vormingsorganismen waar de kandidaat een vormingsgedeelte heeft gevolgd;3° één of twee van de voornaamste onderrichters, rechtstreeks betrokken bij de vorming van de kandidaat;4° ten hoogste twee officieren of onderofficieren van het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme, niet rechtstreeks betrokken bij de vorming van de kandidaat, en waarvan het aantal moet overeenstemmen met het aantal aangeduide onderrichters bepaald in 3°. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 58, § 4, bestaat de deliberatiecommissie in de Koninklijke Militaire School evenwel uit volgende leden of hun plaatsvervanger aangewezen door de commandant van de school : 1° de directeur van het academisch onderwijs, voorzitter;2° de directeur van de militaire en sportieve vorming;3° de commandant van het bataljon van de leerling-officieren, de commandant van het bataljon van de officier-leerlingen of de commandant van de speciale divisie, naargelang het geval;4° in voorkomend geval, de promotiecommandant;5° de titularissen van de cursussen onderwezen tijdens de periode waarover de deliberatie handelt of, wanneer beraadslaagd wordt over de militaire initiatiefase, ten minste twee van de voornaamste onderrichters die betrokken waren bij de vorming van de kandidaat;6° enkel op het einde van de academische vorming, de directeur van de masterproef;7° de officier verantwoordelijk voor lichamelijke opvoeding en sport. De voorzitter wijst een secretaris aan die hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoort als de kandidaat, hetzij de grondige kennis bezit van de taal van de kandidaat. De secretaris moet de hoedanigheid van officier hebben indien kandidaat-officieren beoordeeld worden.
De overheid bevoegd voor de medische opvolging van de militairen, wijst een geneesheer aan, die zetelt als deskundige in de gevallen waarbij de commissie de kandidaat beoordeelt die uitstel vraagt wegens gezondheidsredenen zoals bepaald in artikel 46, § 1, tweede lid. § 2. Iedere evaluatiecommissie, waarvan de bevoegdheid beperkt is tot de kandidaten in een stageperiode of een evaluatieperiode, bestaat uit de volgende leden of hun plaatsvervanger : 1° de hoofdofficier, daartoe aangewezen door de DGHR, als voorzitter;2° twee officieren, naargelang het geval, gespecialiseerd in de vorming van de kandidaat-officieren, -onderofficieren, of -vrijwilligers, en waarbij de ene behoort tot de algemene directie human resources en de andere behoort tot het stafdepartement, de algemene directie of de algemene inspectiedienst, waar de kandidaat zijn vorming volgt. De in het eerste lid, 1°, bedoelde officieren worden voor één jaar aangewezen door de DGHR, in voorkomend geval op voorstel van, naargelang het geval, hun onderstafchef, hun directeur-generaal of de inspecteur-generaal bemiddelaar.
De commandant van het centrale controleorganisme, bedoeld in artikel 51, § 1, richt binnen zijn dienst een permanent secretariaat op.
De secretaris moet hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoren als de kandidaat, hetzij de grondige kennis bezitten van de taal van de kandidaat. De secretaris moet de hoedanigheid van officier hebben indien kandidaat-officieren beoordeeld worden.
De overheid bevoegd voor de medische opvolging van de militairen, wijst een geneesheer aan, die zetelt als deskundige in de gevallen waarbij de commissie de kandidaat beoordeelt die uitstel vraagt wegens gezondheidsredenen zoals bepaald in artikel 46, § 1, tweede lid. § 3. Een beroepscommissie bestaat uit de volgende leden of hun plaatsvervanger : 1° een officier, tenminste hoofdofficier, met meer anciënniteit in dezelfde graad of bekleed met een hogere graad als, naargelang het geval, de voorzitter van de deliberatie- of evaluatiecommissie, als voorzitter;2° een persoon van de algemene directie vorming, tenminste behorend tot dezelfde personeelscategorie als de kandidaat en ten- minste bekleed met een graad van hoofdonderofficier;3° twee personen van de algemene directie human resources, ten- minste behorend tot dezelfde personeelscategorie als de kandidaat en tenminste bekleed met een graad van hoofdonderofficier;4° een persoon van de algemene inspectiedienst, tenminste behorend tot dezelfde personeelscategorie als de kandidaat en tenminste bekleed met een graad van hoofdonderofficier. De leden en hun plaatsvervanger worden aangewezen voor één jaar door de directeur-generaal vorming. De leden die niet tot de algemene directie vorming behoren, worden aangewezen op voorstel van de DGHR voor de leden van zijn algemene directie en op voorstel van de inspecteur-generaal bemiddelaar voor het lid van de algemene inspectiedienst.
De commandant van het centrale controleorganisme, bedoeld in artikel 51 richt binnen zijn dienst een permanent secretariaat op.
De secretaris moet hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoren als de kandidaat, hetzij de grondige kennis bezitten van de taal van de kandidaat. De secretaris moet de hoedanigheid van officier hebben indien kandidaat-officieren beoordeeld worden. § 4. De DGHR kan meerdere evaluatiecommissies inrichten bevoegd voor de kandidaat-officieren, -onderofficieren of -vrijwilligers.
De directeur-generaal vorming kan meerdere beroepscommissies inrichten voor het behandelen van de beroepen ingediend door de kandidaten. § 5. De deliberatie-, evaluatie- en beroepscommissies kunnen zich laten bijstaan door deskundigen in de domeinen die ze nuttig achten. § 6. De deliberatie-, evaluatie- en beroepscommissies beslissen bij absolute meerderheid van stemmen. De leden van deze commissies kunnen zich niet onthouden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De secretaris en, in voorkomend geval, de deskundigen zetelend als raadgevers, zijn niet stemgerechtigd. § 7. De kandidaat blijft zijn vorming verder volgen tijdens het verloop van de procedure voor, naargelang het geval, de deliberatie-, de evaluatie- of de beroepscommissie. »
Art. 45.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 65bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 65bis.§ 1. Elk lid van een deliberatie-, evaluatie- of beroepscommissie moet ervan afzien zitting te hebben wanneer hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat.
Binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de in artikel 67, § 1, eerste lid, bedoelde kennisgeving moet, naargelang het geval, de betrokken kandidaat of het betrokken lid, de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de deliberatiecommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de deliberatiecommissie betreft;2° bij de voorzitter van de evaluatiecommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de evaluatiecommissie betreft;3° bij de voorzitter van de beroepscommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de beroepscommissie betreft;4° bij de directeur-generaal vorming indien de wrakingsgrond de voorzitter van de deliberatiecommissie of van de beroepscommissie betreft;5° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter van de evaluatiecommissie betreft. De wrakingsgrond moet met een bij ter post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief worden verzonden. § 2. Wanneer een wrakingsgrond wordt aangevoerd en de betrokken voorzitter of het betrokken lid weigert ervan af te zien te zetelen, wordt over deze wrakingsgrond uitspraak gedaan : 1° door de voorzitter van de deliberatiecommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de deliberatiecommissie betreft;2° door de voorzitter van de evaluatiecommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de evaluatiecommissie betreft;3° door de voorzitter van de beroepscommissie, indien de wrakingsgrond een lid van de beroepscommissie betreft;4° door de directeur-generaal vorming, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de deliberatiecommissie of van de beroepscommissie betreft;5° door de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de evaluatiecommissie betreft.»
Art. 46.Artikel 66 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 66.Wanneer de korpscommandant van een kandidaat ingelicht wordt over uitslagen die niet voldoen aan de slaagcriteria, bepaald in de artikelen 20quater, § 1, 20quinquies, § 1, 20septies, § 1 of 20novies, § 1, van de wet, wendt hij zich, naargelang het geval, tot de deliberatie- of evaluatiecommissie die beslist over het lot van de kandidaat.
De korpscommandant stelt de kandidaat in kennis van de onvoldoende uitslagen, de negatieve beoordelingen of de nuttige vaststellingen met betrekking tot de niet-deelneming aan één of meerdere examens.
Binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving, kan de kandidaat bij de korpscommandant een verweerschrift indienen met betrekking tot zijn uitslagen, zijn beoordelingen of de hem gemelde vaststellingen. Het verweerschrift wordt gevoegd bij het dossier dat aan de commissie wordt voorgelegd.
De uitslagen van een kandidaat-beroepsofficier piloot, lid van de categorie van het leerling-varend personeel of van het gebrevetteerd varend personeel, behaald tijdens de periode van professionele vorming van piloot, worden evenwel voorgesteld aan een evaluatiecommissie in overeenstemming met de bepalingen toepasselijk op het varend personeel van de krijgsmacht. »
Art. 47.Artikel 67 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 67.§ 1. De voorzitter van de commissie stelt de kandidaat in kennis van de bijeenroeping van, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie met vermelding van haar samenstelling.
De voorzitter van de commissie roept de getuigen en de deskundigen op. § 2. De kandidaat wordt ter zitting gehoord wanneer hij erom verzoekt, of wanneer de voorzitter het nodig acht dat hij zou worden gehoord.
Hij mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon van zijn keuze. Voor de toepassing van § 3 van dit artikel en van artikel 68 wordt onder « kandidaat » verstaan, de kandidaat, eventueel bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn verdediger.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid moet ingediend worden met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, gericht aan de voorzitter van de commissie, binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de in § 1, eerste lid, bedoelde kennisgeving. § 3. Het dossier staat ter beschikking van de kandidaat en gedurende een termijn van ten minste vijf werkdagen vóór de zitting, op uur en plaats bepaald door de voorzitter.
De zitting kan niet uitgesteld worden op vraag van de kandidaat, of wegens zijn afwezigheid. De voorzitter van de commissie kan evenwel, als hij oordeelt dat de afwezigheid van de kandidaat te wijten is aan een geval van overmacht, de zitting uitstellen of herbeginnen om de kandidaat te horen. Indien nodig wijkt hij af van de bepalingen van artikel 70, §§ 1 en 4.
Het dossier bevat, onder andere, de lijst van de getuigen en van de deskundigen waarvan geoordeeld werd dat zij op de zitting dienen te worden gehoord.
Indien de kandidaat, bij inzage van het dossier, het noodzakelijk acht getuigen of deskundigen op te roepen, stelt hij de voorzitter daarvan in kennis binnen de termijn waarover hij beschikt om zijn dossier te raadplegen met een bij de post aangetekende brief of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief. »
Art. 48.Artikel 68 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 68.Ter zitting zet de voorzitter de reden van de oproeping uiteen in aanwezigheid van de kandidaat.
Vooraleer een beslissing te nemen ondervraagt de voorzitter de kandidaat en ieder persoon die de commissie of de kandidaat nodig acht te horen. De kandidaat mag vragen stellen aan die personen.
Vervolgens wordt het woord verleend aan de kandidaat.
De kandidaat ondertekent het door de secretaris opgemaakte proces-verbaal. Indien een opgeroepen persoon of de kandidaat weigert of verzuimt te verschijnen of op vragen te antwoorden, wordt dit in het proces-verbaal vermeld. »
Art. 49.Artikel 69 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 69.Indien de kandidaat niet de wens heeft geuit om gehoord of vertegenwoordigd te worden volgens de nadere regels bedoeld in artikel 67, § 2, en voorzover ze het niet nodig acht de kandidaat of enige andere persoon te horen, beslist de commissie op stukken. De gehoorde personen ondertekenen hun verklaringen die opgetekend worden door de secretaris. Indien een opgeroepen persoon weigert of verzuimt te verschijnen, op vragen te antwoorden of zijn verklaringen te ondertekenen, wordt dit in het proces-verbaal vermeld. »
Art. 50.Artikel 70 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 70.§ 1. Onder voorbehoud van de artikelen 58, § 4, en 73, spreekt de commissie zich uit op grond van de aan de kandidaat toegekende cijfers en beoordelingen of op basis van de gemelde vaststellingen. § 2. De deliberatiecommissie beslist over het lot van de kandidaat ten vroegste zes werkdagen en ten laatste tien werkdagen volgend op de dag van de in artikel 66, tweede lid, bedoelde kennisgeving van de onvoldoende uitslagen.
In geval van hoogdringendheid kan de voorzitter van, naargelang het geval, de deliberatie- of de evaluatiecommissie bij gemotiveerde beslissing de termijnen bedoeld in het eerste lid beperken tot drie werkdagen en de termijnen bedoeld in de artikelen 65bis, § 1, tweede lid, 66, derde lid, en 67, § 2, tweede lid en § 3, eerste lid, tot twee werkdagen. § 3. Het beroep dat de kandidaat aantekent bij de beroepscommissie, naargelang het geval, tegen de beslissing van de deliberatiecommissie of van de evaluatiecommissie, moet op straffe van niet-ontvankelijkheid : 1° met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief worden ingediend, gericht aan de voorzitter van de beroepscommissie, binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving aan de kandidaat van, naargelang het geval, de beslissing van de deliberatie- of de evaluatiecommissie;2° gemotiveerd worden. § 4. De beroepscommissie beslist over het lot van de kandidaat ten laatste vijftien werkdagen volgend op de dag waarop de kandidaat beroep heeft aangetekend. § 5. De bepalingen van de artikelen 67, 68 en 69 zijn toepasselijk op de beroepsprocedure. »
Art. 51.Artikel 71 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 71.De voorzitter van de betrokken commissie : 1° stelt de kandidaat binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de zitting in kennis van de beslissing van de commissie;2° verzendt onverwijld deze beslissing en het volledige dossier van de stukken, naargelang het geval, naar de schoolcommandant, naar de officier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militaire organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt of naar de korpscommandant van betrokkene. De voorzitter van de deliberatiecommissie stelt evenwel de kandidaat in kennis van de beslissing van deze commissie ten laatste tien werkdagen volgend op de dag van de in artikel 66, tweede lid, bedoelde kennisgeving van de onvoldoende uitslagen.
Indien bij beslissing van de commissie de kandidaat definitief mislukt wordt verklaard, wordt nagegaan welke maatregelen bepaald in hoofdstuk V van titel III kunnen toegepast worden en wordt het volledige dossier overgezonden aan de bevoegde overheid door, naargelang het geval : 1° de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar hij zijn vorming volgt indien het een beslissing betreft met betrekking tot een kandidaat in een periode van schoolvorming of in een periode van opleiding;2° de commandant van het centrale controleorganisme bedoeld in artikel 51 indien het een beslissing betreft met betrekking tot een kandidaat in een periode van stage of in een periode van evaluatie.»
Art. 52.Artikel 72 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 72.De kandidaat legt het door de deliberatie- of beroepscommissie opgelegde herkansingsexamen af op de dag of in de periode bepaald door deze commissie, onder voorbehoud van artikel 58, § 4. » .
Art. 53.Artikel 73 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 73.De kandidaat-officier die niet geslaagd is voor het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal in geen van beide pogingen van de eerste deelname, zoals voorzien in artikel 4 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, legt het examen opnieuw af gelijktijdig met de kandidaten van de volgende promotie. »
Art. 54.In artikel 74, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « vierde lid » vervangen door de woorden « vierde en vijfde lid ».
Art. 55.Artikel 75 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 75.Voor de kandidaat die in het herkansingsexamen niet slaagt, kan de deliberatiecommissie, onder voorbehoud van artikel 58, § 4, de beslissingen nemen, bepaald in artikel 20quater, § 3, 1°, 3° en 4°, van de wet.
De kandidaat die aan het herkansingsexamen niet deelneemt, kan een uitstel bekomen van de daartoe bevoegde overheid, in de gevallen bedoeld in artikel 45, § 1. Als hem geen uitstel wordt toegekend, wordt hij van rechtswege als definitief mislukt bevonden door de deliberatiecommissie. »
Art. 56.Artikel 76 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 76.De kandidaat aan wie een uitstel voor het afleggen van de laatste proeven van fysieke conditie wordt toegestaan, dat aanleiding geeft tot verlenging van de vormingsperiode, wordt voorzover zijn toestand dit toelaat, ingezet in zijn toekomstige functie of in een functie die deze zo dicht mogelijk benadert.
De kandidaat die na de verlenging slaagt voor de proeven van fysieke conditie volgt het lot van de kandidaten van zijn oorspronkelijke promotie. »
Art. 57.Artikel 79 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 2002 en 13 januari 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 79.De rangschikking van de kandidaten wordt aangewend : 1° voor de eventuele verdere oriëntering van de kandidaat naar naargelang het geval, een krijgsmachtdeel, een korps, specialiteit of ambt;2° eventueel, voor de aanwijzing van de eenheid : a) op het einde van de cyclus basisvorming, voor de kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving en de aanvullende werving;b) op het einde van de periode van opleiding of een deel van deze periode voor de kandidaat-beroepsofficieren van de bijzondere werving;c) op het einde van de periode van opleiding voor de kandidaat-aanvullingsofficieren;d) op het einde van de periode van opleiding of een deel van deze periode voor de kandidaat-onderofficieren;3° voor de vastlegging van de betrekkelijke anciënniteit in de graad. »
Art. 58.In artikel 83, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd : « De kandidaat bedoeld in artikel 24, § 4, van de wet kan de toestemming krijgen om zijn vorming voort te zetten indien hij geslaagd is in de basisproeven van fysieke conditie bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht. »
Art. 59.In artikel 84 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, vervallen de woorden « Deze toestemming kan slechts éénmalig gegeven worden.»; 2° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.De kandidaat-beroepsofficier van de normale werving, kandidaat-lid of lid van het luchtvarend personeel, die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden inzake studies, kan gereclasseerd worden als kandidaat-hulpofficier piloot, indien hij medisch geschikt en beroepsbekwaam is voor de luchtdienst.
Hij wordt aangehecht aan een promotie kandidaat-hulpofficieren piloot volgens de nadere regels bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De gereclasseerde kandidaat volgt voor de bevordering het lot van zijn nieuwe promotie en bewaart, in voorkomend geval, zijn graad tot op het ogenblik dat bevordering in die promotie voordeliger voor hem wordt. »; 3° er wordt een § 8bis ingevoegd, luidende : « § 8bis.De kandidaat die definitief mislukt is wegens een onvoldoende beoordeling voor de bijkomende proeven van fysieke conditie eigen aan zijn specifieke vormingscyclus kan gereclasseerd worden in dezelfde hoedanigheid in een andere specifieke vormingscyclus waarvoor die specifieke lichamelijke conditie niet vereist is, indien hij : 1° de specifieke vormingscyclus niet kan voortzetten, zoals bedoeld in artikel 83, § 2, tweede lid, doch bijkomende proeven en examens moet afleggen of een deel van de vorming opnieuw moet volgen;2° geslaagd is in de basisproeven van fysieke conditie bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht;3° in voorkomend geval, voor de kandidaat-beroepsofficier van de normale of aanvullende werving, de reclasseringsvoorwaarden, bepaald in § 2, 1°, a) en b), gerespecteerd worden.»
Art. 60.Artikel 85 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 85.Bij het verlies van de hoedanigheid van kandidaat wordt deze van rechtswege ontnomen door de overheid bevoegd voor de verbreking van, naargelang het geval, de dienstneming of wederdienstneming. »
Art. 61.Artikel 135 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Artikel 135.De mogelijkheid om beroep aan te tekenen, bedoeld in artikel 20decies van de wet, is voor het eerst van toepassing voor de kandidaat, waarover een beslissing werd genomen door een deliberatie- of evaluatiecommissie, vanaf 1 juni 2006. » HOOFDSTUK VIII Wijziging van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn
Art. 62.Artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « f) de basisfunctie : het ambt waarvoor de kandidaat gevormd wordt gedurende de cyclus basisvorming. »
Art. 63.Artikel 13, paragraaf 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Indien betrokken militair niet geslaagd is voor de jaarlijkse basisproeven van fysieke conditie, geeft de korpscommandant een ongunstig advies. »
Art. 64.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 23.De periode van opleiding is een periode van hoofdzakelijk militaire en professionele vorming, verstrekt door de vormingsorganismen of door een eenheid belast met een specifieke vorming, hierna ook vormingsorganisme genoemd.
Deze periode wordt onderverdeeld in : 1° een deelperiode militaire basisvorming, hierna « militaire basisvorming » genoemd, met een minimum duur van acht weken;2° een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming, hierna « gespecialiseerde professionele vorming » genoemd, met een minimum duur van één maand. De concrete samenstelling van de cyclus basisvorming, de concrete duur van de vormingsgedeelten van de cyclus basisvorming, alsook het programma en de nadere regels betreffende de uitvoering van dit programma worden vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister. »
Art. 65.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 24.§ 1. De militaire basisvorming is onafhankelijk van het krijgsmachtdeel, het korps, de specialiteit of het ambt en moet aan de kandidaat toelaten om de initiële militaire hoedanigheden te verwerven op professioneel, fysiek en karakterieel vlak, vereist om zijn vorming verder te zetten en zijn integratie in de schoot van de krijgsmacht te verzekeren.
De militaire basisvorming kan bestaan uit de volgende fases : 1° een militaire initiatiefase;2° een fase militaire basisopleiding. § 2. De deelperiode gespecialiseerde professionele vorming moet aan de kandidaat toelaten om de militaire en specifieke hoedanigheden te verwerven op het professioneel, fysiek en karakterieel vlak, vereist bij het uitoefenen van een basisfunctie in een bepaald ambt. »
Art. 66.Artikel 27 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002 wordt vervangen als volgt : «
Artikel 27.§ 1. De DGHR kan vrijstelling verlenen van het geheel of van een gedeelte van de militaire basisvorming of van het geheel of van een gedeelte van de gespecialiseerde professionele vorming aan de kandidaat die met succes deze vorming of vormingen, of een gelijkwaardige vorming gevolgd heeft. § 2. In functie van de beslissing van de overheid bedoeld in § 1, wordt de kandidaat, in voorkomend geval, aangeduid : 1° voor een aanvullende specifieke vorming, in voorkomend geval in functie van zijn latere aanwending;2° voor een afwachtingsstage of een afwachtingsperiode in een eenheid of in het vormingsorganisme waar hij kandidaat is. De bovengenoemde overheid bepaalt de nadere regels van deze aanwending. § 3. De kandidaat die op deze wijze vrijgesteld werd : 1° wordt aangesteld op de tijdstippen bedoeld in artikel 47;2° wordt tijdens zijn vrijstelling niet beoordeeld wat betreft zijn professionele en karakteriële hoedanigheden.»
Art. 67.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, vervallen de woorden « de fase van ».
Art. 68.Artikel 34 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 34.Volgende bepalingen die gelden voor de kandidaat-officieren, -onderofficieren en -vrijwilligers van het actief kader, zijn eveneens toepasselijk op de kandidaat-militairen korte termijn : 1° de samenstelling en de procedure van de, naargelang het geval, deliberatie-, evaluatie-, of beroepscommissie;2° de beslissingsmogelijkheden van de beroepscommissie.»
Art. 69.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 36.De beoordeling van de professionele hoedanigheden heeft plaats op het einde van : 1° de militaire initiatiefase;2° de fase militaire basisopleiding;3° de gespecialiseerde professionele vorming;4° de evaluatieperiode. Zij kan eveneens plaatshebben op het ogenblik vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister, in de loop van deze vormingsgedeelten. »
Art. 70.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 37.§ 1. Kunnen voor de beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens de opleidingsperiode als element van de vormingscyclus aanzien worden : 1° een cursusgedeelte;2° een cursus;3° een cursusgroep;4° het geheel van de cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode;5° het geheel van de cursussen van een vormingsperiode;6° het geheel van de cursussen van de vormingscyclus. Volgende gegevens worden, tenminste voor de elementen vermeld in het eerste lid, 4° tot 6°, vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister : 1° het totaal van de punten per element;2° de uitsluitingscijfers per element;3° de af te leggen examens;4° het onderling gewicht van de examens en het « dagelijks werk ». De af te leggen mondelinge en schriftelijke overhoringen en de uit te voeren taken vormen samen het cijfer « dagelijks werk » van een cursus of een cursusgroep. § 2. De beoordeling van de professionele hoedanigheden van elke kandidaat tijdens de evaluatieperiode bestaat erin na te gaan of de betrokken kandidaat voldoet aan de voor zijn functie gestelde professionele vereisten, volgens het programma en de beoordelingsfactoren vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister. § 3. Om te voldoen bij de beoordeling van de professionele hoedanigheden, moet de kandidaat : 1° tijdens de periode van opleiding, voor de beoordeling op het einde van de militaire initiatiefase, op het einde van de fase militaire basisopleiding alsook voor de beoordeling op het einde van, en eventueel tijdens, de gespecialiseerde professionele vorming : a) ten minste de helft van de punten behalen op het in aanmerking te nemen totaal;b) en geen uitsluitingscijfer bekomen;2° voor de beoordeling op het einde van, en eventueel tijdens, de evaluatieperiode, vanwege zijn korpscommandant tenminste de vermelding « voldoende » bekomen hebben onder de vermeldingen : « onvoldoende » - « voldoende » - « goed » - « zeer goed ». § 4. Wanneer een kandidaat niet voldoet bij de beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens de periode van opleiding, bedoeld in § 3, 1°, worden zijn uitslagen voorgelegd aan een deliberatiecommissie.
Deze commissie kan één van de volgende beslissingen nemen : 1° de kandidaat wordt geacht de vereiste professionele hoedanigheden te bezitten en kan bijgevolg zijn vorming voortzetten;2° de kandidaat kan een herkansingsexamen afleggen;3° de kandidaat bezit niet langer de vereiste professionele hoedanigheden. § 5. Wanneer een kandidaat niet voldoet bij de beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens of op het einde van een evaluatieperiode worden zijn uitslagen voorgelegd aan een evaluatiecommissie.
Deze commissie kan één van de volgende beslissingen nemen : 1° de kandidaat wordt geacht de vereiste professionele hoedanigheden te bezitten;de vermelding « voldoende » wordt hem toegekend voor de betrokken beoordeling en hij kan, in voorkomend geval, zijn vorming voortzetten; 2° de kandidaat bezit niet langer de vereiste professionele hoedanigheden.»
Art. 71.Artikel 38, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 72.Artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 42.Het verlies van de hoedanigheid van kandidaat van de kandidaat die op basis van de beslissingen genomen door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie, een onvoldoende beoordeling krijgt van hetzij de professionele hoedanigheden, hetzij de karakteriële hoedanigheden, hetzij de fysieke hoedanigheden inzake fysieke conditie, wordt uitgesproken door de DGHR. »
Art. 73.In artikel 42bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 december 2002, vervallen de woorden « fase van ».
Art. 74.Artikel 47 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 47.§ 1. De kandidaat-officier of -onderofficier wordt aangesteld : 1° tot de graad van korporaal, de eerste dag van de maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte;2° tot de graad van sergeant, de eerste dag van de vierde maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte. De kandidaat-officier wordt bovendien aangesteld : 1° tot de graad van adjudant, de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte;2° tot de graad van onderluitenant, de eerste dag van de dertiende maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte. § 2. De kandidaat-officier houder van een diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, of arts met een bijkomende specialiteit, wordt evenwel aangesteld : 1° tot de graad van sergeant, de eerste dag van de maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte;2° tot de graad van adjudant, de eerste dag van de derde maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte;3° tot de graad van onderluitenant, de eerste dag van de dertiende maand volgend op de maand van de ondertekening van zijn dienstnemingsakte.» HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen
Art. 75.In het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 1bis.Voorzover zij niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van dit besluit, zijn de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader van toepassing op de kandidaat : 1° de afwachtingsstage bedoeld in artikel 43;2° de vrijstelling van vormingsgedeelten of cursussen bedoeld in artikel 44;3° het uitstel bedoeld in de artikelen 45 en 46;4° het regime van de kandidaten bedoeld in de artikelen 48 tot 53;5° de beoordeling van de kandidaten bedoeld in de artikelen 58 tot 61;6° de samenstelling en de procedure van de, naargelang het geval, deliberatie-, evaluatie- of beroepscommissie, en de beslissings-mogelijkheden van de beroepscommissie, bedoeld in de artikelen 65 tot 71. De beslissing van de deliberatiecommissie waarbij een kandidaat de vorming mag herbeginnen en aangehecht mag worden aan de volgende promotie, bij een onvoldoende beoordeling van zijn professionele hoedanigheden, is evenwel niet toepasselijk. »
Art. 76.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De kandidaat volgt een vorming van ten hoogste achttien maanden die omvat : 1° een periode van opleiding bestaande uit een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming waarvan de nadere regels, examens en voorwaarden tot slagen bepaald worden in een door de Minister van Landsverdediging uitgevaardigd reglement;2° een vormingsmodule ter voorbereiding van het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of de Franse taal zoals bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger en ter voorbereiding van het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, overeenkomstig artikel 3 van dezelfde wet, en de examens bepaald in die bepalingen;3° een evaluatieperiode waarvan de nadere regels en de voorwaarden tot slagen in het in 1° bedoelde reglement worden vastgelegd.»; 2° in het tweede lid wordt het woord « fasen » vervangen door het woord « vormingsgedeelten ».
Art. 77.In artikel 4, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « stafchef van zijn krijgsmachtdeel » vervangen door de woorden « directeur-generaal human resources ». HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie
Art. 78.In artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 2003 en van 23 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de beoordeling van de kandidaten bedoeld in de artikelen 58 tot 61;»; 2° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° de samenstelling en de procedure van de, naargelang het geval, deliberatie-, evaluatie- of beroepscommissie, en de beslissings-mogelijkheden van de beroepscommissie, bedoeld in de artikelen 65 tot 71.» ; 3° er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « De beslissing van de deliberatiecommissie waarbij een kandidaat de vorming mag herbeginnen en aangehecht mag worden aan de volgende promotie, bij een onvoldoende beoordeling van zijn professionele hoedanigheden is evenwel niet toepasselijk.»
Art. 79.Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt opgeheven. HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
Art. 80.In de artikelen 4, eerste lid, 16, 19, eerste lid, 24 en 36, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht wordt het woord « basisopleiding » vervangen door de woorden « militaire initiatiefase ».
Art. 81.In artikel 4, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « basisopleiding » vervangen door het woord « militaire initiatiefase ».
Art. 82.In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « basisopleiding, zijn gespecialiseerde professionele vorming, zijn stage- of evaluatieperiode doorloopt, » vervangen door de woorden « vorming volgt ».
Art. 83.Het opschrift van onderafdeling II van afdeling I van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Onderafdeling II. - De kandidaat-reservemilitair in basisvorming »
Art. 84.Artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De duur van de militaire initiatiefase bedraagt 2 tot 8 weken. »
Art. 85.Artikel 26, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kandidaat-reserveonderofficier volgt een militaire basisvorming en een gespecialiseerde professionele vorming waarvan de globale duur, naargelang het geval, 4 tot 14 weken bedraagt. »
Art. 86.Artikel 29, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kandidaat-reserveofficier volgt een militaire basisvorming en een gespecialiseerde professionele vorming waarvan de globale duur, naargelang het geval, 4 tot 18 weken bedraagt. »
Art. 87.In artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « basisopleiding » vervangen door de woorden « militaire initiatiefase, de fase militaire basisopleiding ».
Art. 88.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 38.Wordt gedurende de vorming aangesteld als reserve eerste soldaat, de kandidaat-reservemilitair in basisvorming die met goed gevolg de militaire initiatiefase heeft doorlopen en die een eerste wederdienstneming heeft aangegaan. »
Art. 89.In hetzelfde besluit wordt een artikel 132ter ingevoegd, luidende : «
Artikel 132ter.In afwijking van de artikelen 32, eerste lid, 1°, en 36, eerste lid, 1°, wordt beschouwd in de basisvorming geslaagd te zijn de kandidaat-reservemilitair in basisvorming die, op 1 maart 2006, de helft van de punten voor het dagelijks werk behaald heeft, geen uitsluitingscijfer heeft bekomen en ten minste vier weken basisvorming heeft afgelegd. In alle andere gevallen, herbegint de kandidaat-reservemilitair in basisvorming zijn basisvorming.
In afwijking van de artikelen 26, 29 en 36, tweede lid, worden beschouwd in de bijkomende basisopleiding geslaagd te zijn de kandidaat-reserveonderofficier en de kandidaat-reserveofficier die, vóór 1 maart 2006, de bijbomende basisopleiding begonnen zijn.
In afwijking van de artikelen 32, eerste lid, 1°, en 36, eerste lid, 2°, worden beschouwd in de gespecialiseerde professionele vorming geslaagd te zijn de kandidaat-reservemilitair en de reservevrijwilliger in gespecialiseerde professionele vorming die, op 1 maart 2006, de helft van de punten voor het dagelijks werk behaald hebben, geen uitsluitingscijfer hebben bekomen en ten minste het aantal vormingsweken hebben afgelegd die, zonder lager dan twee te zijn, wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister. In alle andere gevallen, herbeginnen de kandidat-reservemilitair en de reservevrijwilliger in vorming de gespecialiseerde professionele vorming. » HOOFDSTUK XII Wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen
Art. 90.In artikel 20 van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van militairen wordt het woord « basisopleiding » vervangen door het woord « basisvorming ».
Art. 91.Artikel 47, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende het verlies van de hoedanigheid van kandidaat, wordt de dienstneming aangegaan door de sollicitant kandidaat-beroepsofficier, -beroepsonderofficier, of -beroepsvrijwilliger, voor een periode in volle jaren uitgedrukt, overeenstemmend met de duur van de vorming, desnoods naar boven afgerond. » HOOFDSTUK XIII. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 92.Het koninklijk besluit van 20 maart 1989 betreffende de anciënniteitsbijslagen voor hoger onderwijs dat is gevolgd voor de opleiding van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 1992 en 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art. 93.Op 1 juni 2006 treden in werking : 1° de artikelen 49, 59, 69, 71, 72, 73 en 74 van de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen;2° dit besluit, behalve de artikelen bedoeld in de artikelen 94, 2°, en 95.
Art. 94.Op 1 september 2006 treden in werking : 1° de artikelen 13, 3°, en 66, 1° tot 8°, van de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen;2° de artikelen 25, 26, 2°, 27 en 28 van dit besluit.
Art. 95.De artikelen 80 tot en met 89 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 maart 2006.
Art. 96.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 mei 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT