gepubliceerd op 31 maart 2017
Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren
23 MAART 2017. - Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerpbesluit heeft tot doel het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (hierna het koninklijk besluit van 7 juli 2002) te vervangen en rekening te houden met de wijzigingen die door de wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht (hierna de wet van 22 april 2016) werden aangebracht aan de regelgeving inzake hypothecair krediet zoals opgenomen in boek VII van het Wetboek van Economisch Recht (hierna WER). Er wordt van de gelegenheid ook gebruik gemaakt om waar nodig tekstverbeteringen aan te brengen en de bestaande regelen te herbekijken in functie van een optimalisering van de werking van de Centrale.
Het nieuwe besluit volgt quasi letterlijk de bestaande nummering van het koninklijk besluit van 7 juli 2002, wat de leesbaarheid van de veranderingen kan vergemakkelijken.
Bij wijze van verdere inleiding moet worden aangestipt dat de definities van de kredietsoorten die thans opgenomen zijn in het WER, zoals de lening op afbetaling en kredietopening ook gelden voor alle hypothecaire kredieten. Vandaar ook de inleidende zin bij artikel 1 : voor de toepassing van dit besluit gelden de definities opgenomen in de artikelen I.1 en I.9 van het Wetboek van Economisch Recht. Een verder onderscheid tussen het hypothecair krediet en het consumentenkrediet kan alleen maar verwarring scheppen ten aanzien van de noodzaak tot registratie volgens de kenmerken van deze kredietsoorten. De definitie van lening op afbetaling beantwoordt perfect aan de woonkredieten die onder de vorm van vaste termijnbedragen en betalingstermijnen worden toegestaan. Waar er een specifieke regeling is voor het consumentenkrediet of het hypothecair krediet wordt dit uitdrukkelijk vermeld in het ontwerpbesluit.
Het advies van de Raad van State werd quasi integraal gevolgd op een punt na dat zal worden toegelicht bij het desbetreffende artikel.
In artikel 1 werden de bestaande definities van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 aangepast of vervangen door de definities opgenomen in boek I WER (kredietovereenkomst, Centrale, werkdagen, FOD Economie, enz.). In de Nederlandse tekst wordt het begrip reconstitutie telkens vervangen door wedersamenstelling. De bepaling onder het eerste lid, 2°, b) werd grondig herschreven. In de oorspronkelijke tekst stond er totale kosten van het krediet. Er wordt voorgesteld om de bewoordingen van de definitie opgenomen in artikel I.9, 41°, WER te hernemen die zowel geldt voor het consumentenkrediet als het hypothecair krediet.
Hierin zijn de schattingskosten en de dossierkosten inzake hypothecair krediet inbegrepen maar ook de reserveringscommissies. Er kan bij regularisatie echter enkel worden uitgegaan van bedragen die moeten betaald worden aan de kredietgever of de hiermee gelijkgestelde personen. Dit is bijvoorbeeld niet altijd het geval voor schattingskosten. Premies voor brandverzekering of schuldsaldoverzekering dienen hier in principe uitgesloten te worden.
De kredietgever kan immers onmogelijk weten of aan dergelijke kosten, die aan derde partijen verschuldigd zijn en dienen betaald te worden, werden voldaan. Verder zal er wel degelijk rekening moeten worden gehouden met de niet-betaling van schattingskosten die door de consument verschuldigd zijn aan de interne schatters die werkzaam zijn bij de kredietgever. Bij wedersamenstelling van kapitaal zal er registratie van een betalingsachterstand zijn op basis van niet betaling van de vervallen intresten.
In de bepaling onder het eerste lid, 2°, c), en in de overige bepalingen van dit ontwerp wordt het begrip "kredietnemer" telkens vervangen door het begrip "consument" zoals gedefinieerd in boek I van het WER. De verwijzing naar bepalingen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet wordt vervangen door een verwijzing naar de bepalingen in het WER die zowel gelden voor het consumentenkrediet als het hypothecair krediet.
Er wordt omwille van legistieke redenen een nieuwe definitie van "kredietverzekeraar" voorzien onder het eerste lid, 3°. Initieel stond er in artikel 9 van het besluit van 7 juli 2002 de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Deze wet werd met ingang van 23 maart 2016 opgeheven en vervangen door de wet van 13 maart 2016 (BS 23 maart 2016).
In het tweede lid van artikel 1 was er in de oorspronkelijke tekst enkel sprake van « consumentenkredietovereenkomsten ». Deze bepaling kan worden uitgebreid naar de hypothecaire kredietovereenkomsten. De kredietovereenkomst met wedersamenstelling van kapitaal evenals de overbruggingskredieten vallen in principe onder de toepassing van dit lid en worden gelijkgesteld met een lening op afbetaling. Dit zal ook het geval zijn voor de zogenaamde "verkoop op afbetaling van een onroerend goed". Bv. een immobiliënpromotor die zelf een vergunning als kredietgever bekomt en zijn eigen woningen verkoopt. Deze kredietvorm bestaat wel degelijk maar kan niet gelijk gesteld worden met een "verkoop op afbetaling" omdat die per definitie overeenkomstig het WER als roerend wordt beschouwd. Het voorstel is om ook deze kredietvorm gelijk te stellen met een lening op afbetaling.
In de bepaling onder artikel 2, § 1, 4° werd naast de overnemer de kredietverzekeraar toegevoegd. De kredietverzekeraar neemt de kredietovereenkomst niet noodzakelijk over (cessie/overdracht) maar wordt in de plaats gesteld (subrogatie). Zie in dat verband ook de artikelen VII.103 en VII.147/18 WER. Wat het begrip "kredietsoort" onder artikel 2, § 1, 5°, betreft wordt verwezen naar de algemene inleiding supra. Tot op heden werd in het raam van het consumentenkrediet onder kredietsoort verstaan een verkoop op afbetaling, een lening op afbetaling een financieringshuur of een kredietopening. Deze "soorten" krediet kunnen met uitzondering van de financieringshuur eveneens gelden voor het hypothecair krediet.
Het klassieke woonkrediet beantwoordt volkomen aan de definitie van "lening op afbetaling" zoals bedoeld in artikel I.9, 48°, WER : "elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, waarbij geld of een ander betaalmiddel ter beschikking wordt gesteld van een consument, die zich ertoe verbindt de lening terug te betalen door periodieke stortingen".
In dezelfde bepaling werd de registratie van de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst toegevoegd. Dit kan onder andere toelaten om na te gaan of het krediet wel tijdig gemeld wordt (nu onmogelijk) en of de kredietgever binnen de wettelijke termijn voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst nog een raadpleging heeft gedaan (nu eveneens onmogelijk). In het tweede lid van 5° worden bij de registratie van een hypothecair krediet een aantal nadere omschrijvingen gevraagd die belangrijk zijn om de aard van het hypothecair krediet verder te identificeren.
In de bepaling onder § 1, 6°, werd de terminologie aangepast aan de definitie van "totale door de consument te betalen bedrag" bedoeld in artikel I.9, 66° WER. Verder wordt met het consumentenkrediet ook het hypothecair krediet met een roerende bestemming gelijkgesteld zoals dit voor de inwerkingtreding van de wet van 22 april 2016 het geval was.
De Raad van State stelde in zijn advies dat "in artikel 2, § 1, 6°, van het ontwerp, de woorden "het totale door de consument te betalen bedrag", in de Nederlandse tekst, niet overeenstemmen met de woorden "le montant total à rembourser par le consommateur", in de Franse tekst. In de Nederlandse tekst lijkt te moeten worden melding gemaakt van het "terug te betalen bedrag"." Hieraan kan geen gevolg gegeven worden omdat de Nederlandse tekst (maar ook de Franse) niet enkel letterlijk overeenstemt met de definitie opgenomen in artikel I.9, 66° WER maar ook met de definitie opgenomen in artikel 3, h) van richtlijn 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad.
De bepaling onder § 1, 7°, geldt voor zowel het consumentenkrediet als het hypothecair krediet.
Bij de bepaling onder § 1, 8°, wordt rekening gehouden met het feit dat de wettelijke terminologie volledig is veranderd. Voor het hypothecair krediet spreekt men nu ook over een kredietbedrag, betalingstermijn, termijnbedrag, enz. Rekening houdend met deze terminologie stemt een aangepaste omschrijving quasi volledig overeen met de vermelding onder 6° van de lening op afbetaling maar dan onder de kwalificatie van een hypothecair krediet met een onroerende bestemming. Financieringshuur valt hier volledig buiten omdat deze kredietsoort enkel betrekking kan hebben op de financiering van de aankoop van lichamelijke roerende goederen. Dit is eigenlijk ook het geval bij de verkoop op afbetaling, ook hier gaat het om de financiering van de aankoop van lichamelijke roerende goederen of diensten. Deze diensten kunnen niet gelijkgesteld worden met hetgeen als een onroerende bestemming wordt omschreven onder het nieuwe artikel I.9, 53/1° WER. De bepalingen onder artikel 2, § 2 werden aangepast in functie van de wet van 15 mei 2007 die de basiswet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, wijzigde. Op verzoek van onder meer de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke levenssfeer wordt verwezen naar het Rijksregister als authentieke bron voor het bepalen van het identificatienummer, de officiële voornaam en geboortedatum.
In artikel 3, § 1, tweede lid, werden een aantal fundamentele wijzigingen aangebracht. In de oorspronkelijke tekst stond het volgende : 1° de datum van verlijden van de notariële akte;2° de datum van het sluiten van de onderhandse kredietovereenkomst bij een hypotheekbelofte of bij een hypothecair mandaat wanneer het mandaat zelf afzonderlijk opgenomen is in een notariële akte;3° de datum van het sluiten van de overeenkomst van wederopneming of voorschot gewaarborgd door een hypotheek gevestigd overeenkomstig artikel 51bis van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet in geval van een wederopneming of een nieuw voorschot. Deze bepalingen worden vervangen door hetgeen is opgenomen in de nieuwe tekst die uitgaat van de datum waarop er tussen partijen wilsovereenstemming is. De datum van het verlijden van de authentieke akte kan niet weerhouden worden wegens laattijdig.
Zogenaamde "shopping" op basis van kredietaanbiedingen van verschillende kredietgevers blijft perfect mogelijk, zolang de consument niet één van de betrokken aanbiedingen ondertekent. Sommige kredietgevers aanvaarden dat het door de bank ondertekende aanbod slechts wordt tegengetekend door de consument op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte. Indien de consument het krediet wil nemen, zal de notaris gecontacteerd worden voor het voorbereiden van de akte en het is pas bij het verlijden van de notariële akte kredietopening met hypotheekvestiging, dat de kredietnemer zal tekenen. Deze praktijk is in het licht van de nieuwe regelgeving inzake hypothecair krediet onaanvaardbaar. De bedoeling van de Centrale voor kredieten aan particulieren is hoofdzakelijk maar niet uitsluitend het vermijden van de overmatige schuldenlast. Het is dan ook belangrijk dat iedere kredietgever, ook zij die consumentenkrediet verstrekken, van meet af aan op de hoogte zouden zijn van alle kredietmogelijkheden, bestaande of toekomstige verbintenissen, enz.
Het is inzake hypothecaire kredietverstrekking immers schering en inslag dat de consument aan wie reeds het maximale kredietbedrag werd toegekend, elders bijkomende financiering vraagt omdat zijn "bouw" te duur uitvalt, omdat hij plots een tegenslag heeft (bv. auto total loss), enz.
De registratie dient geschrapt te worden ingeval het door kredietgever en consument ondertekende kredietaanbod uiteindelijk toch niet wordt gerealiseerd. Zelfs in geval van niet-betaling door de consument van verschuldigde kosten zoals de dossier- of schattingskosten, kan evenmin een negatieve registratie in de Centrale plaatsvinden, aangezien niet aan de criteria voorzien in artikel 5, § 1, 1°, van dit ontwerp van koninklijk besluit kan worden voldaan, omdat deze steeds de niet-betaling van termijnbedragen vereisen.
In paragraaf 2 van artikel 3 staat er in de oorspronkelijke tekst van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 "vervroegd wordt beëindigd". De tekst werd verduidelijkt onder meer met het oog op het vermijden van een tegenspraak met de opzegging wegens wanbetaling.
In artikel 4 werd ingevolge het voorstel van het Begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, en op verzoek van de Nationale Bank van België, een derde paragraaf toegevoegd teneinde volledige transparantie te geven over het langere behoud van deze gegevens in gecodeerde vorm met het oog op het gebruik voor wetenschappelijke of statistische doeleinden of in het raam van de activiteiten van de Bank uitgevoerd overeenkomstig de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.
Dit gebeurt in een datawarehouseomgeving afgescheiden van de productieomgeving die dient voor de raadplegingen door kredietgevers en andere instellingen die een toegangsrecht hebben tot de Centrale en is niet toegankelijk van buiten de Bank. In deze datawarehouseomgeving, waarin dagelijks de gegevens uit de productieomgeving worden overgebracht met betrekking tot de personen en hun overeenkomsten, worden het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, de naam, de voornaam, de geboortedag, de straatnaam en het huisnummer van de kredietnemer niet opgenomen. Het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt gecodeerd geregistreerd. De datawarehouseomgeving is slechts toegankelijk voor een zeer beperkt aantal personeelsleden van de Bank die hiertoe behoorlijk gemachtigd zijn en geen toegang hebben tot de operationele gegevens uit de productieomgeving. De registratie van gecodeerde gegevens is noodzakelijk in het kader van controles op de correcte en coherente melding van gegevens door de kredietgevers. Dit geldt in het bijzonder met betrekking tot het prudentieel toezicht dat door de Bank wordt uitgeoefend. Het moet mogelijk blijven om, indien de omstandigheden dit vereisen, onderzoek uit te voeren tot op het niveau van de individuele kredietovereenkomst, ook nadat deze uit de productieomgeving is geschrapt. Daarbij wordt steeds de regel gehanteerd dat gegevens enkel op gecodeerde wijze ter beschikking worden gesteld, indien dit volstaat om het doeleinde te realiseren.
Het spreekt voor zich dat de Bank rekening zal houden met de beginselen van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Bovendien zal uiteraard ook de verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG worden nageleefd, wanneer deze van toepassing zal zijn.
Artikel 5 werd herschreven in functie van de wet van 22 april 2016. In de huidige tekst van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 wordt in paragraaf 1, 3° verwezen naar de hypothecaire kredietovereenkomst, die volgens de nieuwe wet beschouwd moet worden als een hypothecair krediet met een onroerende bestemming. De tekst onder paragraaf 1, 3°, "a) een verschuldigd bedrag werd niet of onvolledig betaald binnen drie maanden na de vervaldag," stemt overeen met de gevallen onder paragraaf 1, 1° en 2° en kan wegvallen, rekening houdend met het artikel 1, in fine : "Voor de toepassing van dit besluit worden de kredietovereenkomsten die niet beantwoorden aan de kredietsoorten bedoeld in artikel I.9, 46° tot 49°, 51° en 52° WER, gelijkgesteld met een lening op afbetaling." In principe kunnen de overbruggingskredieten en de kredieten met wedersamenstelling van het kapitaal hier onder vallen.
De tekst onder paragraaf 1, 3°, b) "een verschuldigd bedrag werd niet of onvolledig betaald binnen een maand na het versturen door de kredietgever van de ter post aangetekende verwittiging bedoeld in artikel 45 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet." (thans artikel VII.147/21 WER) kan in geen geval weerhouden worden : het hangt louter van kredietgever tot kredietgever af wanneer deze verwittiging wordt overgemaakt en vormt derhalve een subjectief criterium. De praktijk wijst uit dat dit daadwerkelijk ook zo is. De registraties van wanbetalingen die in het verleden op basis van dit criterium werden uitgevoerd, kunnen in beginsel beschouwd worden als ressorterend onder het criterium "de nog te vervallen termijnbedragen zijn onmiddellijk opeisbaar geworden". De registraties die in het verleden op basis van dit criterium zijn gebeurd, hielden echter niet noodzakelijk in dat er opeisbaarheid was. Onder welk criterium zullen die registraties dan ressorteren ? Dit hoeft geen probleem te zijn. In artikel 16, eerste lid, van dit ontwerpbesluit, wordt gesteld dat "De registraties verricht in toepassing van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 blijven behouden in de Centrale." Met andere woorden, het oude criterium wordt "bevroren" en zal niet meer voor de toekomst gelden. Nog op te merken valt dat met betrekking tot hypothecair krediet voorheen sprake was van "een verschuldigd bedrag werd niet of onvolledig betaald (...)", terwijl dit in de toekomst zal worden "een vervallen termijnbedrag is (...)".
Ook artikel 6 werd herschikt in functie van de nieuwe opdeling consumentenkrediet of hypothecair krediet met een roerende of een onroerende bestemming. In de bepaling onder het eerste lid, 2°, werd de tekst aangepast in functie van de rechtsfiguur van de « indeplaatsstelling » en de rol van de kredietverzekeraar.
In de bepaling onder het eerste lid, 3° werd in de Nederlandse tekst het woord "opeisbaarstelling" vervangen door "opeisbaarheid" wat beter met het Frans zou overeenstemmen. In de bepaling onder 3°, b), wordt thans ook gevraagd om de datum van opeisbaarheid mee te delen aan de Centrale. De vermelding van de juiste datum is nieuw maar noodzakelijk om vroegtijdige of laattijdige registraties beter te achterhalen. De bewoordingen werden verder aangepast in functie van de definities opgenomen in boek I WER. De bepalingen inzake hypothecair krediet opgenomen in artikel 6, eerste lid, 5°, van het huidige besluit van 7 juli 2002 werden hernomen in fine onder artikel 6, eerste lid, 3°, van dit ontwerp van besluit onder de noemer hypothecair krediet met een onroerende bestemming.
De bepalingen onder het eerste lid, 4° stemmen overeen met de bepalingen onder het eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 en gelden zowel voor het consumentenkrediet als het hypothecair krediet.
De bepaling onder het eerste lid, 5° herneemt de bepalingen onder het eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit van 7 juli 2002.
Het tweede en vierde lid van artikel 6 van dit ontwerpbesluit stemmen overeen met het tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 7 juli 2002. "Reserveringscommissies" moeten geweerd worden uit het lijstje met niet in de gemelde bedragen op te nemen elementen. Deze betreffen immers contractueel overeengekomen vergoedingen voor terbeschikkingstelling van het kapitaal, terwijl alle andere vermelde bedragen het gevolg zijn van niet-uitvoering van de kredietovereenkomst.
Het derde lid van artikel 6 van dit ontwerpbesluit is nieuw en het gevolg van de gewijzigde definitie van "regularisatie" zoals voorzien in artikel 1, eerste lid, 2°, van dit ontwerpbesluit.
Artikel 7 is ongewijzigd gebleven.
Als er verjaring van de schuldvordering wordt vastgesteld dient de kredietgever onverwijld de schrapping van de registratie van de kredietovereenkomst aan te vragen bij de Centrale. Overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan geen extra bewaringstermijn worden voorzien voor verjaarde schulden, hetgeen disproportioneel zou zijn.
In artikel 8 werd op verzoek van de Nationale Bank van België zoals opgenomen in het advies van het Begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren dezelfde toevoeging opgenomen zoals reeds behandeld onder artikel 4 over het langere behoud van gegevens in gecodeerde vorm in een datawarehouse afgescheiden van de productieomgeving, met het oog op het gebruik voor wetenschappelijke of statistische doeleinden of in het raam van de activiteiten van de Bank uitgevoerd overeenkomstig de wet van 22 februari 1998.
In artikel 9 eerste lid werden de woorden "of verworven" toegevoegd, gelet op de mogelijke `indeplaatsstelling" van kredietverzekeraars.
In het tweede lid valt de zinsnede "onderworpen zijn aan het toezicht van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten", weg. De wet van 3 augustus 2012 betreffende diverse maatregelen ter vergemakkelijking van de mobilisering van schuldvorderingen in de financiële sector is iets breder en bevat ook de instellingen die ingeschreven zijn op de lijst van institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen bij de FOD Financiën. Door de verwijzing naar artikel 2, 5° van de wet van 3 augustus 2012 wordt verondersteld dat deze onder het toezicht vallen van de FSMA, ingeschreven zijn bij de FOD Financiën of beantwoorden aan wettelijke criteria om op de Belgische Markt te opereren. In de Franse tekst werden de woorden "d'information" vervangen door de woorden "devoir d'information" omdat die beter aansluiten bij de bepalingen van het WER. In het derde lid werd een legistieke fout in het koninklijk besluit van 7 juli 2002 rechtgezet (leden in de plaats van paragrafen).
In het vierde lid stond er in het koninklijk besluit van 7 juli 2002 oorspronkelijk "De mededelingsplicht blijft ten laste van de kredietgever wiens erkenning, registratie, inschrijving of toelating wordt ingetrokken, geschrapt, geschorst of die ervan afstand doet." Gelet op de veelheid van mogelijke sancties te nemen door de FSMA lijkt het eenvoudiger te verwijzen naar het volledige hoofdstuk van het WER. Artikel 10 werd grondig geëvalueerd en herschreven in functie van de wet van 22 april 2016. In de inleidende zin werd de verwijzing naar artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 vervangen door een verwijzing naar het relevante artikel van het WER. In de bepaling onder 1° wordt het hypothecair krediet met een roerende bestemming waarvoor geen verplichting geldt tot het voorleggen van een kredietaanbod gelijkgesteld met het consumentenkrediet (waarvan het oorspronkelijk deel uitmaakte). Voor het al dan niet bestaan van de verplichting tot het voorleggen van een kredietaanbod wordt verwezen naar artikel VII.127, § 3 WER, zoals ingevoegd bij de wet van 22 april 2016.
In de bepaling onder artikel 10, 2°, van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 was de geldigheidsduur van de raadpleging voorzien op vier maanden. Deze termijn is niet langer verantwoord. De kredietovereenkomst komt tot stand bij het ondertekenen van het kredietaanbod door de consument en niet bij het verlijden van de authentieke hypotheekakte. Vanuit dat perspectief wordt derhalve voorgesteld om de volgende zin in de oorspronkelijke tekst weg te laten : Indien de kredietovereenkomst niet werd gesloten binnen vier maanden na deze raadpleging moet de kredietgever een nieuwe raadpleging verrichten. Een nieuwe raadpleging, bv. bij het uitbrengen van een aangepast kredietaanbod, zou veel eerder moeten gebeuren. De ratio legis van de raadpleging maakt dat de geldigheidstermijn zo kort mogelijk moet gehouden worden ten opzichte van de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst opdat er maximaal rekening zou kunnen worden gehouden met de kredietovereenkomsten die "te elfder ure" worden geregistreerd. Voorgesteld wordt om deze in alle redelijkheid en gelet op het verloop van de totstandkoming van het kredietaanbod en de akkoordbevinding van de consument de geldigheidsduur op vijfenveertig dagen vast te stellen. Een nieuwe raadpleging is nodig eens deze termijn werd overschreden. Als de consument het kredietaanbod heeft ondertekend binnen de gestelde termijn dan is het aanbod bindend, geldt het als kredietovereenkomst en is er geen nieuwe raadpleging nodig. Als het kredietaanbod wordt uitgebracht voor een termijn die langer dan 45 dagen zou duren dan zal de kredietgever hiermee rekening moeten houden, bv. door het voorzien van een ontbindende voorwaarde mocht na 45 dagen bij het verrichten van een nieuwe raadpleging er een nieuw krediet opduiken in de Centrale. Ander alternatief is om het kredietaanbod te beperken tot 45 dagen en zo nodig een nieuw aanbod uit te vaardigen.
De artikelen 11 en 12 van dit ontwerpbesluit bevatten geen fundamentele wijzigingen ten aanzien van het koninklijk besluit van 7 juli 2002.
In artikel 13 werd enkel het eerste lid gewijzigd. De terminologie werd aangepast en de oorspronkelijke zinsnede "voegt bij zijn aanvraag een duidelijk leesbare fotokopie recto-verso van zijn identiteitsdocument" werd gewijzigd. De bedoeling van de tekstwijziging is om toe te laten dat alle mogelijke ook niet papieren dragers door de bevoegde diensten van de Centrale zouden kunnen onderzocht worden.
Met betrekking tot de toepassing van dit artikel (er werd verkeerdelijk artikel 12.6 van het ontwerp aangeduid) merkte de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op dat inzake het inzagerecht het ontwerpbesluit bijkomende voorwaarden oplegt die niet zijn voorzien door artikel 12.6 van de hierboven vermelde verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. Deze bepaling stelt het volgende : "Onverminderd artikel 11 kan de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer hij redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die het verzoek indient als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 21, om aanvullende informatie vragen die nodig is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.". Vanzelfsprekend hebben de diensten van de Centrale een zekere manoeuvreerruimte om zich te vergewissen van de identiteit van de consument maar vermits reeds sowieso naar het identiteitsdocument dient te worden gevraagd zoals bedoeld in artikel 2 van het ontwerp lijkt artikel 8 niet in tegenspraak te zijn met de verordening.
Artikel 13 van het ontwerp lijkt ook niet in tegenspraak te zijn met artikel 15 van de verordening dat het inzagerecht regelt. Artikel 15 kent enkel een inzagerecht toe aan de "betrokkene". Artikel 13 voorziet dat dit kan gebeuren door specifieke lasthebbers of gerechtelijke mandatarissen in specifieke omstandigheden zoals omschreven in het derde lid. De verordening heeft deze casussen waaronder het mandaat gewoon niet geregeld. Op grond van artikel 13 kan de consument in ieder geval geen mandaat geven aan een kredietbemiddelaar.
Artikel 14 is ongewijzigd gebleven.
Artikel 15 heft het koninklijk besluit van 7 juli 2002 op maar een aantal bepalingen zullen nog tijdelijk gelden binnen de perken van artikel 16 van dit ontwerpbesluit dat nog een aantal bepalingen laat gelden bij wijze van overgangsmaatregel.
Artikel 16 bevat drie overgangsmaatregelen. De bepalingen opgenomen in het eerste lid lijken vanzelfsprekend : alle bestaande registraties worden behouden, de regularisatie van de wanbetalingen gebeurt echter overeenkomstig de nieuwe definitie opgenomen in artikel 1, 2° van dit ontwerpbesluit.
Het tweede lid voorziet dat de huidige bepalingen inzake de datum van het sluiten van het hypothecair krediet, met name bij het verlijden van de authentieke akte, behouden blijven tot 30 juni 2017 en de nieuwe regeling die vertrekt van de datum van onderschrijven van het kredietaanbod maar ingang vindt vanaf 1 juli 2017.
Het derde lid overbrugt de tijdsperiode tussen de raadpleging van de Centrale volgens de huidige regelgeving en de totstandkoming van de kredietovereenkomst krachtens de nieuwe regelgeving waarbij aanvaard wordt dat de oude regels van toepassing blijven.
Artikel 17 behoeft geen verdere commentaar. De datum van 1 april 2017 in artikel 18 werd weerhouden in functie van de inwerkingtreding van de overige besluiten genomen ter uitvoering van de wet van 22 april 2016.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS
ADVIES 60.897/1 VAN 21 FEBRUARI 2017 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT REGELING VAN DE CENTRALE VOOR KREDIETEN AAN PARTICULIEREN' Op 24 januari 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren '.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 16 februari 2017.
De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Wim Geurts, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 21 februari 2017. 1. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe om het koninklijk besluit van 7 juli 2002 `tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren' te vervangen door een nieuw koninklijk besluit teneinde rekening te houden met de wijzigingen die door de wet van 22 april 2016 `houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht' werden aangebracht in de regelgeving inzake hypothecair krediet, zoals die is vervat in boek VII van het Wetboek van economisch recht.Tevens wordt de gelegenheid te baat genomen om een aantal tekstverbeteringen aan te brengen in vergelijking met de tekst van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 en worden een aantal aanpassingen doorgevoerd die strekken tot een meer efficiënte werking van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 3. Onder voorbehoud van hetgeen sub 4 wordt opgemerkt, kan de ontworpen regeling worden geacht rechtsgrond te vinden in de onderscheiden bepalingen van Boek VII van het Wetboek van economisch recht, waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp zoals dit om advies is voorgelegd. 4. In de artikelen 4, § 3, en 8, § 3, van het ontwerp, wordt bepaald dat de Nationale Bank van België met het oog op het verwerken voor de doeleinden bedoeld in artikel VII.153, § 4, van het Wetboek van economisch recht, de betrokken positieve en negatieve gegevens voor langere duur kan bewaren, na codering wat betreft de persoonsgegevens.
Rechtsgrond daarvoor kan worden gevonden in de algemene bevoegdheid die de Koning put uit artikel 108 van de Grondwet om de wet uit te voeren, gelezen in samenhang met het voornoemde artikel VII.153, § 4, van het Wetboek van economisch recht.
Onderzoek van de tekst Aanhef 5. Om de reden vermeld sub 4 dient de aanhef van het ontwerp aan te vangen met een nieuw toe te voegen lid, luidende: "Gelet op de Grondwet, artikel 108;".
Artikel 2 6. In artikel 2, § 1, 6°, van het ontwerp, stemmen de woorden "het totale door de consument te betalen bedrag", in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden "le montant total à rembourser par le consommateur", in de Franse tekst.In de Nederlandse tekst lijkt te moeten worden melding gemaakt van het "terug te betalen bedrag".
Artikel 3 7. Aan het einde van artikel 3, § 1, tweede lid, 1°, van het ontwerp, moet melding worden gemaakt van "de artikelen VII.78 of VII.134 WER". 8. Het ware correcter indien in artikel 3, § 2, van het ontwerp, werd geschreven "Wanneer het krediet vervroegd wordt terugbetaald" in plaats van "Wanneer de kredietovereenkomst vervroegd wordt terugbetaald". Artikel 5 9. De verwijzing naar bepalingen van het Wetboek van economisch recht in artikel 5, § 1, 2°, c), van het ontwerp, moet uiteraard identiek zijn in de Nederlandse en de Franse tekst.Dit is nu niet het geval: in de Nederlandse tekst wordt gerefereerd aan onder meer artikel "VII.147/10, § 2 WER", terwijl in de Franse tekst wordt verwezen naar artikel "VII.147, § 2 CDE". Deze discordantie moet worden weggewerkt.
Artikel 8 10. Met betrekking tot artikel 8, § 1, 2°, van het ontwerp, rijst de vraag of niet veeleer moet worden verwezen naar "de eerste wanbetaling, bedoeld in artikel 5," in plaats van naar "de eerste wanbetaling, bedoeld in artikel 6,". Artikel 9 11. Voor zover dit overeenstemt met de bedoeling van de stellers van het ontwerp wordt in de Nederlandse tekst van artikel 9, eerste lid, van het ontwerp, ter wille van de duidelijkheid het best geschreven "aan wie de rechten voortvloeiend uit de kredietovereenkomst volledig of gedeeltelijk werden overgedragen of van wie ze volledig of gedeeltelijk werden verworven,".De redactie van de Franse tekst dient op een overeenkomstige wijze te worden verduidelijkt. 12. Nog in artikel 9, eerste lid, van het ontwerp, dient het correcte opschrift van de wet van 20 december 2002 `betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument' te worden weergegeven.13. De zinsnede "et aux organismes en créances,", in de Franse tekst van artikel 9, tweede lid, van het ontwerp, wordt niet weergegeven in de overeenkomstige Nederlandse tekst.Beide teksten dienen op dit punt aan een bijkomend onderzoek te worden onderworpen.
Artikel 16 14. Ter wille van de duidelijkheid passe men de redactie van de tweede zin van artikel 16, eerste lid, van het ontwerp, aan als volgt: "Artikel 1, eerste lid, 2°, b), van dit besluit, is van toepassing op de lopende kredietovereenkomsten in geval van regularisatie." 15. Artikel 16, tweede lid, van het ontwerp, vangt duidelijkheidshalve het best aan als volgt: "Voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming is artikel 3, § 1, tweede lid, 1°, slechts van toepassing vanaf 1 juli 2017." De griffier, Wim Geurts.
De voorzitter, Marnix Van Damme.
23 MAART 2017. - Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikelen VII.148, § 2, tweede lid, VII.152, eerste lid, VII.153, § 1, derde lid, en VII.156, § 1, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, en artikel VII.149, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014 en gewijzigd bij de wet van 22 april 2016;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren;
Gelet op het advies van het begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, gegeven op 4 november 2016;
Gelet op het advies nr. 60/216 van de Commissie voor de bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, gegeven op 23 november 2016;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 29 november 2016;
Gelet op het advies 60.897/1 van de Raad van State, gegeven op 21 februari 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities opgenomen in de artikelen I.1 en I.9 van het Wetboek van economisch recht. Ter aanvulling van deze definities wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder : 1° WER : Wetboek van economisch recht;2° regularisatie : de toestand van de geregistreerde kredietovereenkomst waarbij : a) ofwel de voorwaarden van het gebruik en, naargelang het geval, van de aflossing, de wedersamenstelling of de terugbetaling van het krediet opnieuw worden nageleefd;b) ofwel een bedrag is terugbetaald dat overeenstemt met het bedrag in hoofdsom dat moet worden gestort om het kapitaal af te lossen, terug te betalen of weder samen te stellen, vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument in zoverre deze kosten betaalbaar zijn aan de kredietgever, aan de kredietbemiddelaar of aan een door hen aangewezen derde- en, in voorkomend geval, het bedrag van de nalatigheidsintrest, de straffen, de schadevergoedingen en de kosten; c) ofwel de kredietgever niet overgaat tot de uitvoering van maatregelen ter invordering van het opeisbaar gestelde krediet en aanvaardt dat de consument, die zijn betalingsachterstand heeft aangezuiverd, opnieuw het krediet volgens de oorspronkelijk overeengekomen modaliteiten terugbetaalt of met de consument een kredietovereenkomst sluit, bedoeld in artikel VII.3, § 3, 6°, WER; d) ofwel de einddatum werd bereikt van de aanzuiveringsregeling bedoeld in deel V, titel IV, van het Gerechtelijk Wetboek;3° kredietverzekeraar : de persoon die vergund is om kredietverzekeringsverrichtingen uit te voeren in toepassing van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Voor de toepassing van dit besluit worden de kredietovereenkomsten die niet beantwoorden aan de kredietsoorten bedoeld in artikel I.9, 46° tot 49°, 51° en 52° WER, gelijkgesteld met een lening op afbetaling. HOOFDSTUK 2. - Mededeling van gegevens aan de Centrale (POSITIEVE LUIK).
Art. 2.§ 1. De gegevens die in de Centrale worden geregistreerd zijn de volgende : 1° het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, de naam, de eerste officiële voornaam en het geslacht van de consument;2° zijn geboortedatum, uitgedrukt door het nummer van de dag, van de maand en van het jaar;3° zijn woonplaats of, wanneer deze onbestaand of ongekend is, de verblijfplaats bepaald door de naam van de straat, het nummer van het gebouw en desgevallend het busnummer, de naam van de plaats evenals de postcode;4° de naam en het adres van de kredietgever en, in voorkomend geval van de overnemer of van de kredietverzekeraar;5° de kredietsoort, het nummer, de taal en de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst. Voor hypothecaire kredieten wordt bovendien aangeduid of het krediet een roerende dan wel een onroerende bestemming heeft, of het krediet gedekt is door een hypothecaire zekerheid en of het gaat om een herfinanciering; 6° voor een consumentenkrediet onder de vorm van een verkoop op afbetaling, een financieringshuur of een lening op afbetaling, of voor een hypothecair krediet met een roerende bestemming onder een van deze vormen, het totale door de consument te betalen bedrag, het termijnbedrag indien de termijnbedragen gelijk zijn, het bedrag van de eerste betalingstermijn indien de termijnbedragen ongelijk zijn, het aantal betalingstermijnen, de initiële periodiciteit van de betalingstermijnen en de datum van de eerste en van de laatste betalingstermijn;7° voor een kredietopening, het kredietbedrag en, desgevallend, de datum van het einde van de overeenkomst;8° voor een hypothecair krediet met een onroerende bestemming onder de vorm van een lening op afbetaling, het kredietbedrag, het termijnbedrag indien de termijnbedragen gelijk zijn, het bedrag van de eerste betalingstermijn indien de termijnbedragen ongelijk zijn, het aantal betalingstermijnen, de initiële periodiciteit van de betalingstermijnen en de datum van de eerste en van de laatste betalingstermijn. § 2. De naam, eerste officiële voornaam en geboortedatum en, in voorkomend geval, het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen van de consument stemmen overeen met de gegevens vermeld op al naargelang het geval : 1° de identiteitskaart, de vreemdelingenkaart of het verblijfsdocument bedoeld in artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;2° de verblijfsvergunning uitgereikt op het tijdstip van de inschrijving in het wachtregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van de voornoemde wet van 19 juli 1991;3° de identiteitskaart, het paspoort of de vervangende reisvergunning, uitgereikt aan een vreemdeling die geen verblijf houdt in het Rijk, door de Staat waar hij verblijft of waarvan hij onderdaan is.
Art. 3.§ 1. De gegevens betreffende de kredietovereenkomst worden binnen twee werkdagen na het sluiten van de overeenkomst aan de Centrale medegedeeld.
De datum van het sluiten van de kredietovereenkomst is : 1° de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst overeenkomstig de artikelen VII.78 of VII.134 WER; 2° de datum waarop de kredietgever het door de consument ondertekende kredietaanbod ontvangt;3° de datum waarop de kredietgever de door de consument ondertekende kredietovereenkomst ontvangt bij een op afstand gesloten krediet. § 2. Wanneer het krediet vervroegd wordt terugbetaald of wanneer de kredietopeningsovereenkomst wordt opgezegd en in zoverre er na terugbetaling geen nieuwe kredietopneming meer mogelijk is, melden de personen bedoeld in artikel 9, dit binnen twee werkdagen volgend op de terugbetaling van het nog verschuldigde bedrag aan de Centrale.
Art. 4.§ 1. Met het oog op hun raadpleging worden de gegevens bedoeld in artikel 2 bewaard : 1° tot drie maanden en acht werkdagen na de datum van het einde van de kredietovereenkomst;2° in voorkomend geval, tot de datum waarop de mededeling bedoeld in artikel 3, § 2, wordt verricht. § 2. Bij het verstrijken van de bewaartermijnen worden alle gegevens, bedoeld in artikel 2, verwijderd uit de Centrale.
Evenwel, wanneer er wanbetaling is, wordt de registratie verlengd tot beloop van de daartoe voorziene termijnen. § 3. Met het oog op de verwerking voor de doeleinden bedoeld in artikel VII.153, § 4 WER kan de Bank de gegevens bedoeld in artikel 2 voor langere duur bewaren, na codering wat betreft de persoonsgegevens. HOOFDSTUK 3. - Mededeling van gegevens aan de Centrale (NEGATIEVE LUIK)
Art. 5.§ 1. De wanbetalingen bedoeld in artikel VII.148, § 1, 2° WER worden in de Centrale geregistreerd indien ze beantwoorden aan de volgende criteria : 1° in geval van een verkoop op afbetaling, financieringshuur en lening op afbetaling : a) drie termijnbedragen zijn op hun vervaldag niet of onvolledig betaald, of b) een vervallen termijnbedrag is gedurende drie maanden niet of onvolledig betaald, of c) de nog te vervallen termijnbedragen zijn onmiddellijk opeisbaar geworden;2° in geval van een kredietopening : a) een bedrag aan kapitaal en/of totale kosten van het krediet voor de consument komt te vervallen overeenkomstig de voorwaarden van de kredietovereenkomst en dit werd niet of onvolledig terugbetaald binnen een termijn van drie maanden, of b) het kapitaal is volledig opeisbaar geworden, zelfs voor de termijn bedoeld in a) verstreken is, en de consument heeft het verschuldigde bedrag niet of onvolledig terugbetaald; c) in afwijking van b) zal, in geval van niet betaling van het bedrag bedoeld in de artikelen VII.95, § 2, en VII.147/10, § 2 WER, de registratie plaats vinden een maand na het verstrijken van de nulstellingstermijn. § 2. Bij de eerste registratie van een wanbetaling betreffende een kredietovereenkomst, moet het bedrag van deze wanbetaling betrekking hebben op een som hoger dan 25 euro.
Art. 6.De mededeling aan de Centrale van een wanbetaling omtrent een kredietovereenkomst bevat volgende gegevens : 1° het nummer en de taal van de kredietovereenkomst en de identificatiegegevens van de consument bepaald in artikel 2, § 1, 1° en 2° ;2° in voorkomend geval, de overdracht of de indeplaatsstelling voor de vordering uit de kredietovereenkomst, de identiteit van de overnemer of de kredietverzekeraar;3° voor een consumentenkrediet onder de vorm van een verkoop op afbetaling, een financieringshuur of een lening op afbetaling, een hypothecair krediet met een roerende bestemming onder een van die vormen of een hypothecair krediet met onroerende bestemming onder de vorm van een lening op afbetaling, de datum van de wanbetaling en a) ofwel, het vervallen en niet-betaalde kapitaal vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument;b) ofwel, in geval van opeisbaarheid, de datum van opeisbaarheid, het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet- betaalde totale kosten van het krediet voor de consument;4° voor de kredietopening de datum van wanbetaling en a) ofwel, de vervallen en niet-betaalde bedragen bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, a);b) ofwel, in geval van opeisbaarheid bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, b) en c), de datum van opeisbaarheid, het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument, tenzij in geval van een overschrijding van hetzij het beschikbare tegoed van een rekening waarvoor geen geoorloofde debetstand is voorzien, hetzij de geoorloofde debetstand op een rekening die binnen een maand moet worden afgelost, in welk geval de mededeling aan de Centrale de volgende gegevens bevat : i.de gegevens bedoeld in artikel 2, § 1, 3° tot 5°, eerste lid; ii. de datum van opeisbaarheid, het overschreden bedrag op het ogenblik dat het eisbaar is geworden, vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet betaalde totale kosten van het krediet voor de consument alsook de datum van het verstrijken van de opzeggingstermijn; 5° in voorkomend geval, de datum van de regularisatie. Mogen niet in de gemelde bedragen worden begrepen : nalatigheidsintresten, boetes of schadevergoedingen, kosten voor brieven betreffende aanmaning of ingebrekestelling, gerechtskosten en wederbeleggingsvergoedingen.
Voor de toepassing van dit artikel zijn niet begrepen in de totale kosten van het krediet voor de consument, de kosten die niet betaalbaar zijn aan de kredietgever of de kredietbemiddelaar of aan een door hen aangewezen derde.
De datum van de wanbetaling bedoeld in dit hoofdstuk is de datum waarop voldaan is aan de wettelijke registratiecriteria bedoeld in artikel 5.
Art. 7.De mededeling van de in artikel 6 bedoelde gegevens aan de Centrale gebeurt binnen acht werkdagen die volgen op de vaststelling van de wanbetaling zoals bedoeld in artikel 5 of op de regularisatie.
Het bedrag van de debetstand op het einde van elke maand, wordt binnen acht daaropvolgende werkdagen medegedeeld, voor zover dit bedrag werd gewijzigd.
Art. 8.§ 1. Met het oog op hun raadpleging worden de gegevens betreffende wanbetalingen bewaard : 1° tot twaalf maanden vanaf de datum van regularisatie van de kredietovereenkomst;2° maximaal tien jaar vanaf de datum van de eerste wanbetaling, bedoeld in artikel 5, ongeacht of de kredietovereenkomst tussentijds al dan niet werd geregulariseerd.Indien na afloop van deze maximale termijn van tien jaar een nieuwe wanbetaling zich voordoet, wordt een nieuwe tienjarige bewaartermijn opgestart vanaf de datum waarop de registratiecriteria van deze nieuwe wanbetaling zijn vervuld. § 2. Bij het verstrijken van deze termijnen, worden deze gegevens verwijderd uit de Centrale. § 3. Met het oog op de verwerking voor de doeleinden bedoeld in artikel VII.153, § 4 WER kan de Bank deze gegevens voor langere duur bewaren, na codering wat betreft de persoonsgegevens. HOOFDSTUK 4. - Personen onderworpen aan de mededelingsplicht.
Art. 9.Zijn gehouden de inlichtingen bedoeld in de artikelen 2, 3, § 2, 6 en 7, tweede lid, mede te delen aan de Centrale, de kredietgevers en de kredietverzekeraars aan wie de rechten voortvloeiend uit de kredietovereenkomst volledig of gedeeltelijk werden overgedragen of van wie ze volledig of gedeeltelijk werden verworven, evenals de personen die een activiteit van minnelijke invordering van schulden uitoefenen en die hiertoe, overeenkomstig artikel 4, § 1, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, ingeschreven zijn bij de FOD Economie en aan wie de overeenkomst of de schuldvordering uit de kredietovereenkomst werd overgedragen of door wie deze werd verworven overeenkomstig de artikelen VII.102 en VII.147/17 WER. In geval van overdracht van schuldvordering aan of indeplaatsstelling van de mobiliseringsinstellingen in de zin van artikel 2, 5°, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende diverse maatregelen ter vergemakkelijking van de mobilisering van schuldvorderingen in de financiële sector of andere daartoe door de Koning aangewezen personen, blijft de mededelingsplicht bedoeld in artikel VII.149, § 2, WER, ten laste van de overdragende instelling of oorspronkelijke schuldeiser.
In geval van volledige of gedeeltelijke overdracht van of indeplaatsstelling in de rechten voortvloeiend uit de kredietovereenkomst aan andere personen dan die vermeld in het eerste en tweede lid, blijft de mededelingsplicht ten laste van de overdrager of de oorspronkelijke schuldeiser.
De mededelingsplicht blijft ten laste van de kredietgever wiens vergunning of registratie het voorwerp uitmaakt van een maatregel bedoeld in boek XV, titel 2, hoofdstuk 3 WER of die ervan afstand doet.
In geval van faillissement of vereffening van de personen die mededelingsplichtig zijn neemt de curator of de vereffenaar de mededelingsplicht over. HOOFDSTUK 5. - Raadpleging van de Centrale.
Art. 10.Met toepassing van artikel VII.149, § 1, WER, raadpleegt de kredietgever de Centrale : 1° in geval van een consumentenkrediet of een hypothecair krediet met een roerende bestemming waarvoor geen verplichting geldt tot het voorleggen van een kredietaanbod, binnen een termijn van twintig dagen die aan het sluiten van de kredietovereenkomst voorafgaat;2° in geval van een hypothecair krediet waarvoor de verplichting geldt tot het voorleggen van een kredietaanbod, binnen een termijn van vijftien dagen die aan het overhandigen van het aanbod voorafgaat. Deze raadpleging blijft gedurende vijfenveertig dagen geldig.
Art. 11.De raadplegingen van de Centrale individualiseren de kredietnemer bij middel van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen en/of de naam, de eerste officiële voornaam en de geboortedatum.
Bij de raadpleging van de Centrale, verduidelijkt de kredietgever de reden hiervan in overeenstemming met de bepalingen in artikel VII.153, § 2, eerste en tweede lid WER.
Art. 12.Bij raadpleging van de Centrale vermeldt het antwoord de geregistreerde gegevens met uitzondering van de naam van de kredietgever, van de overnemer, het nummer en de taal van de kredietovereenkomst. De Centrale wordt gemachtigd een synthetisch antwoord te verstrekken op basis van het geheel of een deel van de geregistreerde inlichtingen.
Indien de raadpleging betrekking heeft op een niet in de Centrale geregistreerde persoon, wordt zulks in het antwoord vermeld.
Art. 13.De consument die het recht op toegang wenst uit te oefenen, dient zijn identiteit te bewijzen aan de hand van zijn identiteitsdocument zoals bedoeld in artikel 2, § 2.
Elke aanvraag door de consument tot rechtzetting of verwijdering van op zijn naam geregistreerde verkeerde gegevens moet bovendien vergezeld zijn van elk document dat de gegrondheid van de aanvraag rechtvaardigt.
Het recht op toegang, op rechtzetting of op verwijdering van verkeerde gegevens wordt ofwel persoonlijk uitgeoefend, ofwel door een advocaat, een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris, in het raam van de uitvoering van de kredietovereenkomst. HOOFDSTUK 6. - Diverse bepalingen
Art. 14.De personen die gehouden zijn gegevens aan de Centrale mede te delen, of ze te raadplegen, mogen daartoe aan andere personen volmacht geven, voor zover de gevolmachtigden eveneens gehouden zijn gegevens mede te delen aan de Centrale of bevoegd zijn ze te raadplegen. Een exemplaar van de volmacht moet voorafgaandelijk aan de Centrale worden overgemaakt. HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepaling
Art. 15.Onverminderd de toepassing van artikel 16 van dit besluit, wordt het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juli 2009, 3 maart 2011 en 26 mei 2011, opgeheven. HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen
Art. 16.De registraties verricht in toepassing van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren blijven behouden in de Centrale. In geval van regularisatie wordt artikel 1, 2°, b), van dit besluit van toepassing op de lopende kredietovereenkomsten.
Voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming is artikel 3, § 1, tweede lid, 1°, slechts van toepassing vanaf 1 juli 2017. Tot zolang gelden de data bedoeld in artikel 3, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. Indien de raadpleging van de Centrale plaats vond voor de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 10 van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren maar de kredietovereenkomst gesloten wordt na de inwerkingtreding dan blijven de termijnen bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 7 juli 2002 gelden. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2017.
Art. 18.De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 maart 2017.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS