gepubliceerd op 15 mei 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid
23 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op de artikelen 30 en 39, gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op de artikelen 1, 2 en 4;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 december 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 17 januari 2001;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, gegeven op 18 december 2000;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 29 december 2000;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat één van de bepalingen van hoofdstuk V van Titel IX, van de programmawet van 2 januari 2001 die moeten uitgevoerd worden, uitwerking heeft met ingang van 1 april 2000, dat deze uitvoeringsmaatregelen bijgevolg uitwerking hebben op dezelfde datum als de wettelijke bepalingen die zij uitvoeren en dat bijgevolg de nieuwe werknemers en hun werkgevers zo spoedig mogelijk kennis dienen te hebben van deze uitvoeringsmaatregelen;
Gelet op advies 31.213/1 van de Raad van State, gegeven op 30 januari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° personeelsbestand : de personen waarvoor de werkgever één of meerdere van de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 2, 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, in artikel 2, §§ 2, 3 en 3bis, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij verschuldigd is. Bij het bepalen van het personeelsbestand van een uitzendbedrijf worden de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, buiten beschouwing gelaten.
Voor de toepassing van artikel 39, § 3, van de wet, wordt rekening gehouden met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de voornoemde wet van 24 juli 1987, bij het bepalen van het personeelsbestand van de gebruiker.
Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, is de som van de voltijdse equivalenten-breuken, berekend per individuele werknemer over het betrokken kwartaal. Onder kwartaal verstaan we het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De voltijdse equivalenten-breuk berekend per werknemer over het kwartaal wordt hierna VTE-breuk geheten. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. »; 2° in 5°, wordt b), vervangen als volgt : « b) en die opgericht zijn : als vereniging zonder winstoogmerk; als instelling van openbaar nut; als feitelijke vereniging; als vennootschap met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven; als ziekenfonds of als landsbond van ziekenfondsen. »
Art. 2.In voormeld koninklijk besluit wordt een nieuw artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 1bis.§ 1. 1° Bij de berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer, wordt rekening gehouden met volgende factoren : J = het aantal arbeidsdagen bedoeld in artikel 24, 1° van voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969, met uitsluiting van de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, en de dagen gedekt door een opzegvergoeding;
Y1 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de sociale zekerheidsbijdragen omwille van economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out;
Y2 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de socialezekerheidsbijdragen, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst;
Y3 = het aantal kalenderdagen, met uitzondering van de zondagen en met uitzondering van de zaterdagen indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld, begrepen in het betrokken kwartaal. Komen evenwel niet in aanmerking, de kalenderdagen dat de werknemer niet met een startbaanovereenkomst is verbonden met de werkgever;
H = het aantal voor een deeltijdse werknemer aangegeven arbeidsuren overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J;
U = het aantal uren dat een voltijds tewerkgestelde werknemer per week werkt, die hetzelfde werk in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde sector verricht;
E = 13. Indien de werknemer normalerwijze betaald wordt met een andere dan een maandelijkse frequentie, beloopt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal;
T = het maximaal aantal arbeidsdagen in het betrokken kwartaal. Dit maximaal aantal dagen wordt bekomen door de factor E te vermenigvuldigen met 6 of met 5 indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld; 2° voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, wordt de VTE-breuk berekend als volgt : a.voor een voltijds tewerkgestelde werknemer : VTE-breuk = Y1 : T b. voor een deeltijds tewerkgestelde werknemer : VTE-breuk = (H.<6;34>Y1) : (J.<6;34>U.<6;34>E) 3° de VTE-breuk van een jongere met een startbaanovereenkomst, wordt berekend als volgt : a.voor een voltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : VTE-breuk = Y2 : T b. voor een deeltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet : VTE-breuk = (H <6;34>Y2) : (J.<6;34>U.<6;34>E) c. voor een jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet : VTE-breuk = Y3 : T 4° zo de werknemer gedurende het kwartaal deels voltijds en deels deeltijds is tewerkgesteld, dan moeten beide perioden afzonderlijk worden berekend. Indien de arbeidsvoorwaarden van de werknemer wijzigen zodat de factor T of U wijzigt dan wordt de VTE-breuk van de betrokken werknemer afzonderlijk berekend voor elke periode met een gelijke T of U; 5° de VTE-breuk van één enkele werknemer kan nooit groter zijn dan 1. De VTE-breuk bekomen met de formules sub 2° en 3° wordt afgerond tot op twee cijfers na de komma waarbij 0,005 wordt afgerond naar boven; 6° bij het berekenen van de VTE-breuk voor de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces zijn tewerkgesteld, worden de formules sub 3°, a en b, gebruikt;7° bij het berekenen van de VTE-breuk wordt een uitzendkracht die ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, steeds als een deeltijdse werknemer beschouwd. § 2. Wat echter de werkgevers betreft die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, wordt de VTE-breuk, voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, en voor de jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, steeds berekend overeenkomstig de formules sub § 1, 3°, a en b".
Art. 3.In artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van § 2 worden de woorden "overeenkomt met een voltijdse bezetting van 3 % van zijn personeelsbestand" vervangen door de woorden "ten minste 3 % beloopt van zijn personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten";2° het tweede lid van § 2 wordt vervangen als volgt : « Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, wordt dit aantal bepaald in verhouding tot het gemiddelde van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, dat wordt tewerkgesteld gedurende de periode van het voorgaande jaar tijdens welke de tewerkstelling ten minste 10 % heeft bereikt van het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over elk kwartaal van de periode tijdens welke het seizoenbedrijf ten minste 10 % van het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand tewerkstelt, van alle nieuwe werknemers samen te tellen.De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. »; 3° in het eerste lid van § 3 worden de woorden "overeenkomt met een voltijdse bezetting van 3 % van zijn personeelsbestand" vervangen door de woorden "ten minste 3 % beloopt van zijn personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten";4° het tweede lid van § 3 wordt vervangen als volgt : « Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, wordt dit aantal bepaald in verhouding tot het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, dat wordt tewerkgesteld in de loop van het voorgaande jaar door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen.De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. »; 5° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet, moet het saldo van de in §§ 2 en 3 bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid. »
Art. 4.In artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van § 1 wordt vervangen als volgt : « Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, moet elke werkgever uit de openbare sector en, wanneer hij behoort tot de non-profitsector, elke werkgever uit de private sector een aantal nieuwe werknemers tewerkstellen a rato van 1,5 % van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar wanneer dit personeelsbestand ten minste 50 werknemers telt op 30 juni van het voorgaande jaar, behalve wat de Federale Staat en de overheidsinstellingen die ervan afhangen betreft die 2000 nieuwe werknemers moeten tewerkstellen.»; 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Het aantal nieuwe werknemers, bedoeld in § 1, wordt bepaald door de VTE-breuk, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. »; 3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3°, van de wet, moet het saldo van de in § 2, bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid. »
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2000.
Art. 6.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de openbare besturen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE