Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 maart 2001
gepubliceerd op 17 mei 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012412
pub.
17/05/2001
prom.
23/03/2001
ELI
eli/besluit/2001/03/23/2001012412/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op de artikelen 23 en 37, en op de artikelen 32, 39, 44 en 47, gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op de artikelen 1, 2, 3, 7, 8 en 12;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 december 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 19 januari 2001;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, gegeven op 18 december 2000;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 29 december 2000;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat sommige van de bepalingen van hoofdstuk V van Titel IX, van de programmawet van 2 januari 2001, uitwerking hebben met ingang van 1 april 2000 en dat andere bepalingen van hetzelfde hoofdstuk uitwerking hebben op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, dat deze uitvoeringsmaatregelen bijgevolg uitwerking hebben op dezelfde datum als de wettelijke bepalingen die zij uitvoeren en dat bijgevolg de nieuwe werknemers en hun werkgevers zo spoedig mogelijk kennis dienen te hebben van deze uitvoeringsmaatregelen;

Gelet op advies 31.212/1 van de Raad van State, gegeven op 30 januari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid wordt vervangen als volgt : « 4° personeelsbestand : de personen waarvoor de werkgever één of meerdere van de bijdragen bedoeld in artikel 38, § § 2, 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, in artikel 2, § § 2, 3 en 3bis, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij verschuldigd is.

Bij het bepalen van het personeelsbestand van een uitzendbedrijf worden de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, buiten beschouwing gelaten.

Voor de toepassing van artikel 39, § 3, van de wet, wordt rekening gehouden met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, bij het bepalen van het personeelsbestand van de gebruiker.

Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, is de som van de voltijdse equivalenten-breuken, berekend per individuele werknemer over het betrokken kwartaal. Onder kwartaal verstaan we het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De voltijdse equivalenten-breuk berekend per werknemer over het kwartaal wordt hierna VTE-breuk geheten. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. »

Art. 2.In voormeld koninklijk besluit wordt een nieuw artikel 1bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1bis.§ 1. 1° Bij de berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer, wordt rekening gehouden met volgende factoren : J = het aantal arbeidsdagen bedoeld in artikel 24, 1° van het voornoemde koninklijk besluit van 28 november 1969, met uitsluiting van de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, en de dagen gedekt door een opzegvergoeding;

Y1 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de sociale zekerheidsbijdragen omwille van economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out;

Y2 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst;

Y3 = het aantal kalenderdagen, met uitzondering van de zondagen en met uitzondering van de zaterdagen indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld, begrepen in het betrokken kwartaal. Komen evenwel niet in aanmerking, de kalenderdagen dat de werknemer niet met een startbaanovereenkomst is verbonden met de werkgever;

H = het aantal voor een deeltijdse werknemer aangegeven arbeidsuren overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J;

U = het aantal uren dat een voltijds tewerkgestelde werknemer per week werkt, die hetzelfde werk in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde sector verricht;

E = 13. Indien de werknemer normalerwijze betaald wordt met een andere dan een maandelijkse frequentie, beloopt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal;

T = het maximaal aantal arbeidsdagen in het betrokken kwartaal. Dit maximaal aantal dagen wordt bekomen door de factor E te vermenigvuldigen met 6 of met 5 indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld; 2° voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, wordt de VTE-breuk berekend als volgt : a.voor een voltijds tewerkgestelde werknemer : VTE-breuk = Y1 : T b. voor een deeltijds tewerkgestelde werknemer : VTE-breuk = (H .Y1) : (J . U . E) 3° de VTE-breuk van een jongere met een startbaanovereenkomst, wordt berekend als volgt : a.voor een voltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : VTE-breuk = Y2 : T b. voor een deeltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet : VTE-breuk = (H .Y2) : (J . U . E) c. voor een jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet : VTE-breuk = Y3 : T 4° zo de werknemer gedurende het kwartaal deels voltijds en deels deeltijds is tewerkgesteld, dan moeten beide perioden afzonderlijk worden berekend. Indien de arbeidsvoorwaarden van de werknemer wijzigen zodat de factor T of U wijzigt dan wordt de VTE-breuk van de betrokken werknemer afzonderlijk berekend voor elke periode met een gelijke T of U; 5° de VTE-breuk van één enkele werknemer kan nooit groter zijn dan 1. De VTE-breuk bekomen met de formules sub 2° en 3° wordt afgerond tot op twee cijfers na de komma waarbij 0,005 wordt afgerond naar boven; 6° bij het berekenen van de VTE-breuk voor de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces zijn tewerkgesteld, worden de formules sub 3°, a en b, gebruikt; 7° bij het berekenen van de VTE-breuk wordt een uitzendkracht die ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, steeds als een deeltijdse werknemer beschouwd. § 2. Wat echter de werkgevers betreft die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, wordt de VTE-breuk, voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, en voor de jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, steeds berekend overeenkomstig de formules sub § 1, 3°, a en b".

Art. 3.In artikel 2, § 1, vijfde lid, van voormeld koninklijk besluit, worden de woorden "op 30 juni" vevangen door de woorden "tijdens het tweede kwartaal".

Art. 4.In artikel 3, eerste lid, van voormeld koninklijk besluit, worden de woorden "binnen zeven dagen" vervangen door de woorden "binnen de dertig dagen".

Art. 5.Artikel 7 van voormeld koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de in artikel 37, § 1, van de wet bedoelde vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, moet de werkgever, in de trimesteriële aangifte aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, de identiteit van de werknemers vermelden voor wie die vermindering wordt gevraagd, en het bewijs leveren dat de in artikel 37 van de wet bedoelde voorwaarden zijn vervuld.

Voor de toepassing van artikel 37 van de wet is er, per kwartaal, een nettotoename van het personeelsbestand wanneer het personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten over het betrokken kwartaal, hoger ligt dan het personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

De stagiairs tewerkgesteld overeenkomstig voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan, de personen die met hen worden gelijkgesteld krachtens artikel 4, § 1, tweede lid, en krachtens artikel 7, § 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983, alsook de overeenkomstig de wet tewerkgestelde nieuwe werknemers, worden niet in aanmerking genomen om de in het derde en vierde lid bedoelde nettotoename te bepalen. § 2. De in artikel 44, §§ 1 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 3 % bereikt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

De in artikel 44, §§ 2 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 3 % overschrijdt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

De in artikel 44, §§ 3 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 5 % bereikt of overschrijdt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

Onverminderd artikelen 44, § 6, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, wordt, voor de toepassing van artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4, van de wet, het aantal nieuwe werknemers die door een werkgever zijn tewerkgesteld, bepaald in verhouding tot het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis.

Voor de berekening van de vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 44, §§ 1 tot 4, van de wet, waarop de werkgever in een kwartaal recht heeft worden, naar gelang het geval, de bedragen van respectievelijk 20 000 frank of 45 000 frank, vermenigvuldigd met de factor |gm, zijnde de breuk van de prestaties. Deze factor |gm wordt vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in artikel 1, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Om de bij artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4 van de wet bedoelde verminderingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid te genieten, moet de werkgever in de trimesteriële verklaring aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, de identiteit van de laaggeschoolde jongeren vermelden voor wie die verminderingen worden gevraagd en het bewijs leveren dat de in artikel 44 van de wet bedoelde voorwaarden zijn vervuld.

Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet, moet het saldo van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid.

Het voordeel van de verminderingen van de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 44 van de wet wordt bepaald door de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen, op basis van de beschikbare gegevens op het einde van het derde kwartaal dat volgt op het kwartaal waarvoor de werkgever de toekenning van de verminderingen aanvraagt. Zo bepaald, is het bedrag van het toegekende voordeel definitief behalve indien, tengevolge van een onvolledige aangifte, blijkt dat de bepalingen betreffende de verplichting om jongeren met een startbaanovereenkomst aan te werven, niet vervuld zijn of dat de startbaanovereenkomsten de toekenning van de verminderingen niet toelaten, in welk geval de bedragen van de verminderingen bedoeld in artikel 44 worden geannuleerd of verminderd".

Art. 6.Artikel 8 van het voormelde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.§ 1. Onverminderd de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, van de wet, wordt het aantal nieuwe werknemers die met toepassing van artikel 39, § 2, van de wet, door een werkgever uit de private sector moet zijn tewerkgesteld, bepaald in verhouding tot het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. § 2. Onverminderd de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, moeten de werkgevers uit de private sector, allen samen en ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, krachtens artikel 39, § 3 van de wet, een aantal nieuwe werknemers in dienst nemen. Dit aantal wordt bepaald in verhouding tot het totaal van de personeelsbestanden, berekend in voltijdse equivalenten, van de werkgevers uit de private sector van wie het personeelsbestand op 30 juni van het voorgaande jaar ten minste 50 werknemers telt, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. § 3. Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet, moet het saldo van de in §§ 1 en 2 bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid. »

Art. 7.In artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit, worden de woorden "de Directeur-generaal van de Afdeling van de juridische studiën" vervangen door de woorden "de Directeur-generaal van de administratie van de Studiën, de Documentatie en de Geschillen".

Art. 8.Het model van startbaanovereenkomst gevoegd bij voormeld koninklijk besluit wordt vervangen door het model als bijlage bij dit besluit.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2000, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking heeft met ingang op de dag van inwerkingtreding van artikel 40 van de programmawet van 2 januari 2001 en van artikelen 7 en 8 die in werking treden de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 10.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage bij de startbaanovereenkomst VERKLARENDE NOTEN : Gegevens van de werkgever: - « private / openbare » : schrappen wat niet past; - RSZ-nr. of RSZ-PPO-nr.:- invullen wat van toepassing is, naargelang de betrokken werkgever ingeschreven is bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten; - VOLLEDIG invullen, ook voorloopnullen.

Gegevens van de nieuwe werknemer : - « Naam » en « Voornaam » : één karakter per vakje - liefst in hoofdletters; - « Geboortedatum » : 2 cijfers voor de dag, 2 cijfers voor de maand, 4 cijfers voor het jaartal (« dd. mm.jjjj »); - « Geslacht »: het gepaste vakje aankruisen; - « heeft de school verlaten sinds/geniet niet meer van een inschakelingsparcours sinds » : schrappen wat niet past; - « werkzoekende/uitkeringsgerechtigde volledig werkloze »: schrappen wat niet past; data: « dd. mm.jjjj »; - « laaggeschoold/hooggeschoold » : ter informatie (deze lijst is niet exhaustief) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Artikel 1 : -Vermeld het type van overeenkomst: 1. Een voltijdse of deeltijdse arbeidsovereenkomst (minstens halftijds) voor arbeider of bediende;2. Een overeenkomst werk-opleiding;3. Een deeltijdse (minimum halftijdse) arbeidsovereenkomst gekoppeld aan een opleiding voor het andere deel van de tijd;4. Een leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;5. Een leerovereenkomst voor de middenstand;6. Een stage-overeenkomst georganiseerd voor de middenstandsopleiding;7. Een overeenkomst voor de inschakeling in het arbeidsproces. - « de functie/het beroep » : schrappen wat niet past en specifiëren (met vermelding van de classificatie en/of het niveau wanneer de werkgever tot de openbare sector behoort).

Artikel 2 : -indien de startbaanovereenkomst bestaat uit een arbeidsovereenkomst (artikel 1, 1° of 3°), moet de nieuwe werknemer minstens halftijds tewerkgesteld worden; voor overeenkomsten werk-opleiding (artikel 1, 2°) geldt deze regel sowieso al; - indien, bij deeltijdse tewerkstelling van de nieuwe werknemer, een uurrooster wordt toegepast dat niet binnen de grenzen van 1 week gedefinieerd kan worden, moet in artikel 2 van de startbaanovereenkomst de op jaarbasis berekende gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de nieuwe werknemer vermeld worden; - indien de startbaanovereenkomst bestaat uit een leer-, stage- of andere overeenkomst (artikel 1, 4° tot 7°), moeten de uren die de nieuwe werknemer in het kader van zijn praktijkopleiding in de onderneming doorbrengt, ingevuld worden - zo nodig eveneens in de vorm van een op jaarbasis berekend gemiddelde.

Artikel 3 : -« onbepaalde duur » of « bepaalde duur » : het vakje aankruisen dat van toepassing is; data : « dd. mm.jj ». - mogelijke duur van startbaanovereenkomsten : voor de arbeidsovereenkomsten bedoeld in artikel 1, 1°, van de startbaanovereenkomst : maximum 12 maanden, met ingang van de dag waarop de nieuwe werknemer begint met de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst; voor de overeenkomsten bedoeld in artikel 1, 2° tot 7° van de startbaanovereenkomst : - minimum 12 maanden; - maximum 24 maanden, met ingang van de dag waarop de nieuwe werknemer begint met de uitvoering van zijn arbeids-, leer-, stage- of andere overeenkomst; - indien de voorziene opleiding langer duurt dan 24 maanden moet de duur van de startbaanovereenkomst eveneens langer zijn dan 24 maanden, met een maximum van 36 maanden. - Indien de periodes van de opleiding, de leertijd, de stage of de inschakeling minder bedraagt dan 12 maanden moet een tweede startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 1, 1° gegeven worden zodat een duur van 12 maanden wordt bereikt.

Artikel 4 : - wanneer - en ALLEEN wanneer - de startbaanovereenkomst bestaat uit een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 1, 1°, dan heeft de werkgever de mogelijkheid om een bedrag dat gelijk is aan 10 % van het normaal verschuldigd loon (zie hierboven) te besteden aan de opleiding van de nieuwe werknemer; de manier waarop dit bedrag concreet zal besteed worden moet in artikel 4, § 2, van de startbaanovereenkomst gespecifieerd worden; - indien de werkgever gebruik maakt van de hierboven beschreven mogelijkheid, dan mag het loon dat normaal verschuldigd is aan de nieuwe werknemer (zie hierboven), herleid worden tot minimum 90 % (ALLEEN bij arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 1, 1°, van de startbaanovereenkomst);

OPGELET : het bedrag dat bekomen wordt na het in mindering brengen van de 10 % mag niet lager zijn dan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, rekening houdend met de reëel gepresteerde arbeidsduur; zelfs indien hierdoor het reëel uitgekeerd loon van de nieuwe werknemer hoger zou zijn dan 90 % van het normaal verschuldigd loon, dan nog moet de inspanning van de werkgever ten bate van de opleiding van de nieuwe werknemer 10 % bedragen van het normaal verschuldigd loon; - het toepassen van de 90 %-regel moet expliciet vermeld worden in artikel 4, § 2, van de startbaanovereenkomst (aankruisvakje).

Artikel 5 : - « opleiding » : de benaming en/of de inhoud van de gevolgde opleiding/cursus specifiëren; - « inrichting » : volledige benaming van de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling; - « totale duur » : te specifiëren in uren, dagen, weken, maanden of jaren.

Artikel 6 : - principe: ALLE wettelijke, reglementaire en conventionele bepalingen die normaal van toepassing zijn op de overeenkomsten, die vermeld worden in artikel 1 van de startbaanovereenkomst, blijven gelden op dergelijke overeenkomsten wanneer ze het voorwerp uitmaken van een startbaanovereenkomst; het feit dat ze gesloten worden in het kader van een startbaan heeft hierop geen enkele invloed, behalve in drie gevallen, voorzien in de artikelen 33 tot 35 van voornoemde wet van 24 december 1999 : - « artikel 33 » : de mogelijkheid dat het normaal verschuldigd loon herleid wordt tot 90 % (zie hierboven onder artikel 4); - « artikel 34 » : tijdens de ganse duur van de uitvoering van de startbaanovereenkomst mag de nieuwe werknemer met behoud van zijn loon of zijn (leer)vergoeding afwezig zijn om in te gaan op werkaanbiedingen; op dit recht staat geen beperking; de nieuwe werknemer moet enkel een attest van de andere (potentiële) werkgever voorleggen met vermelding van de plaats, de dag en het uur waarop hij zich heeft aangeboden; - « artikel 35 » : indien de nieuwe werknemer een andere betrekking vindt bij een andere werkgever, mag hij de overeenkomst waaruit de startbaanovereenkomst bestaat beëindigen mits een opzeggingstermijn van 7 dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening; de normale regels inzake opzegging door de werknemer van de arbeidsovereenkomsten die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (artikelen 40, 59 en 82 van deze wet) zijn dus niet meer van toepassing in het kader van een startbaanovereenkomst; wat de leerovereenkomsten betreft die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, worden de normale regels inzake beëindiging door de leerling (artikelen 35 tot 38 en 40 van deze wet) terzijde geschoven; deze afwijkende opzeggingsregeling is NIET van toepassing op arbeidsovereenkomsten die niet onder het toepassingsgebied vallen van voornoemde wet van 3 juli 1978, noch op de overeenkomsten bedoeld in artikel 1, 5° tot 7°, van de startbaanovereenkomst.

Ondertekening - wanneer de nieuwe werknemer minderjarig is (ingeval overeenkomstig artikel 23, § 1, 2° of 3°, startbaanovereenkomsten gesloten kunnen worden met werkzoekende jongeren van minder dan 25 of 30 jaar, naargelang het geval), moet de startbaanovereenkomst medeondertekend worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger (vader/moeder/voogd).

Belangrijke informatie : - de werkgever is verplicht om binnen de 30 dagen een kopie van elke startbaanovereenkomst te bezorgen aan de Directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid (Directie van de inschakeling in het arbeidsproces) van het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Belliardstraat 51, te 1040 BRUSSEL, (fax : 02-233 48 55) (zie artikel 32, tweede lid, van voornoemde wet van 24 december 1999); - wanneer een startbaanovereenkomst voortijdig beëindigd wordt, moet de nieuwe werknemer dit meedelen, met vermelding van de effectieve datum van beëindiging, aan de Directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid (Directie van de inschakeling in het arbeidsproces) van het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid 51, 1040 BRUSSEL (tel : 02-233 46 79 - fax: 02-233 48 55) (zie artikel 36 van voornoemde wet van 24 december 1999).

Nuttige informatie : - het model van startbaanovereenkomst kan gedownload worden van de Internetsite van het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, op het adres http://www.meta.fgov.be.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 maart 2001, tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^