gepubliceerd op 28 februari 2005
Koninklijk besluit betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie
23 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, inzonderheid op de artikelen 4, § 3, 2° en 3° en 20;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 december 2004;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 23 december 2004;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 december 2004;
Gelet op het advies nr. 38.025/1 van de Raad van State, gegeven op 10 februari 2005, met toepassing van artikel 84, § 1er, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;2° het Comité : het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie.
Art. 2.De zetel van het Comité is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest en binnen de gebouwen van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie.
Art. 3.Het Comité kan slechts geldig beraadslagen wanneer de helft van de leden aanwezig zijn en indien drie van de groepen, zoals vermeld in artikel 4, § 2, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° van de wet vertegenwoordigd zijn.
Na een tweede bijeenroeping beraadslaagt het Comité evenwel geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art. 4.In geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger zoals bepaald in artikel 4, § 2, 1°, a van de wet.
In geval van afwezigheid of verhindering van de secretaris, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger bepaald in artikel 4, § 2, 1°, b van de wet.
Art. 5.Na volledigverklaring is de secretaris belast met het toezenden van de dossiers aan de leden van het Comité en in voorkomend geval aan het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten, ten minste drie dagen voor de vergadering van het Comité.
Art. 6.Het Comité vergadert op uitnodiging van de voorzitter, of nadat erom verzocht wordt door de Minister van Economie of de Minister van Middenstand of door twee derde van zijn leden.
De voorzitter legt de agenda van de zittingen vast.
Art. 7.De voorzitter vertegenwoordigt het Comité tegenover derden.
Art. 8.Ieder werkend lid van het Comité kan zich door een plaatsvervangend lid laten vertegenwoordigen.
De werkende leden bedoeld in artikel 4, § 2, 2° tot 7° van de wet kunnen zich slechts op geldige wijze laten vervangen door een plaatsvervangend lid dat in dezelfde groep werd gekozen als het werkend lid dat het vervangt.
Als een lid op meer dan drie opeenvolgende vergaderingen van het Comité afwezig is en niet vertegenwoordigd is door zijn plaatsvervanger, moet de voorzitter de Minister van Economie en de Minister van Middenstand informeren. De Koning kan het betrokken lid van zijn functie ontheffen, zonder andere motivering.
Art. 9.De vergaderingen zijn openbaar, met uitzondering van de gevallen zoals voorzien in het huishoudelijk reglement. De beraadslagingen en de stemming zijn niet openbaar.
Art. 10.Het Comité moet de aanvragers horen die hierom verzoeken door middel van het sociaal-economisch dossier bedoeld in artikel 5 van de wet.
Art. 11.De voorzitter nodigt acht dagen voor de zitting, de aanvrager alsook de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten per aangetekend schrijven uit om zich uit te spreken over de aanvraag, zoals bepaald in artikel 7, § 2 van de wet.
Art. 12.De voorzitter kan, met de goedkeuring van de leden, deskundigen uitnodigen.
De deskundigen op wie het Comité beroep doet, nemen geen deel aan de beraadslaging, noch aan de stemming.
Art. 13.Voor het onderzoek van de dossiers kan het Comité alle onderzoeken uitvoeren en alle inlichtingen vragen die nodig blijken om de juistheid na te gaan van de gegevens vermeld in de aanvragen of om de problemen van algemene of bijzondere aard die verband houden met zijn opdracht te behandelen.
Art. 14.Bij meerderheid van zijn leden, geeft het Comité een met redenen omkleed advies.
In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Het advies geeft eveneens de verschillende standpunten weer die binnen het comité werden uiteengezet.
Art. 15.Het Comité mag in zijn schoot een bureau oprichten.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de samenstelling en werkingsmodaliteiten van het bureau.
Art. 16.Het Comité stelt een jaarverslag op over zijn activiteiten en maakt dit over aan de Minister van Economie en aan de Minister van Middenstand.
Art. 17.Aan de werkende leden en plaatsvervangende leden van het Comité, waarop het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel of het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten of het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten niet van toepassing is, wordt, per vergadering van het Comité, een presentiegeld toegekend van 37 euro.
De reiskosten van de voorzitter, werkende leden, plaatsvervangende leden en deskundigen worden terugbetaald conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965, houdende algemene reglementering op het gebied van reiskosten, van toepassing op ambtenaren die bekleed zijn met de klasse A4 of A5.
Art. 18.De uitgaven die voortvloeien uit de opdracht van het Comité en de werkingskosten komen ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2005.
Art. 20.Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Economie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 februari 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE