gepubliceerd op 24 april 2018
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten naar aanleiding van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid en het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving
9 MAART 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten naar aanleiding van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid en het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving
VERSLAG AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING 1 SITUERING 1.1. Inleiding 1.2. Uitbreiding met omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten 1.3. Uitbreiding met omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen 1.4. Provinciale omgevingsambtenaar 1.1. Inleiding Op 23 februari 2017 trad de regeling met betrekking tot de omgevingsvergunning in werking (1). Uiterlijk 1 januari 2018 traden alle gemeenten tot deze nieuwe regeling toe (2).
Ondertussen werden een aantal wijzigingen en uitbreidingen doorgevoerd aan deze regeling, die echter nog verdere uitwerking behoeven (3).
Voorliggend besluit heeft deze verdere uitwerking tot doel, samen met een aantal technische aanpassingen en verduidelijkingen.
Gehanteerde afkortingen : o DABM : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, Belgisch Staatsblad van 3 juni 1995 o decreet van 21 oktober 1997 : het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, Belgisch Staatsblad van 10 januari 1998 o decreet van 15 juli 2016 : het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, Belgisch Staatsblad van 29 juli 2016 o decreet van 8 december 2017 : het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, Belgisch Staatsblad van 20 december 2017 o Omgevingsvergunningenbesluit : het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, Belgisch Staatsblad van 23 februari 2016 o Omgevingsvergunningendecreet : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2014 o VCRO : de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 1.2. Uitbreiding met omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten Het Omgevingsvergunningendecreet, van kracht sinds 23 februari 2017, is een procedureel kaderdecreet voor een geïntegreerde vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld worden volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure.
De vergunnings- en meldingsplicht op het vlak van stedenbouw en milieu blijven inhoudelijk geregeld in de VCRO en het DABM. Met het decreet van 15 juli 2016 werd de procedure voor het bekomen van een socio-economische vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunningenprocedure. Hierdoor is er geen sprake meer van aparte vergunningsprocedures in het geval een handelsvestiging onder de verschillende wetgevingen valt. Het aanvragen en beoordelen van een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten verloopt dan ook via de procedures, opgenomen in het Omgevingsvergunningendecreet (4).
Het Omgevingsvergunningenbesluit dient te worden aangepast om rekening te kunnen houden met de doorgevoerde integratie van de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten in de omgevingsvergunning. 1.3. Uitbreiding met omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen Bij de opmaak van het decreet van 8 december 2017 werd onderzocht of er, naast de socio-economisch vergunning/omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten, nog andere vergunningen waren die geïntegreerd konden worden in de omgevingsvergunning. Het resultaat hiervan was de integratie van de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen (5).
Vegetaties zijn natuurlijke en half-natuurlijke begroeiingen zoals vennen, heiden, moerassen, schorren, slikken, duinvegetaties, graslanden, loofbossen en houtachtige beplantingen.
Kleine landschapselementen zijn lijn- of puntvormige elementen, met inbegrip van de bijhorende vegetaties, waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen en die deel uitmaken van de natuur. Voorbeelden zijn bermen, bomen, bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelsrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen.
De integratie van de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen in de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, waarbij het decretale kader werd geregeld bij decreet van 8 december 2017, vereist echter aanpassingen aan het Omgevingsvergunningenbesluit, vooraleer deze integratie ook effectief in werking kan treden. 1.4. Provinciale omgevingsambtenaar Het Omgevingsvergunningendecreet voorziet de figuur van gewestelijke en gemeentelijke omgevingsambtenaar. Deze ambtenaren moeten gezamenlijk voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu in zich verenigen.
De figuur van de provinciale omgevingsambtenaar werd hieraan toegevoegd door het decreet van 8 december 2017. Ook deze ambtenaren zullen over een bepaalde graad van expertise moeten beschikken.
Daarnaast kunnen een aantal taken, die initieel in het Omgevingsvergunningenbesluit toegewezen waren aan een door de deputatie gemachtigde persoon nu toegewezen worden aan deze provinciale omgevingsambtenaar. 2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING HOOFDSTUK 1.- Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Artikel 1.(artikel 1.2.2.3 VLAREM II) Artikel 1.2.2.3 van VLAREM II dat de mogelijkheid van het college van burgemeester en schepenen regelt om in afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, bijzondere milieuvoorwaarden vast te stellen moet worden aangepast aan de omgevingsvergunningsreglementering.
De inhoudelijke bepaling wordt bovendien verplaatst naar een nieuw in te voegen hoofdstuk 3 van titel 6 Melding van het Omgevingsvergunningenbesluit.
Dit betekent dat niet alleen het college maar ook de deputatie of de Vlaamse Regering bevoegd is om bijzondere milieuvoorwaarden in de meldingsakten waarvoor deze overheden bevoegd zijn op te nemen. Het artikel wordt in die zin aangepast. Daarnaast wordt de terminologie van de omgevingsvergunning doorgevoerd.
Artikel 2.(bijlage 1 Vlarem II) De wijzigingen van dit artikel kunnen als volgt worden toegelicht : Punt 1°. Dit betreft een rechtzetting van een terminologische aanpassing die verkeerdelijk werd uitgevoerd met de wijziging door artikel 51, 20°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017.
Punt 2° t.e.m. 4°. Dit betreft een rechtzetting van een terminologische aanpassing die verkeerdelijk werd uitgevoerd met de wijziging door artikel 51, 23°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017.
Punt 5°. Door de inwerkingtreding van de Omgevingsvergunningsregelgeving werd bijlage 6 hernummerd tot bijlage 5, dit wordt hierbij aangepast.
Punt 6°. Dit betreft een rechtzetting van een terminologische aanpassing die reeds werd doorgevoerd in rubriek 19.6 maar nog niet in rubriek 19.8. In de indelingsrubriek 19.6 werden de keuzemogelijkheden in afzonderlijke indelingsrubrieken geformuleerd en werd er voor m3 als eenheid gekozen i.p.v. ton. Deze eenheid is gemakkelijker in te schatten en zwaar hout (bijvoorbeeld balken) zijn minder brandbaar dan lichtere fracties (houtschilfers, paletten met veel lucht). Dit diende ook voor rubriek 19.8.
Punt 7°. Dit betreft de rechtzetting van een verkeerde wijziging door artikel 51, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017. De aanhef werd opgeheven en wordt nu terug ingevoegd.
Punt 8°. Dit betreft de rechtzetting van een verkeerde wijziging door artikel 51, 32°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017. Bij de vorige wijziging werden een aantal kolommen uit de rubriek opgeheven, dit wordt nu rechtgezet.
Punt 9°. Dit betreft de rechtzetting van een spellingsfout.
Artikel 3.(bijlage 4.4.2 Vlarem) Dit artikel wijzigt bijlage 4.4.2 bij titel II van het VLAREM. Het betreft louter het rechtzetten van een lapsus. HOOFDSTUK 2. - Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
Artikel 4.(art. 9 BVR 23 juli 1998 - vrijstellingen vergunning vegetatiewijzigingen) Punt 2° van artikel 9 van het besluit van 23 juli 1998 regelt dat als je de vegetatiewijziging vermeldde in je aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, je geen aparte vergunning meer nodig had voor de vegetatiewijziging. Gelet op de integratie van de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen in de procedure van de omgevingsvergunning, kan dit punt 2° opgeheven worden.
Artikel 5.(art. 10 BVR 23 juli 1998 - afwijking) Paragraaf 2 van artikel 10 van het besluit van 23 juli 1998 regelt de afwijkingsprocedure op het verbod op het wijzigen van bepaalde vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties. Het doet dit door te verwijzen naar een aantal andere artikelen van het besluit. Deze artikelen worden echter elders in dit wijzigingsbesluit opgeheven. Het is dan ook nodig de verwijzingen te vervangen door een eigen regeling.
Artikel 6.(hoofdstuk 4, afdeling 3 BVR 23 juli 1998 - opschrift)
Artikel 7.(hoofdstuk 4, afdeling 3, onderafdeling 1 BVR 23 juli 1998 - opschrift) Aangezien de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen de procedure van de omgevingsvergunning zal volgen, worden de procedurele bepalingen in het besluit van 23 juli 1998 opgeheven.
De procedurele bepalingen zijn immers vervat in het Omgevingsvergunningendecreet en -besluit.
Bijgevolg wordt het opschrift van afdeling 3 gewijzigd en het opschrift van onderafdeling 1 opgeheven.
Artikel 8.(art. 11 BVR 23 juli 1998 - bevoegde overheid) Door de integratie van de vergunning voor vegetatiewijzigingen in de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zal de bevoegde overheid deze overheid zijn die bepaald wordt door het Omgevingsvergunningendecreet en -besluit.
Betrokken artikel 11 dient dan ook opgeheven te worden.
Artikel 9.(art. 12 BVR 23 juli 1998 - indiening & dossiersamenstelling) Artikel 12 van betrokken besluit regelt de wijze van indiening en de samenstelling van het aanvraagdossier voor een vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties.
In het kader van de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zijn deze aspecten geregeld in het Omgevingsvergunningenbesluit en de bijlagen/formulieren hierbij.
Artikel 10.(art. 13 BVR 23 juli 1998 - ontvankelijk-en volledigheidsonderzoek) Het verloop van het ontvankelijk- en volledigheidsonderzoek inzake een aangevraagde vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen wordt vastgelegd in artikel 13 van het besluit van 23 juli 1998.
Wat betreft de omgevingsvergunning is deze procedurestap opgenomen in artikel 65 en 66 (gewone procedure), artikel 80 en 81 (vereenvoudigde procedure), artikel 73 en 74 (gewone procedure in beroep) en artikel 86 t.e.m. 88 (vereenvoudigde procedure in beroep).
Gelet op de integratie van de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties in de omgevingsvergunning, moet dit artikel 13 opgeheven worden.
Artikel 11.(art. 14 BVR 23 juli 1998 - beslissing m.b.t. het wijzigen van vegetatie) Paragraaf 1 van artikel 14 van het besluit van 23 juli 1998 handelt over de instanties die advies verlenen. Het Omgevingsvergunningenbesluit wordt aangepast in die zin dat het besluit de adviesinstanties bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetaties zal bevatten.
De regeling inzake omgevingsvergunningen bepaalt reeds de termijn waarbinnen advies moet worden uitgebracht, alsook het gevolg in geval van geen (tijdig) advies.
Paragraaf 2 van betrokken artikel 14 bepaalt dat elke vergunningsaanvraag inzake het wijzigingen van de waterhuishouding onderworpen wordt aan een openbaar onderzoek. De nadere regels van dit openbaar onderzoek zijn eveneens in deze paragraaf terug te vinden.
De integratie van deze vergunningsprocedure (met het openbaar onderzoek) in de procedure voor omgevingsvergunning brengt echter een serieuze verlenging van de beslissingstermijn met zich mee. Immers, de aanvragen zouden de gewone procedure dienen te volgen, met de bijhorende beslissingstermijnen. Bovendien zou dit soort aanvragen de enige type van aanvragen van een vergunning voor het wijzigen van de vegetatie zijn, die onderworpen zou worden aan een openbaar onderzoek.
Om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de huidige beslissingstermijnen wordt ervoor geopteerd om niet langer in een openbaar onderzoek te voorzien (m.a.w. alle projecten die uitsluitend betrekking hebben op vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie vallen onder het toepassingsgebied van de vereenvoudigde procedure).
Artikel 12.(art. 15 BVR 23 juli 1998 - beslissing m.b.t. het wijzigen van vegetatie) Punt 1°. betreft de opheffing van de bepaling waarin de beslissingstermijn vastgelegd wordt. Inzake de omgevingsvergunning worden de termijnen waarbinnen de bevoegde overheid een beslissing moet nemen over een vergunningsaanvraag decretaal bepaald.
Gelet op de integratie moet ook hier afstemming gebeuren, en wordt deze paragraaf van artikel 15 van het besluit van 23 juli 1998 dus opgeheven.
Punt 2°. bevat een wijziging van paragraaf 2 van het besluit van 23 juli 1998. Deze paragraaf bevat enerzijds de `procedurele' elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het nemen van een beslissing. Deze elementen zijn eveneens voorzien bij de inhoud van de beslissing in de procedure betreffende de omgevingsvergunning. Hier moet aldus niet meer naar verwezen worden.
De beoordelingsgronden daarentegen zijn geen procedurele maar inhoudelijke bepalingen. Deze blijven dan ook behouden.
Punt 3°. Paragraaf 3 van artikel 15 van het besluit van 23 juli 1998 geeft enerzijds aan dat een beslissing over een aanvraag tot het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties kan worden verleend, voorwaardelijk verleend of geweigerd.
De voorwaarden kunnen betrekking hebben op onder meer de aard, de omvang of de hoeveelheid van de voorziene activiteit, evenals eventueel op compensatiemaatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op o.m. de aard, de omvang of de hoeveelheid van de voorziene activiteit, evenals eventueel op compensatiemaatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling.
Deze mogelijkheden zijn dezelfde als deze bij de omgevingsvergunning.
Ook daar is het zo dat de bevoegde overheid een vergunning kan verlenen of weigeren of voorwaarden kan verbinden aan de uitvoering van het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan.
Anderzijds bepaalt paragraaf 3 van artikel 15 wanneer de aanvrager de activiteiten mag aanvangen. Dergelijke bepaling is ook opgenomen in artikel 35 en 49 Omgevingsvergunningendecreet zodat ook deze bepaling kan worden opgeheven.
Paragraaf 4 van artikel 15 van het besluit van 23 juli 1998 is de tegenhanger van de bepalingen inzake de stilzwijgende weigering (artikel 32, § 4, en artikel 46, § 2, Omgevingsvergunningenbesluit).
Artikel 13.(art. 16 BVR 23 juli 1998 - kennisgeving beslissing) Thans wordt de beslissing over een aanvraag voor een vergunningsplichtige vegetatiewijziging of een wijziging van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan ter kennis gebracht van : 1)de aanvrager, 2) de gouverneur van de betrokken provincie, in geval van een beslissing door het college van burgemeester en schepenen;3) de burgemeester van de betrokken gemeente, in geval van een beslissing door de deputatie;4) de provinciale dienst van het agentschap. In het Omgevingsvergunningenbesluit is de individuele kennisgeving eveneens voorzien.
Zo stelt het bevoegde bestuur de beslissing o.a. ter beschikking van : 1) de vergunningsaanvrager (art.62, eerste lid, per beveiligde zending) 2) het college van burgemeester en schepenen (art.62, tweede lid, met een digitale zending) 3) de adviesinstanties : bij het wijzigen van de vegetatie of kleine landschapselementen zal dit het Agentschap voor Natuur en Bos zijn (art.62, tweede lid, met een digitale zending) De terbeschikkingstelling van de beslissing aan de gouverneur wordt niet behouden. De provincie kan immers elke beslissing consulteren via het Uitwisselingsplatform.
Het Omgevingsvergunningenbesluit bevat in artikel 59 de regeling rond de aanplakking van de affiche. De aanplakking gebeurt op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, niet langer op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.
Wel zal er een publicatie gebeuren op de website van de gemeente op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats.
De bepaling dat een afschrift van de beslissing bezorgd wordt aan elke belanghebbende die hierom vraagt, wordt eveneens opgeheven.
Gelet op de integratie in de procedure van de omgevingsvergunning en de gelijkaardige regeling, wordt artikel 16 in zijn geheel opgeheven.
Artikel 14.(hoofdstuk 4, afdeling 3, onderafdeling 2 BVR 23 juli 1998 - opschrift) Aangezien de vergunning voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen de procedure van de omgevingsvergunning zal volgen, worden de procedurele bepalingen in het besluit van 23 juli 1998 opgeheven.
Deze zijn immers vervat in het Omgevingsvergunningendecreet en -besluit.
Bijgevolg wordt het opschrift van afdeling 3, onderafdeling 2 opgeheven.
Artikel 15.(art. 17 BVR 23 juli 1998 - beslissing mbt het wijzigen van de vegetatie) Artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 bepaalt : - wie er in beroep kan gaan (paragraaf 1) - waar in beroep moet worden ingediend (paragraaf 2) - hoe het beroep moet worden ingediend (paragraaf 3) - gevolgen van het instellen van beroep (paragraaf 4) De mogelijke beroepsindieners komen overeen met de personen die conform de procedure inzake omgevingsvergunning beroep kunnen indienen.
Ook de overheid, bevoegd voor het behandelen van het beroep, komt overeen (art. 53 resp. art. 52 Omgevingsvergunningendecreet) Wel wordt er in het Omgevingsvergunningenbesluit verduidelijkt op welk adres het beroep moet worden ingediend.
Ook de termijn om beroep in te dienen is in aangaande beslissingen bij het wijzigen van de vegetatie of kleine landschapselementen dezelfde onder de huidige regeling als onder de geïntegreerde omgevingsvergunningsregeling, met name 30 dagen.
Wat betreft de gevolgen van het beroep wordt er op gewezen dat onder de regeling, opgenomen in het besluit van 23 juli 1998, de beslissing waartegen beroep wordt ingediend, geschorst wordt mits het beroep ingesteld wordt door het Agentschap voor Natuur en Bos.
In de procedure betreffende de omgevingsvergunning daarentegen geldt dat het beroep de uitvoering van de bestreden beslissing schorst tot de dag na de datum van de betekening van de beslissing in laatste administratieve aanleg, ongeacht wie het beroep instelt.
Gelet op een maximale integratie wordt voorgesteld om ook bij de vergunning voor het wijzigen van de vegetatie het administratief beroep zijn schorsende werking te laten behouden.
Evenals het besluit van 23 juli 1998 voorziet het Omgevingsvergunningenbesluit in een kennisgeving van het ingestelde beroep aan welbepaalde personen (zie art. 56 Omgevingsvergunningendecreet en art. 75 Omgevingsvergunningenbesluit).
Gelet op de integratie in de procedure van de omgevingsvergunning en de gelijkaardige regeling, wordt artikel 17 van het besluit van 23 juli 1998 opgeheven. in het Omgevingsvergunningenbesluit wordt een verduidelijking aangebracht wat betreft de plaats van indienen van beroep.
Artikel 16.(art. 18 BVR 23 juli 1998 - beroepsprocedure) Dit artikel regelt de beroepsprocedure wat betreft - het ontvankelijk- en volledigheidsonderzoek en de eventuele beëindiging van de procedure, - het overmaken van het ontvankelijk beroepsschrift aan de overheid die de bestreden beslissing genomen heeft en het agentschap voor Natuur en Bos, - het overmaken van het dossier door de overheid die de bestreden beslissing genomen heeft, - de advisering in beroep, - de mogelijkheid voor aanvrager om zijn standpunt mee te delen.
Deze verschillende aspecten worden eveneens geregeld in de procedure inzake beroepen tegen beslissingen inzake omgevingsvergunningsaanvragen : - Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek.
De termijn in de procedure omgevingsvergunningen is niet 14 maar wel 30 dagen.
De onvolledigheid of onontvankelijkheid heeft van rechtswege de stopzetting van de beroepsprocedure tot gevolg.
Vanzelfsprekend wordt de beroepsindiener in kennis gesteld van het resultaat van dit onderzoek. - Het overmaken van het beroepsschrift Enerzijds moet de beroepsindiener een afschrift van het beroepschrift aan een aantal instanties bezorgen, anderzijds is het zo dat het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek ter kennis gebracht wordt van diezelfde instanties. - Het overmaken van het dossier Daar een aanvraag voor een omgevingsvergunning digitaal behandeld wordt, met gebruikmaking van het uitwisselingsplatform, is het niet nodig dat de overheid in eerste aanleg het dossier overmaakt, gezien dit reeds beschikbaar is.
Wel kan het bevoegde bestuur in beroep bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier. - Voorliggend besluit regelt de adviesinstanties bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie. Hieronder vallen ook de adviesinstanties in beroep (m.i.v. adviestermijn en gevolg bij uitblijven van een advies) - Door de integratie krijgt een vergunningsaanvrager niet alleen de mogelijkheid om zijn standpunt schriftelijk in te dienen, maar kan zowel de vergunningsaanvrager als de beroepsindiener vragen om gehoord te worden (door de omgevingsvergunnings-commissie dan wel door de bevoegde overheid, de door haar gemachtigde ambtenaar of de gewestelijke omgevingsambtenaar) Gelet op de integratie in de procedure van de omgevingsvergunning en de gelijkaardige regeling, wordt artikel 18 van het besluit van 23 juli 1998 opgeheven.
Het is niet nodig om wijzigingen aan te brengen in het Omgevingsvergunningenbesluit.
Artikel 17.(art. 19 BVR 23 juli 1998 - beroepsprocedure) De beslissingstermijn in beroep, de inhoud van de beslissing, het gevolg van geen/geen tijdige beslissing en de bekendmaking van de beslissing vormt het voorwerp van artikel 19 van het besluit van 23 juli 1998.
Deze aspecten hebben een spiegelbepaling in het Omgevingsvergunningendecreet en -besluit.
Tevens wordt verwezen naar de bespreking van artikel 11 en 12 waarmee artikel 15 en 16 van het besluit van 23 juli 1998 worden opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie
Artikel 18.(art. 29 Organisatiebesluit van 3 juni 2005 - VREG) Sinds 9 februari 2017, datum van inwerkingtreding van het decreet van 25 november 2016 houdende wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat de oprichting en de organisatie van de regulator betreft, is de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt een autonome dienst met rechtspersoonlijkheid onder toezicht van het Vlaams Parlement.
Deze dienst is dan ook niet langer een agentschap met rechtspersoonlijkheid dat behoort tot het beleidsdomein Omgeving. HOOFDSTUK 4. - Besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen
Artikel 19.(art. 17 Besluit van 10 juli 2008 m.b.t. onbebouwde percelen) Door de invoering van de figuur van de provinciale omgevingsambtenaar door het decreet van 8 december 2017 en het verdwijnen van de figuur van provinciale stedenbouwkundige ambtenaren (sinds inwerkingtreding van het Omgevingsvergunningendecreet) moet de verwijzing naar de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar vervangen worden door een verwijzing naar de provinciale omgevingsambtenaar. HOOFDSTUK 5. - Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges
Artikel 20.(art. 23 DBRC-besluit - Vergoeding voor afschriften of uittreksels) Artikel 23 van vermeld besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 gaat over de vergoeding voor afschriften of uittreksels.
Thans zijn de gewestelijke omgevingsambtenaar, de leidend ambtenaar van het Departement Omgeving, of bij diens afwezigheid, de gemachtigde van die leidend ambtenaar vrijgesteld van de betaling van de vergoedingen als ze een afschrift of een uittreksel van een uitspraak vragen.
Gezien de leidend ambtenaar van het Departement Omgeving altijd de functie van gewestelijke omgevingsambtenaar vervult, is het niet nodig om deze afzonderlijk te vermelden. Daarnaast zijn ook door de gewestelijke omgevingsambtenaren gemachtigde personen - in afwezigheid van deze omgevingsambtenaren - vrijgesteld van betaling. HOOFDSTUK 6. - Besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten in uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Artikel 21.(bijlage 1 BVR 13 februari 2015 - Vlaamse projecten) De projecten waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om te beslissen, worden opgesomd in bijlage 1 van hogervermeld besluit.
In het besluit komt een aantal keer de term "gebouwencomplex" voor.
Wat beschouwd wordt als gebouwencomplex is zeker bij grotere projecten met gebouwen met meerdere functies soms onduidelijk. Dit heeft reeds aanleiding gegeven tot discussies over wie de bevoegde overheid is.
In artikel 15 van het decreet wordt gedefinieerd wat onder project dient te worden begrepen. Met de codextrein wordt § 3 van artikel 15 als volgt vervangen : " § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 wordt als project beschouwd het geheel dat een bouwtechnisch en functioneel geheel vormt en waarbij in voorkomend geval de exploitatie een samenhangend technisch geheel vormt.
Een bedrijfswoning vormt samen met de bijhorende bedrijfsgebouwen één project.";
In deze definitie van "project" kan inspiratie gezocht worden voor het beantwoorden van de vraag wat onder gebouwencomplex dient te worden begrepen. Gebouwen van een gebouwencomplex vormen doorgaans geen bouwtechnische eenheid; het zijn immers aparte gebouwen. De twee overige voorwaarden dienen wel vervuld te zijn. De gebouwen dienen een functioneel geheel te vormen. Zo zijn het onthaalgebouw van een ziekenhuis en de gebouwen van het ziekenhuis zelf functioneel met elkaar verbonden. Ook is er een functioneel verband tussen de verschillende gebouwen van een bedrijvencentrum of winkelcentrum. Als een vergunning voor de exploitatie nodig is, dienen de gebouwen ook bij één ingedeelde inrichting of activiteit te horen en dus in één milieuvergunning opgenomen te zijn of in één omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten opgenomen te worden.
Punt 1°. Gelet op de uitbreiding van de omgevingsvergunning met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en de omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen, wordt voorzien dat onder aanvragen (in het kader van de Vlaamse projecten) ook de aanvragen voor deze twee soorten omgevingsvergunning verstaan wordt.
Punten 2°, 3° en 4°. Er kan discussie bestaan of aanvragen voor bruggen over en tunnels onder autosnelwegen, spoorwegen, waterlopen e.d. tot de bevoegdheid horen van de overheid die bevoegd is voor aanvragen voor autosnelwegen, spoorwegen, waterlopen ed. dan wel of dat deze projecten als op zich staande projecten moeten worden beschouwd.
Ter verduidelijking wordt voorzien dat aanvragen voor bruggen en tunnels de bevoegdheidsregels volgen van de weg waarover/waaronder zij voorzien zijn. Aanvragen die louter een lozing, overstort of watercaptatiepunt in die waterwegen en waterlopen voorzien, vallen niet onder de bevoegdheid van de Vlaamse Regering.
Punt 5°. Met "waterzuivering" werd eigenlijk "waterzuiveringsinstallaties" bedoeld. Dit wordt thans verduidelijkt.
Punt 6°. Huidig punt 17° van de lijst van Vlaamse projecten gaat over aanvragen met betrekking tot infrastructuur voor het vervoer via pijpleiding van vloeibare stoffen en gassen naar het openbare distributienet, met uitzondering van leidingen voor hemelwater, oppervlaktewater, afvalwater en water.
Voor aardgas bestaat er een openbaar distributienet maar voor andere pijpleidingen voor vloeistoffen (zoals petroleum) en industriële gassen (zoals zuurstof) is dit niet het geval.
Dit maakt dat een letterlijke toepassing van deze regeling zou maken dat een pijpleidingproject voor gassen, niet zijnde aardgas, onder drie verschillende regelingen kan vallen : 1. het is een Vlaams project als het project de provinciegrens overschrijdt;2. het is een provinciaal project als het geen provinciegrens maar wel een gemeentegrens overschrijdt;3. het is een gemeentelijk project als het geen gemeentegrens overschrijdt. Het verslag aan de Vlaamse Regering bij het Omgevingsvergunningenbesluit maakt duidelijk dat het de bedoeling was om alle vervoerleidingen als Vlaams project te beschouwen. Dit sluit ook aan bij artikel 2, 5°, van het vroegere besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Dit artikel bepaalde de handelingen van algemeen belang die de bijzondere procedure van de VCRO volgden.
Men zou kunnen argumenteren dat, aangezien een openbaar distributienet voor gassen, niet zijnde aardgas, niet bestaat, de voorwaarde van vervoer naar het openbare distributienet niet toepasselijk zijn.
Gezien een dergelijke werkwijze een risico inhoudt, wordt betrokken punt 17° van de lijst van Vlaamse projecten aangepast om de initiële bedoeling te verduidelijken.
Punt 7°. Het feit dat aanvragen op het grondgebied van twee of meer provincies op Vlaams niveau beoordeeld worden, is thans geregeld in artikel 15, § 6, Omgevingsvergunningendecreet. (opheffing van punt 22° )
Artikel 22.(bijlage 2 BVR 13 februari 2015 - provinciale projecten) Punt 1°. Gelet op de uitbreiding van de omgevingsvergunning met de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen, wordt voorzien dat onder aanvragen (in het kader van de provinciale projecten) ook de aanvragen voor deze twee soorten omgevingsvergunning verstaan wordt.
Punt 2°. Ook bij de lijst van provinciale projecten kan er discussie bestaan of aanvragen voor bruggen over en tunnels onder waterwegen en waterlopen tot de bevoegdheid horen van de overheid die bevoegd is voor aanvragen voor waterwegen en waterlopen dan wel of dit project als een project op zich moeten worden beschouwd.
Ter verduidelijking wordt voorzien dat aanvragen voor bruggen en tunnels ook de bevoegdheidsregels volgen van de weg waarover/waaronder zij voorzien zijn.
Zoals ook geldt voor de Vlaamse projecten, wordt ook hier voorzien dat aanvragen die louter een lozing, overstort of watercaptatiepunt in die waterwegen en waterlopen niet onder het toepassingsgebied van dit provinciaal project vallen.
Punt 3°. Huidig punt 5° van de lijst van provinciale projecten betreft aanvragen met betrekking tot gebouwen of gebouwencomplexen met een totale nuttige vloeroppervlakte van het deel met de functie handel van minstens 15.000 m², gelegen buiten de 13 centrumsteden.
Het decreet van 15 juli 2016 voerde in het Omgevingsvergunningendecreet een verwijzing in naar de verplichting, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, meer bepaald de verplichting tot kennisgeving en overleg bij de toekenning van een vergunning voor een handelsvestiging met een netto-handelsoppervlakte van meer dan 20.000 m² gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten.
Voorliggende wijziging strekt tot aansluiting bij deze oppervlaktemaat van 20.000 m². In de 13 centrumsteden blijft doorgaans de gemeente bevoegd.
Punt 4°. Het feit dat aanvragen op het grondgebied van twee of meer gemeenten op provinciaal niveau beoordeeld worden, is thans geregeld in artikel 15, § 5, Omgevingsvergunningendecreet. (opheffing van punt 7° ) HOOFDSTUK 7.- Besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Artikel 23.(art. 2 OVB - definities) Ten eerste wordt de definitie van project geschrapt. Artikel 2, 8°, van het Omgevingsvergunningendecreet bevat immers reeds een definitie van `project'.
Daarnaast wordt bepaald dat ook de definities, opgenomen in artikel 2 van het decreet van 15 juli 2016 en artikel 2 van het decreet van 21 oktober 1997 van toepassing zijn, voor zover het Omgevingsvergunningenbesluit geen andere definitie bevat.
Dit is het gevolg van de uitbreiding van de omgevingsvergunning met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen
Artikel 24.(art. 8 OVB - projectvergadering) Gelet op de uitbreiding van de omgevingsvergunning met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen worden ook de adviesinstanties aangepast (zie invoeging van artikel 38/1 en 38/3 in het Omgevingsvergunningenbesluit).
Bijgevolg moeten ook de instanties die kunnen deelnemen aan de projectvergadering aangevuld worden met deze adviesinstanties.
Artikel 25.(art. 10 OVB - bevoegdheid GOA in beroep) Artikel 10 van het Omgevingsvergunningenbesluit bevat de projecten waarvoor de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om een beslissing te nemen.
Vanaf de inwerkingtreding van het decreet van 8 december 2017 is de gewestelijke omgevingsambtenaar ook bevoegd om beslissingen te nemen in beroep, in de door de Vlaamse Regering bepaalde gevallen.
Voorliggend ontwerp geeft uitvoering aan deze delegatie en stelt dat de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd om te beslissen over beroepen tegen beslissingen van de deputatie waarop de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing was.
Artikel 26.(art. 11 OVB - toepassingsgebied vereenvoudigde procedure) Vandaag de dag wordt er geen openbaar onderzoek georganiseerd in het kader van een aanvraag voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen.
Gezien het niet de bedoeling is om de procedure van deze vergunning te verzwaren, wordt bepaald dat aanvragen die uitsluitend betrekking hebben op vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie de vereenvoudigde procedure volgen.
Ook aanvragen met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van maximaal 20.000 vierkante meter zullen de vereenvoudigde procedure volgen.
Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter zijn daarentegen dermate maatschappelijk relevant, dat een openbaar onderzoek toch aangewezen is. Bovendien geldt voor deze aanvragen dat in geval de vestiging gelegen is op minder dan 20 kilometer van een ander gewest, de verplichting, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen nageleefd moet worden.
Is een project aan meerdere vergunningsplichten (ruimtelijke ordening, milieu, kleinhandel of vegetatiewijziging) onderworpen, wordt - zoals thans reeds het geval is - verwezen naar artikel 14 van het Omgevingsvergunningenbesluit.
Artikel 27.(art. 13 OVB - toepassingsgebied vereenvoudigde procedure) Het decreet van 8 december 2017 wijzigde onder meer artikel 4.3.1 VCRO. Amendementen 26 en 27 bij dit decreet voegden artikel 4.4.9/1 in de VCRO in. Deze twee, hierna besproken, wijzigingen van de VCRO nopen tot een aanpassing van artikel 13 van het Omgevingsvergunningenbesluit, wat betreft de toepasselijke procedure. a) Artikel 4.3.1, § 1, VCRO werd zodanig aangepast dat verkavelingsvoorschriften ouder dan vijftien jaar, op het ogenblik van indiening van de vergunningsaanvraag, niet langer een weigeringsgrond vormen. Dit betekent niet dat de verkavelingsvoorschriften van verkavelingen, ouder dan 15 jaar verdwijnen.
Ze bestaan nog steeds en wie zich eraan houdt, heeft meer zekerheid over de uitkomst van de vergunningsaanvraag dan wie dit niet doet.
Wanneer men de voorschriften van een verkaveling niet wenst te volgen, geldt de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening zoals bij elke andere aanvraag binnen woongebied. Of er al dan niet een openbaar onderzoek nodig is hangt af van artikel 13 van het BVR Omgevingsvergunning. In veel gevallen zal geen openbaar onderzoek nodig zijn, ook al is het aangevraagde niet conform met de verkavelingsvergunning.
In punt 8) van artikel 13 wordt nu ingeschreven dat de vereenvoudigde procedure niet van toepassing is wanneer men de voorschriften van een verkaveling niet naleeft.
Op die manier wordt aangesloten bij de regeling in punt 9) van artikel 13, eerste lid, 1°, b), dat een gelijkaardige regeling bevat voor andere afwijkingsbepalingen van de VCRO. Wel wordt voorzien dat de wijziging slechts van toepassing is op vergunningsaanvragen, ingediend vanaf de inwerkingtreding van voorliggend artikel. Hiermee wordt vermeden dat aanvragen die geïnitieerd zouden zijn binnen de vereenvoudigde procedure, plots de gewone procedure zouden moeten volgen. b) Het nieuwe artikel 4.4.9/1 VCRO laat toe dat het vergunningverlenende bestuursorgaan bij het verlenen van een omgevingsvergunning in bepaalde gevallen mag afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.
De gewestplanvoorschriften waarop deze nieuwe regeling van toepassing is, zijn limitatief opgesomd (o.a. industriegebied, dienstverleningsgebied, woongebied). De afwijkingsbepaling geldt niet voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoed.
Artikel 4.4.9/1, laatste lid, VCRO stelt dat voor dergelijke aanvraag tot afwijking een openbaar onderzoek noodzakelijk is. Dit artikel 4.4.9/1 VCRO wordt daarom toegevoegd aan de opsomming in artikel 13, eerste lid, 1°, b), punt 9).
Een overgangsregeling is hier niet nodig, gezien de VCRO reeds bepaalt dat deze aanvragen aan een openbaar onderzoek worden onderworpen. Een wijzigingsprocedure kan zich dus niet voordoen.
Artikel 28.(art. 14 OVB - toepassingsgebied vereenvoudigde procedure) Artikel 14 van het Omgevingsvergunningenbesluit bepaalt wanneer de vereenvoudigde procedure van toepassing is als een project onderworpen is aan meerdere vergunningsplichten. In dat geval zal voor elk aspect van de aanvraag de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing moeten zijn.
Is zowel de vereenvoudigde als de gewone procedure van toepassing, zal de aanvraag de gewone vergunningsprocedure volgen.
Artikel 29.(art. 15 OVB - dossiersamenstelling) Het artikel dat de dossiersamenstelling van een vergunningsaanvraag regelt, moet worden aangepast aan de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en de omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen in de procedure voor omgevingsvergunningen.
Artikel 30.(art. 23 OVB - individuele kennisgeving van het openbaar onderzoek) Voor de individuele kennisgeving bij kleinhandelsactiviteiten wordt aansluiting gezocht bij deze van stedenbouwkundige handelingen.
Met het decreet van 8 december 2017 werden onder meer de regels rond de individuele kennisgeving gewijzigd inzake artikel 85 en 86 van het Omgevingsvergunningendecreet (de regeling rond het bijstellen van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden op initiatief van het CBS en het bijstellen van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden op verzoek van een kavel-eigenaar).
Hierdoor moet artikel 23 OVB worden aangepast.
Dit artikel stelt immers : Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen op een perceel met een kadastraal nummer of het verkavelen van gronden met een kadastraal nummer, stelt de gemeente de eigenaars van de aanpalende percelen in kennis tenzij de vergunningsaanvraag betrekking heeft op : 1° lijninfrastructuren en aanhorigheden;2° de bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.In dat geval worden alleen de eigenaars van een aanpalend perceel dat geen deel uitmaakt van de verkaveling, op de hoogte gebracht.
Dat laatste is misleidend gelet op de door het decreet van 8 december 2017 doorgevoerde wijzigingen om een dubbele aanschrijving/openbaarmaking te vermijden, en die een ruimere kennisgeving voorzien.
Artikel 31.(art. 24 en 25 OVB - terinzagelegging adviezen resp. informatievergadering) Dit artikel wijzigt de verwijzing naar de adviesinstanties.
Door het decreet van 8 december 2017 worden immers de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en de omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen in de procedure voor omgevingsvergunningen geïntegreerd. Dit heeft als gevolg dat ook de adviesinstanties aangepast worden (zie nieuwe artikelen 38/1 tot 38/4 van het Omgevingsvergunningenbesluit).
Artikel 32.(art. 28/1 OVB - consultatie BWHI) Bij de bepalingen rond landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten wordt een verwijzing opgenomen naar de verplichtingen, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Dit betreft de verplichting tot kennisgeving en overleg bij de toekenning van een vergunning voor een handelsvestiging met een netto-handelsoppervlakte van meer dan 20.000 m² gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten.
De Vlaamse Regering zal deze verplichtingen vervullen.
Artikel 33.(art. 30 OVB - verwijzing adviesinstanties) Dit besluit bepaalt de instanties die advies moeten geven in het kader van vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten of het uitvoeren van vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen.
De verwijzing in artikel 30 van het Omgevingsvergunningenbesluit wordt hieraan aangepast.
Artikel 34.(art. 31 OVB - advies bij gecombineerde aanvragen) Bepaald wordt dat in geval een vergunningsaanvraag onderworpen is aan meerdere vergunningsplichten, een adviesinstantie maar één keer om advies gevraagd moet worden, en maar één keer advies moet uitbrengen, en niet een advies over elk afzonderlijke vergunningsplicht.
Artikel 35.(art. 32 OVB - advies met gemotiveerd voorstel voor duur) Op grond van artikel 32 van het Omgevingsvergunningenbesluit kan een adviesinstantie in zijn advies een gemotiveerd voorstel doen voor de duur van de omgevingsvergunning.
De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast.
De mogelijkheid voor dit voorstel geldt niet voor adviesinstanties in het kader van een omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen.
Het is immers niet mogelijk om vegetaties (6) of kleine landschapselementen (7) tijdelijk te wijzigen.
Artikel 36.(art. 33 OVB - advies met gemotiveerd voorstel voor voorwaarden) Op grond van artikel 33 van het Omgevingsvergunningenbesluit kan een adviesinstantie in zijn advies een gemotiveerd voorstel doen voor voorwaarden die het aangevraagde vergunbaar maken.
De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast.
Artikel 37.(art. 37 OVB - advies milieu) In paragraaf 2 van artikel 37 van het Omgevingsvergunningenbesluit wordt een kleine technische correctie aangebracht, zodat de tekst in overeenstemming is met paragraaf 3, dat het advies van de afdeling RO behandelt.
Artikel 38.(art. 38/1 tot en met 38/4 OVB - adviesinstanties kleinhandelsactiviteiten en wijzigen vegetatie) Er worden een afdeling 4 en afdeling 5 ingevoegd in het hoofdstuk rond de adviesinstanties.
In afdeling 4 wordt de instantie bepaald die advies geeft bij vergunningsaanvragen of beroepen met betrekking tot vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten, meer bepaald het Agentschap Innoveren en Ondernemen.
Dit agentschap kan eventueel het subadvies inwinnen van het Comité voor Kleinhandel.
Het Comité voor Kleinhandel bestaat uit : 1. vier vertegenwoordigers van de Vlaamse administratie, waaronder een vertegenwoordiger van de bevoegde administratie die de vergaderingen voorzit;2. een vertegenwoordiger van representatieve verbruikersorganisaties;3. vier vertegenwoordigers van representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook wordt de inhoud van de adviezen bepaald.
Deze invoeging is het gevolg van het integreren van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten in de omgevingsvergunningsprocedures.
In afdeling 5 worden de instanties bepaald die advies geven bij vergunningsaanvragen of beroepen met betrekking tot vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen.
Zo geeft het Agentschap voor Natuur en Bos advies bij alle vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen.
Daarnaast geeft ook het Agentschap Onroerend Erfgoed een advies als voldaan is aan 2 cumulatieve voorwaarden, meer bepaald wat betreft de ligging van het voorwerp van de aanvraag alsook wat betreft het vereist zijn van een toelating als vermeld in artikel 6.4.4, § 3, tweede lid, van Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.
Hier geldt dezelfde regeling wat betreft het advies van de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed als deze bij de advisering over stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden of over de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Ook wordt de inhoud van het advies bepaald.
Deze invoeging is het gevolg van het integreren van de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetaties in de omgevingsvergunningsprocedures.
Artikel 39.(art. 39 OVB - POVC) De samenstelling van de provinciale omgevingsvergunningencommissie moet worden aangepast, gelet op de integratie in de omgevingsvergunningsprocedure van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Ook de instanties die in deze twee laatste types van omgevingsvergunning advies verlenen, maken voortaan deel uit van de POVC.
Artikel 40.(art. 40 OVB - GOVC) Punt 1°. Voortaan zullen de instanties die advies verlenen in het kader van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten of voor vegetatiewijzigingen, deel uitmaken van de gewestelijke omgevingsvergunningencommissie. (zie toelichting bij de wijziging van artikel 39 van het Omgevingsvergunningenbesluit) Punt 2° en 3°. De regeling rond het voorzitterschap van de GOVC is achterhaald, nu het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en het Departement Ruimte Vlaanderen samen het departement Omgeving vormen.
Het is aan de leidend ambtenaar van dit departement om te bepalen hoe de taakverdeling inzake de GOVC is.
Dit geldt eveneens voor het waarnemen van het secretariaat van de GOVC. Bijgevolg wordt dan ook bepaald dat de secretaris-generaal van het departement Omgeving het personeelslid (of de personeelsleden) aanwijst die de GOVC voorzit dan wel die secretaris hiervan is.
Gezien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor louter kleinhandelsactiviteiten of voor louter vegetatiewijzigingen de vereenvoudigde procedure volgen, en deze aanvragen dus nooit op zich het voorwerp zijn van de GOVC, is het niet aangewezen dat een personeelslid of ambtenaar de rol van voorzitter of secretaris op zich neemt.
Artikel 41.(art. 41 OVB - POVC) Punt 1°. De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Punt 2°. Gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten wordt bepaald dat er ook advies gevraagd moet worden aan de POVC als het schepencollege de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid is, de aanvraag de gewone vergunningsprocedure doorloopt en de aanvraag kleinhandelsactiviteiten betreft met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 meter².
Dit om te kunnen voldoen aan de verplichtingen, opgenomen in de bijzondere wet.
Punt 3°. Voorliggende wijziging heeft tot doel om de personen die advies vragen aan de POVC af te stemmen op de invoering van de figuur van de provinciale omgevingsambtenaar.
Punt 4°. Gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten wordt bepaald dat er ook advies gevraagd moet worden aan de POVC als de deputatie de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid is, de aanvraag de gewone vergunningsprocedure doorloopt en de aanvraag kleinhandelsactiviteiten betreft met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 meter².
Dit om te kunnen voldoen aan de verplichtingen, opgenomen in de bijzondere wet.
Artikel 42.(art. 42 OVB - advies GOVC) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 43.(art. 46 OVB - beoordelingsgronden OVC) De omgevingsvergunningscommissie zal in haar advies niet alleen rekening moeten houden met de beoordelingsgronden die gelden bij of krachtens de VCRO en het DABM, maar - gelet op integratie met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.- ook met de beoordelingsgronden, voorzien bij of krachtens het decreet van 15 juli 2016 en het decreet van 21 oktober 1997.
Artikel 44.(art. 48 OVB - inhoud beslissing vergunningsaanvraag) Punt 1°. De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Punt 2°. De beslissing over een aanvraag zal gemotiveerd moeten zijn, rekening houdend met - afhankelijk van de aanvraag - de beoordelingsgronden, vastgesteld bij of krachtens de VCRO en het DABM, maar ook bij of krachtens het decreet van 15 juli 2016 en het decreet van 21 oktober 1997.
Artikel 45.(art. 62 OVB- instanties waaraan de beslissing moet worden bezorgd) Gelet op de integratie van de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen in de procedure van de omgevingsvergunning, moeten ook de instanties aan wie de beslissing ter beschikking moet worden gesteld, aangepast worden.
Artikel 46.(art. 63 OVB - terinzagelegging adviezen) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 47.(art. 66 OVB - onontvankelijkheid) Deze bepaling hangt samen met de eis om onlosmakelijk verbonden aspecten samen in te dienen.
Artikel 48.(art. 67 OVB - ter beschikking stellen aanvraag adviesinstanties) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Dit betreft de advisering in het kader van de gewone vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg.
Artikel 49.(art. 70 OVB- meedelen organisatie tweede openbaar onderzoek) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 50.(art. 73 OVB - indiening van het beroep) De Vlaamse Regering is bevoegd voor beroepen tegen beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg. In een aantal gevallen zal de gewestelijke omgevingsambtenaar een beslissing over zo'n beroep kunnen nemen.
Het is echter niet duidelijk waar analoge beroepen `bij de Vlaamse Regering' ingediend moeten worden : dit kan zijn op het adres van de minister-president, de minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening of deze, bevoegd voor leefmilieu,...
Vandaar dat voorliggend artikel er toe strekt om in het Omgevingsvergunningenbesluit te verduidelijken dat analoge beroepen tegen beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg moeten worden ingediend op het adres van de Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten van het Departement Omgeving.
Dit is : Koning Albert II- laan, 20, bus 8 1000 Brussel
Artikel 51.(art. 75 OVB - onderzoek van het beroep) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen. (punt 1° ).
Ook de regeling inzake de vervaltermijnen voor advisering bij een eerste adviesvraag wordt aangepast aan deze integratie (punt 2° )
Artikel 52.(art. 76 OVB - hoorzitting in beroep) Voorliggende wijziging heeft tot doel om de personen die uitgenodigd worden op een eventuele hoorzitting in beroep af te stemmen op de invoering van de figuur van de provinciale omgevingsambtenaar.
Dit betreft de gewone vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg.
Artikel 53.(art. 77 OVB - verwittigen adviesinstanties termijnverlenging) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 54.(art. 81 OVB - onontvankelijkheid) Deze bepaling hangt samen met de eis om onlosmakelijk verbonden aspecten samen in te dienen.
Artikel 55.(art. 82 OVB- ter beschikking stellen aanvraag adviesinstanties) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Dit betreft de advisering in het kader van de vereenvoudigde vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg.
Artikel 56.(art. 83 OVB- medeondertekening eigenaars aanpalende percelen) De medeondertekening van aanvragen door buren is digitaal moeilijk te regelen. Vandaar dat deze mogelijkheid al op een aantal plaatsen was geschrapt. Hier was ze per vergissing blijven staan. Dit wordt nu rechtgezet.
Artikel 57.(art. 89 OVB - ter beschikking stellen beroep adviesinstanties) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Dit betreft de advisering in het kader van beroepen tegen beslissingen, genomen in de vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg.
Artikel 58.(art. 90 OVB - hoorzitting in beroep) Voorliggende wijziging heeft tot doel om de personen die uitgenodigd worden op een eventuele hoorzitting in beroep af te stemmen op de invoering van de figuur van de provinciale omgevingsambtenaar.
Dit betreft de vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg.
Artikel 59.(art. 91 OVB - verwittigen adviesinstanties termijnverlenging) De verwijzing naar de adviesinstanties wordt aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 60.(artikel 97 OVB - overdracht van een omgevingsvergunning) De regeling van de gedeeltelijke overdracht is door de invoering van de mogelijkheid tot splitsing van een ingedeelde inrichting of activiteit overbodig geworden. De codextrein breidt de definitie van een verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit uit met de splitsing van een ingedeelde inrichting of activiteit. In artikel 97 moeten de bepalingen die naar de gedeeltelijke overdracht verwezen, dus opgeheven worden.
Artikel 61.(art. 140 OVB - bekendmaking aktename) Artikel 140 van het Omgevingsvergunningenbesluit regelt de bekendmaking van de aktename.
Er wordt toegevoegd dat de bekendmaking moet gebeuren binnen een termijn van 10 dagen na de datum van de aktename.
Artikel 62.(art. 140/1 OVB- bijstellen milieuvoorwaarden in meldingsakte) Er wordt een nieuw hoofdstuk 3 ingevoegd in titel 6 van het Omgevingsvergunningenbesluit.
Dit hoofdstuk regelt de bijstelling van de milieuvoorwaarden die in een meldingsakte zijn opgenomen.
Onder het Milieuvergunningendecreet werd dit geregeld in artikel 1.2.2.3 VLAREM II van titel II van het VLAREM. Conform artikel 113, § 2, van het Omgevingsvergunningendecreet kan niet worden afgeweken van de beste beschikbare technieken als beschreven in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, vermeld in titel V, hoofdstuk 4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Het is inderdaad niet de bedoeling om af te wijken van best beschikbare technieken ("BBT") in een bijzondere voorwaarde in een meldingsakte.
Gezien de complexiteit, variatie en evolutie van de bedrijfsprocessen voorzien bepaalde VLAREM-voorwaarden de mogelijkheid voor de bevoegde overheden om in een bijzondere milieuvoorwaarde af te wijken van een bepaalde techniek of doel opgelegd in een algemene of sectorale milieuvoorwaarde. Die bijzondere milieuvoorwaarden moeten ook beantwoorden aan BBT. Voorliggende bepaling verwijst dan ook expliciet naar artikel 113, § 2, van het Omgevingsvergunningendecreet.
Artikel 63.(art. 141 OVB - gewestelijke omgevingsambtenaar) Artikel 141 van het Omgevingsvergunningenbesluit handelt over de gewestelijke omgevingsambtenaar van rechtswege en de door de minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de minister, bevoegd voor het leefmilieu, bijkomend aan te wijzen gewestelijke omgevingsambtenaren.
Gelet op de uitbreiding van de omgevingsvergunningsprocedure met aanvragen voor een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en een omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen, worden de leidend ambtenaren van betrokken administraties, met name het Agentschap Innoveren en Ondernemen en het Agentschap voor Natuur en Bos, van rechtswege gewestelijke omgevingsambtenaar.
Ook wat betreft de bijkomende gewestelijke omgevingsambtenaren zullen ambtenaren van deze administraties aangewezen worden. Deze ambtenaren, van niveau A, moeten - samen met de gewestelijke omgevingsambtenaren, aangewezen uit de afdelingen RO of Milieu - over voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu beschikken.
Artikel 64.(art. 142 OVB - taken ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen) Artikel 142, tweede lid, van het Omgevingsvergunningenbesluit bevat de machtiging voor bepaalde personeelsleden van het departement Omgeving om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen, waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is.
Daar in de nabije toekomst ook omgevingsvergunningen voor kleinhandelsactiviteiten of voor vegetatiewijzigingen zullen kunnen worden afgeleverd, zullen ook personeelsleden van het Agentschap Innoveren en Ondernemen of het Agentschap voor Natuur en Bos dergelijke taken kunnen opnemen.
Het valt immers niet uit te sluiten dat de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is voor een dossier waarin ook kleinhandelsactiviteiten en/of een vegetatiewijziging in voorkomt.
Artikel 65.(art. 142/1 en 142/2 OVB - provinciale omgevingsambtenaren) Het decreet van 8 december 2017 voerde de figuur van de provinciale omgevingsambtenaar in.
Voorliggend artikel bepaalt aan welke voorwaarden iemand moet voldoen om te kunnen worden aangewezen als provinciale omgevingsambtenaar en over welke kwaliteitseisen de provinciale omgevingsambtenaren gezamenlijk moeten beschikken (art. 142/1 Omgevingsvergunningenbesluit) Daarnaast wordt ook verduidelijkt wat de bevoegdheden van de provinciale omgevingsambtenaar zijn, en wie taken mag uitvoeren te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen (art. 142/2 Omgevingsvergunningenbesluit).
Artikel 66.(art. 153 OVB - analoge afdrukken uitwisselingsplatform) De instanties en overheden, betrokken bij de vergunningsprocedure, kunnen geen analoge afdrukken eisen van de documenten of bestanden die beschikbaar zijn op het uitwisselingsplatform.
Ook hier dient de verwijzing naar de adviesinstanties te worden aangepast, gelet op de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten en voor vegetatiewijzigingen.
Artikel 67.(art. 154 OVB - analoge indiening) Artikel 59, 2°, van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid bepaalde initieel dat de integratie van de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten op 1 januari 2018 plaats zou vinden.
Amendement 97 (ingediend op 14 november 2017) bij het decreet van 8 december 2017 wijzigde deze datum van inwerkingtreding, waardoor de Vlaamse Regering gemachtigd werd om de datum van inwerkingtreding te bepalen.
Daarnaast is het aangewezen de integratie van de vergunning voor vegetatiewijzigingen op dezelfde datum te laten plaatsvinden.
Voorliggend besluit voorziet dat deze integraties in werking treden op de eerste dag van de derde maand na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Het is echter weinig waarschijnlijk deze integratie ook al digitaal tegen die datum rond te krijgen.
Er wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen 1) kleinhandelsactiviteiten en/of wijzigingen van de vegetatie die aangevraagd worden samen met stedenbouwkundige handelingen (of het verkavelen van gronden) en 2) kleinhandelsactiviteiten en/of wijzigingen van de vegetatie die op zichzelf aangevraagd worden. "Gecombineerde aanvragen" Aangezien de aanvraag voor stedenbouwkundige handelingen digitaal kan verlopen, wordt voorzien dat de gegevens over de tegelijkertijd aangevraagde kleinhandelsactiviteiten en/of de wijziging van de vegetatie digitaal ingediend worden.
Hiertoe wordt op het aanvraagformulier door een simpele vraag verwezen naar een addendum - dit addendum bevat alle nodige gegevens over de kleinhandelsactiviteiten en/of de wijziging van de vegetatie.
Dit addendum wordt zonder gestructureerde velden als bijlage in PDF-formaat toegevoegd.
Doordat de gegevens digitaal beschikbaar zijn - in bijlage - kan de aanvraag vervolgens digitaal behandeld worden. "Op zich staande aanvragen" Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten of de wijzigingen van de vegetatie die op zichzelf aangevraagd worden, zullen tijdelijk op papier en via USB-stick ingediend en behandeld worden.
Dit totdat het omgevingsloket, het uitwisselingsplatform en eventuele lokale systemen aangepast zijn aan de integratie van deze twee vergunningen.
Het agentschap Ondernemen zal de nodige instructies geven over hoe het bevoegd bestuur met deze exemplaren om moet gaan.
Indiening Artikel 14/1 OVD legt de verplichting op tot digitale indiening.
De Vlaamse Regering heeft echter de mogelijkheid om de lijst te wijzigen.
Deze bepaling biedt voldoende rechtsgrond om vergunningsaanvragen of meldingen die uitsluitend kleinhandelsactiviteiten of het wijzigen van de vegetatie als voorwerp hebben analoog te laten indienen.
Behandeling De bepalingen rond digitale behandelingen zitten alle vervat in het OVB. De Vlaamse Regering kan dan ook afwijkingen hierop voorzien.
Artikel 68.(art. 156 OVB - provinciale omgevingsambtenaren) Artikel 156 van het Omgevingsvergunningenbesluit bepaalt hoe de digitalisering van analoog ingediende meldingen, aanvragen en verzoeken moet gebeuren.
Met voorliggende wijziging wordt paragraaf 1 van dit artikel 156 in overeenstemming gebracht met het artikel 14/1 van het Omgevingsvergunningendecreet zoals gewijzigd door het decreet van 3 februari 2017 houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning dat de digitale indiening verplicht voor heel wat procedures.
Voor deze procedures is de digitalisering door de bevoegde overheid niet meer aan de orde. Het besluit wordt aangepast aan deze nieuwe decretale bepaling.
Artikel 69.(art. 159 OVB - digitalisering) De termijnen vermeld in artikel 159 worden in overeenstemming gebracht met deze die elders in het besluit betreffende de omgevingsvergunning gehanteerd worden (10 in plaats van 7 dagen).
Artikel 70.(bijlage 1 OVB - aanvraagformulier)
Artikel 71.(bijlage 2 OVB - addendabibliotheek)
Artikel 72.(bijlage 3 OVB - verkavelen)
Artikel 73.(bijlage 4 OVB - overdracht)
Artikel 74.(bijlage 6 OVB - bijstelling verkaveling)
Artikel 75.(bijlage 7 OVB - melding) Gelet op de integratie van de vergunning voor het wijzigen van vegetaties en voor kleinhandelsactiviteiten in de omgevingsvergunningsprocedure moeten ook bijlage 1 (het formulier voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en/of de exploitatie van een ingedeelde inrichting) en bijlage 2 (de addendabibliotheek) aangepast worden.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om actualisaties aan te brengen aan bijlage 3 (verkavelingen), bijlage 4 (overdrachten van exploitaties), bijlage 6 (meldingen) en bijlage 7 (bijstellingen van verkavelingen). Normalerwijze zou dit bij ministerieel besluit mogen.
Het is echter aangewezen alle wijzigingen van formulieren te groeperen. HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsmaatregelen
Artikel 76.Voorliggende bepaling voorziet dat de wijziging, opgenomen in artikel 27, 1°, van dit besluit, slechts van toepassing is op vergunningsaanvragen, ingediend vanaf de inwerkingtreding van voorliggend artikel.
Hiermee wordt vermeden dat aanvragen die geïnitieerd zouden zijn binnen de vereenvoudigde procedure, plots de gewone procedure zouden moeten volgen.
Artikel 77.Eens het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid in werking treedt wat de omgevingsvergunningen betreft, worden nieuwe aanvragen volgens deze nieuwe procedure behandeld.
Lopende aanvragen volgen echter de oude procedures van de wet van 2004. Dit betekent dat het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, vermeld in het koninklijk besluit van 23 februari 2005 betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, en het Interministerieel Comité voor de Distributie, vermeld in het koninklijk besluit van 12 april 2005 tot vaststelling van de organisatie, werking, vergoeding en incompatibiliteitsregels van het Interministerieel Comité voor de Distributie, nog geruime tijd taken vervullen. Als leden verdwijnen uit deze comités (omwille van pensionering, ziekte of omdat ze de organisatie die ze vertegenwoordigen hebben verlaten) moeten ze nog vervangen kunnen worden door nieuwe leden. De besluiten die hiervoor rechtsgrond boden, worden echter opgeheven.
Daarom wordt hier een nieuwe rechtsgrond gemaakt.
Voorliggende regeling houdt niet in dat er een nieuwe samenstelling moet komen, naar aanleiding van de inwerkingtreding van voorliggend besluit. Dit wordt duidelijk gemaakt door de regel dat de huidige leden rechtsgeldig blijven afgevaardigd of benoemd, tot de Vlaamse Regering een ander effectief of plaatsvervangend lid afvaardigt of benoemt.
De regeling maakt het wel mogelijk om ter gelegenheid de leden te wijzigen. Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Artikel 78.Dit artikel somt de regelgevende teksten op die opgeheven worden naar aanleiding van de wijzigingen, opgenomen in voorliggend besluit.
Het federaal regeerakkoord van 1 december 2011 voorziet dat het vergunningsbeleid inzake handelsvestigingen en het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie wordt overgedragen naar de gewesten, met dien verstande dat bij de overdracht er een verplicht overleg voorzien moest worden volgens nog te bepalen modaliteiten, voor projecten en zones die aan een ander gewest grenzen en door hun omvang en aantrekkingskracht een impact kunnen hebben op een of meerdere andere gewesten.
Dit verplicht overleg is geregeld in artikel 27/1 van het Omgevingsvergunningendecreet en hernomen in artikel 28/1 van het Omgevingsvergunningenbesluit.
Voorliggend besluit heft onder andere de Koninklijke besluiten met betrekking tot (1) het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie en (2) het Interministerieel Comité voor de Distributie op.
Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie Voorafgaandelijk aan de socio-economische machtiging om een kleinhandelszaak te starten werd in bepaalde gevallen het advies van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie gevraagd.
Het Comité voor Kleinhandel, opgericht bij artikel 8 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, is de opvolger van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie. Zo zal bij een vergunningsaanvraag of een beroep die/dat betrekking heeft op het uitvoeren van vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten in bepaalde gevallen advies worden gevraagd aan het Agentschap Innoveren en Ondernemen die het subadvies kan inwinnen van dit Comité voor Kleinhandel.
Interministerieel Comité voor de Distributie Beroepen tegen socio-economische machtigingen kon men indienen bij het Interministerieel Comité voor de Distributie.
Door de integratie in de procedure van de omgevingsvergunning, zal een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten de bepalingen rond beroep in het Omgevingsvergunningendecreet volgen.
Aldus zal de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd zijn in laatste administratieve aanleg voor beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg.
De deputatie is voor haar ambtsgebied bevoegd in laatste administratieve aanleg voor beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg.
In een opvolger van het Interministerieel Comité voor de Distributie moet en kan dus niet voorzien worden.
Overgangsmaatregel Wel wordt gewezen op artikel 55 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid "Aanvragen tot vergunning voor handelsvestigingen, vermeld in de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 11 van dit decreet zijn ingediend, worden behandeld volgens de procedureregels van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen zoals die golden op het ogenblik van indiening van de aanvraag." Artikel 11 van decreet van 15 juli 2016 gaat over de (integratie in de) omgevingsvergunning, waarbij voorliggend besluit de datum van inwerkingtreding regelt (zie artikel 76).
Alle aanvragen ingediend voor deze datum worden behandeld op basis van de procedureregels van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen zoals die golden op het ogenblik van indiening van de aanvraag.
De beoordelingscriteria, de aanplakking van de vergunningen, de bezoldiging van de leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, en zo meer, worden niet in de wet van 13 augustus 2004 zelf geregeld, maar in verschillende besluiten, opgesomd in artikel 78. De onmiddellijke opheffing van deze bepalingen bij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten neemt de wettelijke basis voor de afhandeling van de aanvragen die ingediend werden of zullen ingediend worden voor 1 augustus 2018, niet weg. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 55 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.
Gezien het ogenblik van indiening - datum voor de inwerkingtreding van artikel 11 van het decreet van 15 juli 2016 - het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie en het Interministerieel Comité voor de Distributie nog bestonden, hebben deze Comités voor betrokken aanvragen nog steeds een taak.
Deze Comités zullen alle dossiers die nog behandeld werden met de huidige procedures verder afhandelen.
Voor het Interministerieel Comité voor de Distributie kan dit nog een hele tijd duren aangezien ook dossiers die terugkomen van de Raad van State terug bij dit Comité terecht komen. De taken van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie houden conform artikel 11, § 2, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen maar op de 21ste dag volgend op de tijdige kennisgeving van de laatste beslissing door een college van burgemeester en schepenen over een aanvraag van een vergunning of op de 21ste dag volgend op de uiterste datum voorzien voor het versturen van de kennisgeving. Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepalingen
Artikel 79.Artikel 114 en 115 van het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving regelen de aanwijzing van de provinciale omgevingsambtenaren.
Het is aangewezen dat de provincies deze aanwijzingen kunnen doen, vooraleer de inhoudelijke bepalingen rond de taken van de provinciale omgevingsambtenaren in werking treden. Daarom treden deze artikelen 114 en 115 al in werking tien dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 80.Dit artikel bepaalt welke bepalingen, decretaal of besluitsbepalingen, in werking treden op 1 augustus 2018.
Dit betreft de artikelen rond de integratie van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten (punt 1° en 4° ) en voor vegetatiewijzigingen (punt 2° en 4° ) alsook de artikelen rond de taken van de provinciale omgevingsambtenaar (punt 3° en 5° ).
Door een vaste datum te voorzien, kan men zich voorbereiden op deze integraties, waarbij duidelijk is wanneer deze voorbereiding ook effectief afgerond moet zijn en men taken dient op te nemen.
Aanvragers kunnen dan lopende zaken nog afronden en een inschatting maken volgens welk systeem ze dit willen aanvragen.
De artikelen rond de aanstelling van de provinciale omgevingsambtenaar en de overige artikelen treden in werken 10 dagen na publicatie van het besluit.
Artikel 81.Dit is de klassieke bepaling.
Brussel, 9 maart 2018.
De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE _______ Nota's (1) Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2014 en het bijhorende besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, Belgisch Staatsblad van 23 februari 2016.(2) Zie de mogelijkheid, geboden door het decreet van 3 februari 2017 houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning, Belgisch Staatsblad van 9 februari 2017, dat artikel 397 van het Omgevingsvergunningendecreet verving.(3) Te denken valt aan het decreet van 15 juli 2016 en het decreet van 8 december 2017.(4) De inhoudelijke aspecten van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten worden in het decreet van 15 juli 2015 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid geregeld.(5) Vergunningsplichtig op basis van artikel 13, § 4, en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997.Andere vergunningen binnen milieubeleid werden niet meegenomen, gezien deze eerder toelatingen zijn om af te wijken van bepaalde door de Vlaamse Regering bepaalde maatregelen op het vlak van natuurbehoud en soortenbehoud en door het Agentschap Natuur en Bos worden toegestaan. (6) Dit zijn natuurlijke en half-natuurlijke begroeiingen zoals vennen, heiden, moerassen, schorren, slikken, duinvegetaties, graslanden, loofbossen en houtachtige beplantingen (7) Dit zijn lijn- of puntvormige elementen, m.i.v. de bijhorende vegetaties, waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen en die deel uitmaken van de natuur. Voorbeelden : bermen, bomen, bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelsrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen.
ADVIES 62.775/1 VAN 2 FEBRUARI 2018 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING `TOT WIJZIGING VAN DIVERSE BESLUITEN NAAR AANLEIDING VAN HET DECREET VAN 15 JULI 2016 BETREFFENDE HET INTEGRAAL HANDELSVESTIGINGSBELEID EN HET DECREET VAN 8 DECEMBER 2017 HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN INZAKE RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN OMGEVING' Op 3 januari 2018 is de Raad van State, afdeling wetgeving, door de Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten naar aanleiding van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid en het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 25 januari 2018 . De kamer was samengesteld uit Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad, voorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison, assessor, en Wim Geurts, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 2 februari 2018. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het decreet van 25 april 2014 `betreffende de omgevingsvergunning' treedt overeenkomstig artikel 397 op 23 februari 2017 in werking. Uiterlijk 1 januari 2018 treden alle gemeenten tot deze nieuwe regeling toe.
Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit strekt ertoe diverse besluiten naar aanleiding van het decreet van 15 juli 2016 `betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid' en het decreet van 8 december 2017 `houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving', te wijzigen. 3.1. Voor de ontworpen regeling wordt vooreerst rechtsgrond geboden door de bepalingen van het decreet van 25 april 2014 die worden vermeld in het derde lid van de aanhef van het ontwerp.
Daarnaast wordt voor sommige bepalingen van het ontwerp rechtsgrond geboden door nog andere bepalingen van het decreet van 25 april 2014.
Dat is het geval voor de artikelen 2, eerste lid, 11°, en 2, eerste lid, 9°, (rechtsgrond voor de artikelen 20 en 21 van het ontwerp,) 8, vierde lid, (rechtsgrond voor artikel 23,) 10, eerste lid, (rechtsgrond voor artikel 59,) 14, vijfde lid, (rechtsgrond voor de artikelen 63 en 64,) 15, § 1, tweede lid, (rechtsgrond voor artikel 24,) 16, § 3, (rechtsgrond voor de artikelen 36 en 37,) 17 (rechtsgrond voor de artikelen 19, 25 en 26,) 18 (rechtsgrond voor artikel 27,) 23, vierde lid, (rechtsgrond voor de artikelen 28 en 29,) 8 (rechtsgrond voor de artikelen 65 en 66,) 24, eerste lid, (rechtsgrond voor de artikelen 31 tot 35,) 25, eerste lid, (rechtsgrond voor de artikel 38 en 39,) 26, eerste lid, (rechtsgrond voor artikel 40,) 36 (rechtsgrond voor de artikelen 5 tot 16, 30, 41 tot 46 en 60,) 50 (rechtsgrond voor de artikelen 5 tot 16, 30, 41 tot en met 43, 52, 53 en 60,) 59 (rechtsgrond voor de artikelen 31 tot 35,) 62 (rechtsgrond voor artikel 49,) 67 (rechtsgrond voor de artikelen 5 tot 16, 30, 41 tot 43, 47, 48, 50, 51, 54 tot 56 en 60,) 70, 91 en 390 (rechtsgrond voor de artikelen 41 tot 43 en 60,) 108 (rechtsgrond voor artikel 57, 60 en 67).
Voor artikel 61 van het ontwerp wordt naast artikel 9/1 van het decreet van 25 april 2014, bijkomend voor het ontworpen artikel 142/2, eerste lid, in zoverre de bepaling betrekking heeft op vergunningsaanvragen, rechtsgrond ontleend aan de artikelen 19 juncto 36, 38 juncto 50 en 57 juncto 67 van hetzelfde decreet. 3.2. Sommige bepalingen van het ontwerp beogen geen uitvoering te geven aan een uitdrukkelijke machtigingsbepaling in het decreet van 25 april 2014, maar kunnen niettemin geacht worden rechtsgrond te vinden in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', dat aan de Vlaamse Regering een algemene bevoegdheid verleent om de decreten uit te voeren, gelezen in samenhang met een bepaald artikel van het voornoemde decreet.
Zo kan artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 worden gelezen in samenhang met de artikelen 14/1, eerste lid, (wat artikel 62 van het ontwerp betreft,) 113 (wat de artikelen 1, 58 en 60 van het ontwerp betreft). Voor artikel 60 dient de algemene uitvoeringsbevoegheid eveneens te worden gelezen in samenhang met de artikelen 5.1.1, 7°, en artikel 5.4.1 van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (hierna : DABM)) en artikel 390 (wat artikel 61 van het ontwerp betreft, in zoverre het ontworpen artikel 142/2, eerste lid betrekking heeft op de vraag tot omzetting).
Voor artikel 61 (voor het ontworpen artikel 142/2, tweede lid,) van het ontwerp kan eveneens rechtsgrond worden gevonden in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, gelezen in samenhang met artikel 9/1 van het decreet van 25 april 2014 Artikel 87, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 verleent rechtsgrond aan de artikelen 17 en 61 (voor de in het ontworpen artikel 142/2, eerste lid, bedoelde bijstellingen).
De artikelen 2 en 3 van het ontwerp vinden rechtsgrond in respectievelijk artikel 5.1.1, 7° en artikel 5.4.1 DABM. Artikel 4 van het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 13 van het decreet van 21 oktober 1997 `betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu'.
Voor artikel 18 van het ontwerp wordt rechtsgrond ontleend aan artikel 5.6.1., tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Tevens wordt rechtsgrond geboden door artikel 2.2.5, § 2, van het decreet van 27 maart 2009 `betreffende het grond- en pandenbeleid'.
Artikel 19 van het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 17 van het decreet van 4 april 2014 `betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges'.
Artikel 59, 3°, van het decreet van 15 juli 2016 en artikel 237, 5° en 6°, van het decreet van 8 december 2017 kunnen worden geacht rechtsgrond te verlenen aan artikel 70 van het ontwerp.
Onderzoek van de tekst Aanhef 4. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met hetgeen sub 3.1 en 3.2 in verband met de rechtsgrond is opgemerkt : - in het eerste lid van de aanhef dient een verwijzing naar artikel 87, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 te worden toegevoegd; - er dient een nieuw tweede lid in de aanhef te worden ingevoegd, dat als volgt wordt geredigeerd : "Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikelen 5.1.1, 7° en 5.4.1;"; - er dient een nieuw derde lid in de aanhef te worden ingevoegd, dat als volgt wordt geredigeerd : "Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, artikel 13;"; - er dient een nieuw vierde lid in de aanhef te worden ingevoegd, dat als volgt wordt geredigeerd : "Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, artikel 2.2.5, § 2;"; - er dient een nieuw vijfde lid in de aanhef te worden ingevoegd, dat als volgt wordt geredigeerd : "Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 5.6.1, tweede lid;"; - er dient een nieuw negende lid in de aanhef te worden ingevoegd, dat als volgt wordt geredigeerd : "Gelet op het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, artikel 237, 5° en 6° ;"; - in het bestaande derde lid, dat het zevende lid wordt, dient een verwijzing naar de artikelen 2, eerste lid, 9° en 11°, 8, vierde lid, 10, eerste lid, 14/1, vijfde lid, 15, § 1, tweede lid, 16, § 3, 17, 18, 19, 23, vierde lid, 24, eerste lid, 25, eerste lid, 26, eerste lid, 36, 37, 38, 42, eerste lid, 50, 57, 59, 62, 67, 70, 91, 108, 113 en 390 van het decreet van 25 april 2014 te worden toegevoegd.
Artikel 58 5. Door artikel 58 van het ontwerp wordt aan titel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 een hoofdstuk 3 toegevoegd dat het ontworpen artikel 140/1 bevat. De ontworpen bepaling regelt de bijstelling van bijzondere milieuvoorwaarden die in de meldingsakte van een ingedeelde inrichting of activiteit van de derde klasse zijn opgelegd. De laatste volzin bepaalt dat de bijzondere milieuvoorwaarden kunnen afwijken van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden als die mogelijkheid in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden uitdrukkelijk is vermeld voor vergunningsplichtige ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Deze bepaling is te algemeen geformuleerd en is daardoor niet in overeenstemming met artikel 113, § 2, van het decreet van 25 april 2014. Luidens deze laatste bepaling kan niet worden afgeweken van de beste beschikbare technieken als beschreven in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, vermeld in titel V, hoofdstuk 4, DABM. De ontworpen bepaling dient dan ook in overeenstemming te worden gebracht met artikel 113, § 2, van het decreet van 25 april 2014.
Artikel 70 6. Artikel 70 van het ontwerp somt de bepalingen op die in werking treden op 1 januari 2018. De gemachtigde deelde in dit verband het volgende mee : "De terugwerkende kracht van artikel 70, 1°, 2°, 3° en 4° van voorliggend ontwerp was ingeschreven gelet op artikel 59, 2°, van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid. Dit artikel bepaalde dat de integratie van de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten op 1 januari 2018 zou plaatsvinden.
Amendement 97 (ingediend op 14 november 2017) bij het ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving wijzigde deze datum van inwerkingtreding echter. Door dit aangenomen amendement wordt de Vlaamse Regering gemachtigd om de datum van inwerkingtreding te bepalen.
Voorliggende bepaling zal dan ook aangepast worden, rekening houdend met de non-retroactiviteit van reglementaire bepalingen, alsook met een redelijke termijn voor overheden om zich op deze integratie voor te bereiden.
De integratie van de vergunning voor kleinhandelsactiviteiten én de vergunning voor vegetatiewijzigingen in de omgevingsvergunning zal gelijktijdig doorgevoerd worden." De tekst van de ontworpen bepaling dient te worden aangepast in de door de gemachtigde aangegeven zin. 7. Voor artikel 70, 2°, van het ontwerp wordt rechtsgrond gevonden in artikel 237, 5° en 6°, van het decreet van 8 december 2017, luidende : "De Vlaamse Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van de volgende bepalingen : (...) 5° artikelen 4, 5, 6, 1°, 7, 111, 2° en 3°, 112, 113, 1°, 121, 3°, 129, 2°, 133, 1°, 142, 148, 149, 4°, en 151, 2° ;6° artikelen 114, 115, 118, 119, 120, 121, 5°, 125, 126, 127, 128, 129, 4°, 135, 136, 137, 138, 143 en 147. De artikelen, vermeld in het eerste lid, 5°, treden ten vroegste in werking op 1 januari 2018." Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid verdient het aanbeveling dat in artikel 70, 2°, van het ontwerp melding wordt gemaakt van de in voornoemde punten opgesomde bepalingen.
De griffier, Wim Geurts.
De voorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh.
9 MAART 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten naar aanleiding van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid en het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en artikel 87, § 1;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 5.1.1, 7°, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, en artikel 5.4.1, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014;
Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, artikel 13, gewijzigd bij de decreten van 7 december 2007, 1 maart 2013, 9 mei 2014 en 8 december 2017, en artikel 15, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017;
Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, artikel 2.2.5, § 2;
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 5.6.1, tweede lid;
Gelet op het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, artikel 17, 8° ;
Gelet op het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, artikel 2, eerste lid, 9° en 11°, artikel 8, vierde lid, artikel 9/1, ingevoegd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 10, eerste lid, artikel 14, vijfde lid, artikel 14/1, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 15, § 1, tweede lid, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 16, § 3, artikel 17, artikel 18, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2016 en 8 december 2017, artikel 19, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 23, vierde lid, artikel 24, eerste lid, artikel 25, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 26, eerste lid, artikel 36, artikel 38, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 50, artikel 52, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 57, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 59, artikel 62, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 67, artikel 70, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 91, artikel 108, artikel 113, artikel 390, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 8 december 2017;
Gelet op het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, artikel 59, 3°, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017;
Gelet op het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, artikel 237, 5° en 6° ;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
Gelet op het Koninklijk besluit van 22 februari 2005 tot verduidelijking van de criteria waarmede rekening moet worden gehouden bij het onderzoek van ontwerpen van handelsvestiging en de samenstelling van het sociaal-economisch dossier;
Gelet op het Koninklijk besluit van 22 februari 2005 betreffende de wijze van voordracht en aanstelling van de leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie;
Gelet op het Koninklijk besluit van 23 februari 2005 betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie;
Gelet op het Koninklijk besluit van 1 maart 2005 tot vaststelling van de nadere regels voor de bekendmaking van de vergunning van de handelsvestiging door aanplakking bedoeld bij artikel 12 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;
Gelet op het Koninklijk besluit van 1 maart 2005 betreffende de voorafgaande verklaring bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;
Gelet op het Koninklijk besluit van 12 april 2005 tot vaststelling van de organisatie, werking, vergoeding en incompatibiliteitsregels van het Interministerieel Comité voor de Distributie bedoeld bij artikel 11, § 1, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;
Gelet op het Ministerieel besluit van 25 januari 2007 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Interministerieel Comité voor de Distributie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
Gelet op het begrotingsakkoord, gegeven op 28 augustus 2017;
Gelet op advies nr. 62.775/1 van de Raad van State, gegeven op 2 februari 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport en van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Artikel 1.Artikel 1.2.2.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne wordt opgeheven.
Art. 2.In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de indelingsrubriek 9.5, d), 1°, wordt de zinsnede "pluimvee- of varkenshouderij" vervangen door het woord "pluimveehouderij"; 2° in de indelingsrubriek 12.1 wordt de zinsnede "niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2" vervangen door de zinsnede "niet in rubriek 20.1.5 en 20.1.6"; 3° in de indelingsrubriek 12.1 worden de indelingsrubrieken 12.1.1° en 12.1.2° respectievelijk hernummerd tot de indelingsrubrieken 12.1.1 en 12.1.2; 4° in de indelingsrubriek 12.1.2°, die de indelingsrubriek 12.1.2 wordt, wordt het woord "wisselspanning" vervangen door het woord "gelijkspanning" en wordt het woord "schijnbaar" opgeheven; 5° in de indelingsrubriek 17.2.1 wordt de zinsnede "bijlage 6" telkens vervangen door de zinsnede "bijlage 5"; 6° in de indelingsrubriek 19.8, 1°, wordt punt d) vervangen door wat volgt : "d) opslagplaatsen van hout en dergelijke met een capaciteit van : 1) als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied : i) meer dan 40 m® tot en met 400 m® in een lokaal; ii) meer dan 200 m® tot en met 1600 m® in openlucht; 2) als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied : i) meer dan 40 m® tot en met 200 m® in een lokaal; ii) meer dan 200 m® tot en met 800 m® in openlucht"; 7° in de indelingsrubriek 33.4 wordt de volgende inleidende zin ingevoegd : "opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 48, met een capaciteit van : Uitzondering : bibliotheken en klassementen zijn niet in deze rubriek ingedeeld."; 8° de indelingsrubriek 45.16 wordt vervangen door wat volgt :
45.16
De bewerking en verwerking, behalve het uitsluitend verpakken, van de volgende grondstoffen, al dan niet eerder bewerkt of onbewerkt, voor de fabricage van levensmiddelen of voeder van :
1°
uitsluitend dierlijke grondstoffen (andere dan uitsluitend melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindproducten
1
X
B
R
2°
uitsluitend plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan :
a)
300 ton per dag eindproducten
1
X
B
R
b)
600 ton per dag eindproducten als de installatie gedurende een periode van niet meer dan 90 opeenvolgende dagen in om het even welk jaar in bedrijf is
1
X
B
R
3°
dierlijke en plantaardige grondstoffen, zowel in gecombineerde als in afzonderlijke producten.
Deze rubriek is van toepassing indien de productiecapaciteit in ton per dag één van volgende drempels overschrijdt : - 75 indien A gelijk is aan of hoger dan 10, - [300- (22,5 x A)] in alle andere gevallen, waarin "A" het aandeel dierlijk materiaal is (in gewichtspercentage) van de productiecapaciteit in eindproducten.
De verpakking is niet inbegrepen in het eindgewicht van het product.
Deze onderafdeling is niet van toepassing wanneer de grondstof uitsluitend melk is. (voetnoot C zie achteraan bijlage 1)
1
X
A
9° in de indelingsrubriek 53.2, 2°, b), wordt punt 2° vervangen door wat volgt : "2° bedraagt meer dan vier meter onder het maaiveld".".
Art. 3.In bijlage 4.4.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de rij :
- koolstofmonoxide (afkomstig van productie-installaties met volledige oxidatieve verbrandingsprocessen, inclusief naverbranding)
630-08-0
500 mg/Nm®
LUC/II/001
vervangen door de rij :
- koolstofmonoxide (afkomstig van productie-installaties met volledige oxidatieve verbrandingsprocessen, inclusief naverbranding)
630-08-0
100 mg/Nm®
LUC/II/001
". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
Art. 4.In artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt punt 2° opgeheven.
Art. 5.In artikel 10, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, worden het tweede en het derde lid vervangen door wat volgt : "De afwijkingsaanvraag bevat minimaal de gegevens, vermeld in addendum V1 van bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Het Agentschap beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de afwijkingsaanvraag binnen een termijn van orde van dertig dagen.".
Art. 6.In hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt het opschrift van afdeling 3 vervangen door wat volgt : "Afdeling 3. - Beoordelingsgronden".
Art. 7.In hoofdstuk 4, afdeling 3, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012, wordt het opschrift van onderafdeling 1 opgeheven.
Art. 8.Artikel 11 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, wordt opgeheven.
Art. 9.Artikel 12 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 en gewijzigd door het besluit van 10 juni 2011, wordt opgeheven.
Art. 10.Artikel 13 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 12.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt opgeheven;2° in paragraaf 2 worden de woorden "met de op basis van artikel 14 verleende adviezen, desgevallend met de elementen die voortkomen uit het openbaar onderzoek, en" opgeheven;3° paragraaf 3 en 4 worden opgeheven.
Art. 13.Artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, wordt opgeheven.
Art. 14.In hoofdstuk 4, afdeling 3, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012, wordt het opschrift van onderafdeling 2 opgeheven.
Art. 15.Artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012, wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 18 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012, wordt opgeheven.
Art. 17.Artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie
Art. 18.In artikel 29, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt punt 5° opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen
Art. 19.In artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, 6 juni 2014 en 27 november 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "Elke gewestelijke omgevingsambtenaar respectievelijk elke provinciale omgevingsambtenaar is gemachtigd het register te consulteren voor zijn gebied.". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges
Art. 20.In artikel 23, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 24 februari 2017, wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt : "De gewestelijke omgevingsambtenaren, of bij hun afwezigheid de personen die door hen gemachtigd zijn, zijn vrijgesteld van de betaling van de vergoedingen, vermeld in deze paragraaf.". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art. 21.In bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 en 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de eerste alinea worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt : "3° de aanvragen voor kleinhandelsactiviteiten; 4° de aanvragen voor wijzigingen van de vegetatie, vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu."; 2° in de tweede alinea wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° aanvragen door of in opdracht van publiekrechtelijke rechtspersonen met betrekking tot autosnelwegen en gewestwegen, met inbegrip van bruggen over en tunnels onder die wegen, met uitzondering van : a) aanvragen die louter strekken tot het vellen van bomen langs die wegen; b) aanvragen die louter betrekking hebben op dienstenzones langs autosnelwegen;"; 3° in de tweede alinea, 2°, worden de woorden "volgende spoorwegen" vervangen door de zinsnede "volgende spoorwegen, en bruggen over en tunnels onder die spoorwegen";4° aan de tweede alinea, 5°, a), worden de volgende woorden toegevoegd "en aanvragen met betrekking tot bruggen over en tunnels onder die waterwegen en waterlopen, met uitzondering van aanvragen die louter een lozing, overstort of watercaptatiepunt in die waterwegen en waterlopen voorzien";5° In de tweede alinea, punt 16°, wordt het woord "waterzuivering" vervangen door het woord "waterzuiveringsinstallaties"; 6° in de tweede alinea wordt punt 17° vervangen door wat volgt : "17° aanvragen met betrekking tot infrastructuur met openbaar karakter om vloeibare stoffen en gassen via een pijpleiding te vervoeren, met uitzondering van leidingen voor hemelwater, oppervlaktewater, afvalwater en water en met uitzondering van leidingen die tot het lokale openbare distributienet behoren;"; 7° in de tweede alinea wordt punt 22° opgeheven.
Art. 22.In bijlage 2 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de eerste alinea worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt : "3° de aanvragen voor kleinhandelsactiviteiten; 4° de aanvragen voor wijzigingen van de vegetatie, vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu."; 2° aan de tweede alinea, 2°, a), worden de volgende woorden toegevoegd "en aanvragen met betrekking tot bruggen over en tunnels onder die waterlopen, met uitzondering van aanvragen die louter een lozing, overstort of watercaptatiepunt in die waterlopen voorzien"; 3° in de tweede alinea wordt punt 5° vervangen door : "5° aanvragen met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen buiten de gemeenten Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout;"; 4° in de tweede alinea wordt punt 7° opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art. 23.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 28° opgeheven;2° aan het tweede lid worden een punt 4° en een punt 5° toegevoegd, die luiden als volgt : "4° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid; 5° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.".
Art. 24.In artikel 8, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 25.In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden tussen de woorden "omgevingsambtenaar is" en de woorden "bevoegd om" de woorden "in eerste administratieve aanleg" ingevoegd; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De gewestelijke omgevingsambtenaar is bevoegd om een beslissing te nemen over beroepen tegen beslissingen over vergunningsaanvragen, waarvoor de deputatie in eerste administratieve aanleg bevoegd is, als de aanvragen behandeld zijn conform de vereenvoudigde vergunningsprocedure."; 3° in het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "eerste lid" vervangen door de woorden "eerste en tweede lid".
Art. 26.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3° wordt vervangen door wat volgt : "3° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van maximaal 20.000 vierkante meter;"; 2° er worden een punt 4° en een punt 5° toegevoegd, die luiden als volgt : "4° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie als vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; 5° in geval van een project dat betrekking heeft op minstens twee van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014 : de projecten, vermeld in artikel 14 van dit besluit, of veranderingen eraan.".
Art. 27.In artikel 13, eerste lid, 1°, b), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 7) wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing : "7) aanvragen die afwijken van verkavelingsvoorschriften;"; 2° in punt 9) wordt de zinsnede "4.4.7, 4.4.16" vervangen door de zinsnede ", 4.4.7, 4.4.9/1, 4.4.16".
Art. 28.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "zowel vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten" worden vervangen door de zinsnede "minstens twee van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014,";2° er worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt : "3° de kleinhandelsactiviteiten vallen onder de toepassing van artikel 11, 3° ;4° de vegetatiewijzigingen vallen onder de toepassing van artikel 11, 4°.".
Art. 29.In artikel 15, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten" vervangen door de zinsnede "vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen, de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten of vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen".
Art. 30.In artikel 23, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "gronden met een kadastraal nummer" en de zinsnede ", stelt de gemeente" de woorden "of kleinhandelsactiviteiten" ingevoegd; 2° in punt 2° wordt de zin "In dat geval worden alleen de eigenaars van een aanpalend perceel dat geen deel uitmaakt van de verkaveling, op de hoogte gebracht." vervangen door de zin "In dat geval gebeurt de individuele kennisgeving overeenkomstig artikel 85 of artikel 86 van het decreet van 25 april 2014.".
Art. 31.In artikel 24, § 1, tweede lid, 2°, en artikel 25, § 3, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 32.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2017, wordt een artikel 28/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 28/1.Als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, dan vervult de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de verplichtingen, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.".
Art. 33.In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 34.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 31.Als een vergunningsaanvraag of een beroep betrekking heeft op twee of meer van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014, zijn de artikels die de adviesinstanties voor de vergunningsplichten in kwestie bepalen van toepassing. Daarbij hoeft dezelfde adviesinstantie als vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, maar één keer om advies gevraagd te worden en hoeft ze maar één advies uit te brengen.".
Art. 35.In artikel 32 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37 of 38/1".
Art. 36.In artikel 33 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 37.In artikel 37, § 2, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de woorden "of de gewestelijke omgevingsambtenaar" opgeheven.
Art. 38.Aan titel 3, hoofdstuk 6, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, 10 februari 2017 en 24 februari 2017, worden een afdeling 4, die bestaat uit artikel 38/1 en 38/2, en een afdeling 5, die bestaat uit artikel 38/3 en 38/4, toegevoegd, die luiden als volgt : "Afdeling 4. - De instanties die advies verlenen over kleinhandelsactiviteiten, en de inhoud van de adviezen
Art. 38/1.§ 1. Over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten, wordt advies verleend door de instanties en in de gevallen vermeld in dit artikel. § 2. Het Agentschap Innoveren en Ondernemen verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op projecten voor kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van 1000 vierkante meter of meer.
Het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het subadvies inwinnen van het Comité voor Kleinhandel, vermeld in artikel 8 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.
Tenzij het anders is bepaald in de adviesvraag, verleent de instantie, vermeld in het tweede lid, het subadvies binnen een vervaltermijn van twintig dagen.
De vervaltermijn, vermeld in het derde lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de subadviesvraag.
Art. 38/2.Het advies van het Agentschap Innoveren en Ondernemen bevat een toetsing aan de beoordelingsgronden, vermeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, en, in voorkomend geval, het Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid, vermeld in artikel 5 van het voormelde decreet. Afdeling 5. - De instanties die advies verlenen over
vegetatiewijzigingen, en de inhoud van de adviezen
Art. 38/3.§ 1. Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent advies over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen. § 2. Het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op gronden die liggen in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht, in voorkomend geval met inbegrip van de overgangszones, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 voor zover een toelating vereist conform artikel 6.4.4, § 3, tweede lid, van voormeld decreet.
In afwijking van het eerste lid wordt het advies verleend door de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed als een beroep middelen opwerpt over het advies van het agentschap, vermeld in het eerste lid, of over de behandeling van dat advies door de overheid, bevoegd in eerste administratieve aanleg.
Art. 38/4.§ 1. Het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos, bevat een toetsing aan de beoordelingsgronden, vermeld in artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu alsook een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde vegetatiewijzigingen met de natuurzorgplicht, zoals voorzien in artikel 14, § 1, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 2. Het advies van het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, respectievelijk de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed bevat een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde vegetatiewijzigingen met het actief- en passiefbehoudsbeginsel en de bepalingen van het beschermingsbesluit van het betrokken onroerend erfgoed, en preciseert welke rechtsgevolgen, vermeld in artikel 6.4.4, § 3, vierde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, van toepassing zijn.".
Art. 39.In artikel 39, eerste lid, 5°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 40.In artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 5°, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 en 38/3"; 2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : "Een personeelslid van het departement van niveau A dat de secretaris-generaal van het departement heeft aangewezen, zit de GOVC voor."; 3° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;4° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : " § 3.De secretaris van de GOVC is een personeelslid van het departement dat de secretaris-generaal van het departement heeft aangewezen.".
Art. 41.In artikel 41 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 4°, en het tweede lid, 1°, d), wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 en 38/3"; 2° aan het eerste lid wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : "5° het gaat om een aanvraag met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter."; 3° in het tweede lid worden de woorden "of een door haar gemachtigde persoon" vervangen door de zinsnede ", de provinciale omgevingsambtenaar of een persoon die de deputatie of de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft"; 4° aan het tweede lid, 1°, wordt een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt : "e) het gaat om een aanvraag met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter;".
Art. 42.In artikel 42, eerste lid, 1°, d), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 en 38/3".
Art. 43.In artikel 46, 1°, van hetzelfde besluit wordt punt a) vervangen door wat volgt : "a) in voorkomend geval, de beoordelingsgronden, vastgesteld bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 3, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;".
Art. 44.In artikel 48, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 4°, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3"; 2° in punt 7° wordt punt a) vervangen door wat volgt : "a) in voorkomend geval, de beoordelingsgronden, vastgesteld bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 3, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;".
Art. 45.In artikel 62 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden een punt 3° /1 en een punt 3° /2 ingevoegd, die luiden als volgt : "3° /1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op kleinhandelsactiviteiten; 3° /2 het Agentschap voor Natuur en Bos, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op wijzigingen van de vegetatie;"; 2° in het tweede lid, 4°, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 46.In artikel 63, § 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 47.In artikel 66 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De vergunningsaanvraag wordt onontvankelijk bevonden als het bevoegde bestuur bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat de aanvraag strijdig is met artikel 18, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.".
Art. 48.In artikel 67 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 en paragraaf 2 wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" telkens vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3";2° in paragraaf 3, eerste lid, en paragraaf 4, eerste lid, 1°, worden de woorden "een eerste adviesvraag" vervangen door de woorden "een adviesvraag in een eerste adviesronde".
Art. 49.In artikel 70, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 50.In artikel 73 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Analoge beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg worden ingediend op het adres van het Departement Omgeving.".
Art. 51.In artikel 75 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, en paragraaf 2, 1°, wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3";2° in paragraaf 3, eerste lid, 1°, wordt de zinsnede "door de afdeling RO en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning" vervangen door de zinsnede "door de afdeling RO en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, het Agentschap Innoveren en Ondernemen en het Agentschap voor Natuur en Bos".
Art. 52.In artikel 76, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° de deputatie, een bestendig afgevaardigde die de deputatie gemachtigd heeft, de provinciale omgevingsambtenaar of een ambtenaar die de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft, als de deputatie de bevoegde overheid is;".
Art. 53.In artikel 77, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 54.In artikel 81 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De vergunningsaanvraag wordt onontvankelijk bevonden als het bevoegde bestuur bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat de aanvraag strijdig is met artikel 37, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.".
Art. 55.In artikel 82, § 1, 2°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 56.In artikel 83 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", die de aanvraag niet mee hebben ondertekend" opgeheven.
Art. 57.In artikel 89, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 en 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 58.In artikel 90, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° de deputatie, een bestendig afgevaardigde die de deputatie gemachtigd heeft, de provinciale omgevingsambtenaar of een ambtenaar die de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft, als de deputatie de bevoegde overheid is;".
Art. 59.In artikel 91 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 60.In artikel 97 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid worden de woorden "gehele of gedeeltelijke" opgeheven;2° in paragraaf 2 worden het tweede en het derde lid opgeheven.
Art. 61.Aan artikel 140 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De bekendmakingen, vermeld in het eerste tot en met derde lid, gebeuren uiterlijk tien dagen na de datum van de aktename.".
Art. 62.Aan titel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een hoofdstuk 3, dat bestaat uit artikel 140/1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 3. - Bijstelling van de meldingsakte voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit
Art. 140/1.De bijzondere milieuvoorwaarden die in de meldingsakte van een ingedeelde inrichting of activiteit van de derde klasse zijn opgelegd, kunnen worden bijgesteld. De bijzondere milieuvoorwaarden kunnen van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden afwijken als die mogelijkheid in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden uitdrukkelijk is vermeld voor vergunningsplichtige ingedeelde inrichtingen of activiteiten rekening houdend met artikel 113, § 2, van het decreet van 25 april 2014.".
Art. 63.Artikel 141 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 141.§ 1. De volgende personen vervullen altijd de functie van gewestelijke omgevingsambtenaar : 1° de leidend ambtenaren van : a) het departement ;b) het Agentschap Innoveren en Ondernemen;c) het Agentschap voor Natuur en Bos;2° de afdelingshoofden van : a) de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;b) de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor economie, kunnen elk bijkomende gewestelijke omgevingsambtenaren aanwijzen. Alleen ambtenaren van niveau A uit de afdelingen RO of Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, het Agentschap Innoveren en Ondernemen of het Agentschap voor Natuur en Bos kunnen worden voorgedragen en aangewezen. De ambtenaren die van rechtswege aangewezen zijn en de ambtenaren die bijkomend aangewezen worden, beschikken conform artikel 10 van het decreet van 25 april 2014 samen over voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu als vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.
Het aanwijzingsbesluit vermeldt een termijn van maximaal zes jaar. De aanwijzing is hernieuwbaar. Ze kan op elk ogenblik worden beëindigd, hetzij bij ministerieel besluit, na advies van de leidend ambtenaren, hetzij op verzoek van de betrokkene.".
Art. 64.In artikel 142 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De volgende personeelsleden worden ertoe gemachtigd om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen, waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is.
Personeelsleden van : 1° de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning;2° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;3° het Agentschap Innoveren en Ondernemen; 4° het Agentschap voor Natuur en Bos.".
Art. 65.In titel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt een hoofdstuk 1/1, dat bestaat uit artikel 142/1 en 142/2, ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 1/1. - De provinciale omgevingsambtenaren
Art. 142/1.Om te kunnen worden aangewezen als provinciale omgevingsambtenaar, moet een persoon voldoen aan elk van de volgende voorwaarden : 1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A;2° beschikken over een relevante aantoonbare beroepservaring van minstens twee jaar. De aangewezen personeelsleden beschikken conform artikel 9/1 van het decreet van 25 april 2014 samen over voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu als vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.
Het aanwijzingsbesluit vermeldt een termijn van maximaal zes jaar. De aanwijzing is hernieuwbaar. Ze kan op elk ogenblik worden beëindigd, hetzij bij besluit van de deputatie, na advies van de gouverneur, hetzij op verzoek van de betrokkene.
Art. 142/2.Met uitzondering van de taken die zijn toegewezen aan de POVC is de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd om te beslissen over de ontvankelijkheid en volledigheid van vergunningsaanvragen, verzoeken en ambtshalve initiatieven tot bijstelling van de omgevingsvergunning, mededelingen met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur en beroepen waarvoor de deputatie bevoegd is.
Personeelsleden van de provinciale administratie, bevoegd voor de omgevingsvergunning, worden ertoe gemachtigd om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen, waarvoor de deputatie bevoegd is.".
Art. 66.In artikel 153 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 35 of 37" vervangen door de zinsnede "artikel 35, 37, 38/1 of 38/3".
Art. 67.In afdeling 1 van titel 8, hoofdstuk 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 24 februari 2017, wordt een artikel 153/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 153/1.Met toepassing van artikel 14/1, vijfde lid, en in afwijking van artikel 14/1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 en de bepalingen van dit besluit wat betreft digitale indiening, worden aanvragen die louter betrekking hebben op kleinhandelsactiviteiten of vegetatiewijzigingen per beveiligde analoge zending ingediend in vier exemplaren, waarvan twee exemplaren op papier en twee exemplaren op een leesbare, virusvrije USB-stick.
In afwijking van de bepalingen van dit besluit wat betreft digitale behandeling worden aanvragen die louter betrekking hebben op kleinhandelsactiviteiten of vegetatiewijzigingen analoog behandeld, met inbegrip van de bekendmaking van de beslissing.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, bepalen gezamenlijk de datum vanaf wanneer aanvragen die louter betrekking hebben op kleinhandelsactiviteiten of vegetatiewijzigingen digitaal ingediend kunnen worden en vervolgens digitaal behandeld worden.".
Art. 68.In artikel 156 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 24 februari 2017, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 153/1, laadt het bevoegde bestuur analoog ingediende, ontvankelijke en volledige vergunningsaanvragen en analoog ingediende beroepschriften in het uitwisselingsplatform op uiterlijk op de dag van de beslissing over de ontvankelijkheid en de volledigheid.
Het bevoegde bestuur dat akte heeft genomen van een melding, laadt de melding en de meldingsakte in het uitwisselingsplatform op uiterlijk de tiende dag na de meldingsakte.".
Art. 69.In artikel 159 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 24 februari 2017, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. Het bevoegde bestuur laadt documenten die analoog zijn ingediend na de dag van de ontvankelijk- en volledigverklaring, in het uitwisselingsplatform op binnen tien dagen na de ontvangst ervan.
In afwijking van het eerste lid, laadt de gemeente de standpunten, opmerkingen en bezwaren die analoog zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, in het uitwisselingsplatform op binnen tien dagen na de afsluiting van het openbaar onderzoek.".
Art. 70.Bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, wordt vervangen door bijlage 1, gevoegd bij dit besluit.
Art. 71.In bijlage 2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de betrokken addenda worden vervangen door de addenda met dezelfde letter-nummercombinatie, zoals opgenomen in bijlage 2, gevoegd bij dit besluit;2° de addenda met nieuwe letter-nummercombinatie, zoals opgenomen in bijlage 2, gevoegd bij dit besluit, worden ingevoegd;3° addendum C4C wordt opgeheven.
Art. 72.Bijlage 3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, wordt vervangen door bijlage 3, gevoegd bij dit besluit.
Art. 73.Bijlage 4 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, wordt vervangen door bijlage 4, gevoegd bij dit besluit.
Art. 74.Bijlage 6 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, wordt vervangen door bijlage 5, gevoegd bij dit besluit.
Art. 75.Bijlage 7 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 16 januari 2017 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 juni 2017, wordt vervangen door bijlage 6, gevoegd bij dit besluit. HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsmaatregelen
Art. 76.Artikel 27, 1° is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel 27, 1°.
Art. 77.§ 1. Zolang het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, vermeld in het koninklijk besluit van 23 februari 2005 betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, of het Interministerieel Comité voor de Distributie, vermeld in het koninklijk besluit van 12 april 2005 tot vaststelling van de organisatie, werking, vergoeding en incompatibiliteitsregels van het Interministerieel Comité voor de Distributie, taken vervullen als gevolg van artikel 55 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, geldt volgende regeling. § 2. Zes effectieve en zes plaatsvervangende leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie worden als volgt benoemd : 1° de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, benoemt drie effectieve en drie plaatsvervangende leden vanuit de administratie in kwestie;2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, benoemt een effectief en een plaatsvervangend lid vanuit de administratie in kwestie;3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, benoemt een effectief en een plaatsvervangend lid vanuit de administratie in kwestie;4° de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, benoemt een effectief en een plaatsvervangend lid vanuit de administratie in kwestie. De Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, wordt gemachtigd om de effectieve en plaatsvervangende leden van volgende instanties te benoemen, op voordracht van deze instanties : 1° de Raad voor het Verbruik namens de verbruikersorganisaties : twee effectieve en twee plaatsvervangende leden;2° de Raad voor het Verbruik namens de geïntegreerde handel : twee effectieve en twee plaatsvervangende leden;3° de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven namens de werknemersorganisaties : drie effectieve en drie plaatsvervangende leden; 4° de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O namens de daarin zetelende middenstandsverenigingen : drie effectieve en drie plaatsvervangende leden; 5° de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen namens de daarin zetelende middenstandsverenigingen : twee leden per provincie. De huidige leden blijven rechtsgeldig benoemd, tot de bevoegde minister een ander effectief of plaatsvervangend lid benoemt. § 3. De Vlaamse Regering vaardigt vier effectieve en vier plaatsvervangende leden af om te zetelen in het Interministerieel Comité voor de Distributie. De Vlaamse Regering bepaalt welke afgevaardigde en plaatsvervanger het voorzitterschap van dit comité waarneemt.
De huidige leden blijven rechtsgeldig afgevaardigd, tot de Vlaamse Regering een ander effectief of plaatsvervangend lid afvaardigt. Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Art. 78.De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 22 februari 2005 tot verduidelijking van de criteria waarmede rekening moet worden gehouden bij het onderzoek van ontwerpen van handelsvestiging en de samenstelling van het sociaal-economisch dossier;2° het koninklijk besluit van 22 februari 2005 betreffende de wijze van voordracht en aanstelling van de leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie;3° het koninklijk besluit van 23 februari 2005 betreffende de organisatie en werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie;4° het koninklijk besluit van 1 maart 2005 tot vaststelling van de nadere regels voor de bekendmaking van de vergunning van de handelsvestiging door aanplakking bedoeld bij artikel 12 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;5° het koninklijk besluit van 1 maart 2005 betreffende de voorafgaande verklaring bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;6° het koninklijk besluit van 12 april 2005 tot vaststelling van de organisatie, werking, vergoeding en incompatibiliteitsregels van het Interministerieel Comité voor de Distributie bedoeld bij artikel 11, § 1, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen;7° het ministerieel besluit van 25 januari 2007 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Interministerieel Comité voor de Distributie;8° het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot aanduiding van de leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie;9° het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 betreffende de samenstelling en de werking van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie en van het Interministerieel Comité voor de Distributie;10° het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 2015 tot wijziging van het huishoudelijk reglement van het Interministerieel Comité voor de Distributie. Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 79.Artikel 114 en 115 van het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving treden in werking tien dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 80.De volgende bepalingen treden in werking op 1 augustus 2018 : 1° artikel 11, artikel 12, artikel 13 en artikel 32 tot en met artikel 51 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid;2° artikel 4, artikel 5, artikel 6, 1°, artikel 7, artikel 111, 2° en 3°, artikel 112, artikel 113, 1°, artikel 121, 3°, artikel 129, 2°, artikel 133, 1°, artikel 142, artikel 148, artikel 149, 4°, en artikel 151, 2°, van het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving;3° artikel 118, artikel 119, artikel 120, artikel 121, 5°, artikel 125 tot en met artikel 128, artikel 129, 4°, artikel 135, tot en met artikel 138, artikel 143 en artikel 147 van het decreet van 8 december 2017 houdende diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving;4° artikel 4 tot en met artikel 17, artikel 19, artikel 21, 1° tot en met 6°, artikel 22, 1° tot en met 3°, artikel 23, 2°, artikel 24, artikel 26 tot en met artikel 49, artikel 51 tot en met artikel 55, artikel 57 tot en met artikel 59, artikel 63, artikel 64, artikel 66 tot en met artikel 68, artikel 70 tot en met artikel 78;5° artikel 65, voor wat betreft de invoeging van artikel 142/2 in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Art. 81.De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 maart 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld