Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 mei 2006
gepubliceerd op 14 juni 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en van het Protocol bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011242
pub.
14/06/2006
prom.
22/05/2006
ELI
eli/besluit/2006/05/22/2006011242/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MEI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en van het Protocol bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en houdende uitvoering van de Protocollen bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 6 oktober 2005, op artikel 8, tweede lid, op artikel 10, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 6 oktober 2005 en op artikel 11, derde lid;

Gelet op de wet van 6 oktober 2005 houdende instemming met en uitvoering van het Protocol van 2003 bij het internationaal Verdrag van 1992 ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Londen op 16 mei 2003, inzonderheid op artikel 11;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en van het Protocol bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 januari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 maart 2006;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat de wet van 6 oktober 2005 houdende instemming met en uitvoering van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag van 1992 ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Londen op 16 mei 2003, inzonderheid tot doel heeft de voornoemde wet van 6 augustus 1993 aan te passen, ten einde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit Protocol; dat het Protocol van 16 mei 2003 ten aanzien van België op 4 februari 2006 in werking zal treden; dat dit besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 derhalve zo spoedig mogelijk moet worden genomen opdat België aan de verplichtingen die uit dit Protocol voortvloeien zou kunnen voldoen;

Gelet op het advies 40.317/3 van de Raad van State, gegeven op 30 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Onze Minister van Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De artikelen 3 tot 10 van de wet van 6 oktober 2005 houdende instemming met en uitvoering van het Protocol van 2003 bij het Internationaal verdrag van 1992 ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Londen op 16 mei 2003, treden in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 2.Het opschrift van het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en van het Protocol bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en houdende uitvoering van de Protocollen bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 ».

Art. 3.De artikelen 2 tot 6 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « geassocieerd persoon » : elke vennootschap gebonden aan een vennootschap volgens de bepalingen van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen;2° « persoon die bijdragende olie ontvangt » : elke natuurlijke of rechtspersoon die voor eigen rekening of voor rekening van een derde bijdragende olie ontvangt op het ogenblik dat die hoeveelheden, na vervoer over zee, in de haven of de terminalinstallatie van bestemming gelegen op het Belgisch grondgebied ontscheept worden;3° « wet » : de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en houdende uitvoering van de Protocollen bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003, als gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 6 oktober 2005.

Art. 3.Elke persoon die bijdragende olie ontvangt is verplicht ten laatste op 15 maart van elk kalenderjaar, de hoeveelheden bijdragende olie aan te geven die hij gedurende het voorgaande kalenderjaar ontvangen heeft wanneer die hoeveelheden meer dan 150 000 ton bedragen.

Een verklaring wordt eveneens voorgelegd door elke persoon die gedurende het betrokken kalenderjaar individueel een hoeveelheid bijdragende olie heeft ontvangen die niet meer dan 150 000 ton bedraagt, indien die persoon deel uitmaakt van een groep geassocieerde personen die gezamenlijk, in de loop van het betrokken kalenderjaar, op het Belgisch grondgebied hoeveelheden bijdragende olie ontvangen hebben die meer dan 150.000 ton bedragen.

De aangifte geschiedt door middel van een rapport waarvan het model beschreven staat in bijlage bij dit besluit.

Art. 4.Het rapport bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Algemene Directie Energie, waaraan het behoorlijk ingevuld en ondertekend wordt terugbezorgd via een ter post aangetekend schrijven.

Art. 5.Elke persoon die bijdragende olie ontvangt, is verplicht na ontvangst van een verzoek tot betaling vanwege de Administratie van het Fonds van 1992 en, desgevallend, vanwege de Administrateur van het bijkomend Fonds, de jaarlijkse bijdragen te betalen bedoeld in artikel 10 van het verdrag van 1992 en van het Protocol van 2003.

Art. 6.De ambtenaren van niveau A van de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en van de Administratie der Douane en Accijnzen van de Federale Overheidsdienst Financiën zijn ermee belast te waken over de uitvoering van de opdrachten bepaald in artikel 10 van de wet.

De ambtenaren vermeld in het eerste lid zijn bevoegd voor het opsporen en vaststellen van inbreuken op artikel 10 van het verdrag van 1992 en van het Protocol van 2003 en op de artikelen 7, 8, 9 en 10, 3e lid, van de wet alsook op de bepalingen van dit besluit. »

Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 5.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Onze Minister van Energie, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Energie, M. VERWILGHEN

Bijlage Rapport inzake de ontvangst van bijdragende olie voorgesteld overeenkomstig artikel 15.1 van de het Internationaal Verdrag van 1992 ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (Verdrag van 1992 ter oprichting van het Fonds) en/of overeenkomstig artikel 13.1 van het protocol van 2003 dat verwijst naar het Internationaal Verdrag van 1992 ter oprichting van het Fonds (Protocol ter oprichting van het bijkomend Fonds) Het Verdrag van 1992 ter oprichting van het Fonds en het Protocol ter oprichting van het Bijkomend Fonds bepalen dat alle Lidstaten elk jaar aan de Beheerder van het Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie (FIPOL) een rapport moet voorleggen om hem de naam en het adres mee te delen van elke maatschappij of eenheid gelegen in genoemde Staat die verplicht is bijdragen te betalen aan het Fonds van 1992 en/of aan het Bijkomend Fonds, alsook de hoeveelheid bijdragende olie die elke maatschappij of eenheid in de loop van het voorgaande jaar ontvangen heeft. Het huishoudelijk reglement van de Fondsen schrijft voor dat de rapporten moeten voorgelegd worden door middel van dit formulier zodat het ten laatste op 30 april van elk jaar wordt ingediend.

De lidstaten waarin geen enkele maatschappij of eenheid verplicht is bijdragen te storten aan het Fonds van 1992 en/of aan het Bijkomend Fonds moeten de Beheerder dienovereenkomstig inlichten.

Het weze opgemerkt dat een maatschappij of eenheid die bijdragende olie ontvangt in een Staat die Lid is van het Bijkomend Fonds afzonderlijke rapporten moet kunnen opstellen voor het Fonds van 1992 en voor het Bijkomend Fonds indien die maatschappij of eenheid bijdragende olie ontvangt via een andere vervoerswijze dan het transport over zee (dit wil zeggen via pijpleiding, rivierschip, weg, spoorweg, enz.) afkomstig van een Staat die Lid was van het Fonds van 1992 maar geen Lid was van het Bijkomend Fonds gedurende de het gehele beschouwde jaar of gedurende een deel ervan.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Toelichting bij het rapport MAATSCHAPPIJ OF EENHEID DIE BIJDRAGENDE OLIE ONTVANGT Een rapport moet worden voorgelegd voor elke maatschappij of eenheid die gedurende elk kalenderjaar meer dan 150 000 ton bijdragende olie ontvangen heeft (ruwe olie en zware stookolie zoals beschreven op bladzijde 5 van dit formulier). Onder « maatschappij » of « eenheid » wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon van publiek of privé-recht, met inbegrip van een Staat en zijn constitutieve subafdelingen zoals de provincies of de instellingen.

Er moet echter eveneens een rapport worden voorgelegd voor elke individuele eenheid die gedurende het betrokken kalenderjaar een hoeveelheid bijdragende olie heeft ontvangen die niet meer bedraagt dan 150 000 ton indien zij deel uitmaakt van een groep geassocieerde maatschappijen of eenheden die gezamenlijk, in de loop van het betrokken kalenderjaar in dezelfde Staat hoeveelheden bijdragende olie ontvangen hebben die meer dan 150 000 ton bedragen. Onder « geassocieerde » maatschappij of eenheid wordt verstaan ieder filiaal of eenheid onder gemeenschappelijke controle. De wetgeving van de betrokken Staat bepaalt de personen die door deze definitie worden bedoeld.

ONTVANGSTEN VAN BIJDRAGENDE OLIE Alle hoeveelheden bijdragende olie ontvangen in de loop van het betrokken kalenderjaar moeten in een rapport worden meegedeeld indien zij ontvangen zijn : A. in de havens of terminalinstallaties op het grondgebied van de lidstaat onmiddellijk na vervoer over zee i. indien zij uit andere Staten zijn ingevoerd, of ii.na een kustbeweging binnen dezelfde Staat (bijvoorbeeld vanuit terminalinstallaties op zee, drijvende opslaginstallaties, olievelden in volle zee of na kustvaart); of B. via een andere vervoerswijze dan het transport over zee (d.w.z. via pijplijn, rivierschip, weg, spoorweg, enz.) vanuit een niet-lidstaat, na ontvangen te zijn in een haven of terminalinstallatie in genoemde Staat na vervoer over zee. Er wordt maar één keer rekening gehouwen met de ontvangst van de olie, met name bij de eerste ontvangst in een Lidstaat.

Het lossen van olie in een drijvende tank die zich bevindt in de territoriale wateren van een lidstaat (met inbegrip van diens havens) vormt een « ontvangst van olie in een haven of een terminalinstallatie binnen de lidstaat » ongeacht of de tank wel of niet via een pijplijn verbonden is met installaties op het land. Enkel de « dode » schepen, d.w.z. de schepen die niet klaar zijn om uit te varen, worden in dat opzicht beschouwd als drijvende tanks.

De transfer van schip naar schip moet niet beschouwd worden als « ontvangstoperatie » ongeacht of deze transfer i. plaatsvindt binnen of buiten een havenzone, maar binnen de grenzen van de territoriale wateren, of ii.indien dit enkel gebeurt via het gebruik van boordmaterieel of d.m.v. een pijplijn die naar het land leidt, of iii. indien dit plaatsvindt tussen twee oceaanschepen of tussen een oceaanschip en een schip dat bestemd is voor de binnenscheepvaart.

Wanneer olie die aldus is getransfereerd tussen een oceaanschip en een ander schip, door laatstgenoemd schip wordt vervoerd naar een installatie op het land die zich bevindt op het grondgebied van dezelfde lidstaat of van een andere lidstaat, moet de ontvangst in deze installatie worden beschouwd als een ontvangst van olie die over zee is vervoerd. Indien de olie echter gestockeerd is in een tank alvorens het aan boord van een ander schip wordt geladen, moet deze olie worden aangegeven als olie die werd ontvangen in deze tank op het grondgebied van de Staat.

De bewegingen binnen een zelfde havenzone moeten niet beschouwd worden als « vervoer over zee ».

HANDTEKENINGEN Het formulier moet worden ingevuld en ondertekend door een bevoegde beambte van de maatschappij of eenheid die bijdragende olie heeft ontvangen, die aldus de juistheid van de gegeven cijfers bevestigt.

Indien een lidstaat verklaard heeft dat hijzelf de verplichtingen draagt die rusten op elke persoon die verplicht is bijdragen te betalen aan het Fonds voor de olie die hij ontvangen heeft op het grondgebied van deze Staat, is dergelijke ondertekening niet verplicht.

Het formulier moet eveneens medeondertekend worden door een verantwoordelijke ambtenaar van de regering of van een bevoegde publieke overheid ten einde ervoor te zorgen dat die regering of die overheid ervan verzekerd is dat de gegevens informatie juist en volledig is.

Lijst van de bijdragende olie en van de niet-bijdragende olie Onder « bijdragende olie » wordt verstaan « ruwe olie » en « stookolie » zoals hierna onder a) en b) beschreven : a) Onder « Ruwe olie » wordt verstaan elk vloeibaar mengsel van koolwaterstoffen dat in natuurlijke staat in de aarde voorkomt, en dat al dan niet is behandeld om het geschikt te maken voor vervoer.Tevens wordt onder « ruwe olie » begrepen : ruwe olie waaraan distillaatfracties zijn onttrokken (soms aangeduid als « afgetopte ruwe olie » of « topped crude ») of waaraan bepaalde distillaatfracties zijn toegevoegd (soms aangeduid als « gereconditioneerde ruwe olie » of « reconstituted crude »). b) Onder « Stookolie » wordt verstaan : distillaten of residuen van ruwe olie of mengsels van zodanige producten, bestemd om als brandstof te worden gebruikt voor de opwekking van warmte of energie, van een kwaliteit welke overeenkomt met de specificatie van de « American Society for Testing and Materials » voor « Number Four Fuel Oil Designated D 396-69) » of zwaarder. Hierna volgende lijst van de bijdragende olie en van de niet-bijdragende olie is bestemd als gids voor de bijdragenden.

Bijdragende olie Ruwe olie Alle ruwe olie in natuurlijke staat Condensaten Afgetopte ruwe olie Gereconditioneerde ruwe olie Reconstituted crude Afgewerkte producten Stoololie nr. 4 (ASTM) Speciale stookolie voor de oorlogsmarine van de Verenigde Staten Lichte stookolie Lichte stookolie nr. 5 (ASTM) Halfzware stookolie Zware stookolie nr. 5 (ASTM) Bunkerstookolie « C » Zware stookolie Marine stookolie Stookolie nr. 6 (ASTM) Gemengde stookoliën die door hun viscositeit of zwavelgehalte gedefinieerd worden Bitumineuse emulsie of emulsies op basis van stookolie [2] Intermediaire producten of materialen die voor verschillende behandelingen bestemd zijn Materialen besteld voor stookoliemengsels Niet-bijdragende olie Ruwe olie Aardgasvloeistoffen Condensaten [1] Natuurlijke benzine Aardgasbenzine Cohasset-panuke Afgewerkte producten LNG en LPG Vliegtuigbenzine Motorbenzine White spirit Kerosine Vliegtuigkerosine - Jet 1A - Stookolie nr. 1 (ASTM) Gasolie Verwarmingsolie Stookolie nr. 2 (ASTM) Smeerolie Mariene diesel Intermediaire producten of materialen die voor verschillende behandelingen bestemd zijn Nafta van directe distillatie Nafta van lichte kraking Nafta van zware kraking Platformaat Reformaat Stoomgekraakte nafta Polymeren Isomeren Alkylaten Cuts van katalytische recycling Voedingen van reformingeenheden Voedingen van stoomkraking Materialen bestemd voor gasoliemengsels Voedingen van katalytische kraking Voedingen van viscositeitsbreker Aromatische teren. [1] Moet beschouwd worden als niet-bijdragende olie indien meet dan 50 % volume gedistilleerd wordt bij een temperatuur van 340 °C en indien minder dan 95 % volume gedistilleerd wordt bij een temperatuur van 370 °C tijdens de proeven uitgevoerd volgens de methode D 86/78 van de ASTM of volgens elke latere herziening van die methode. [2] De totale ontvangen hoeveelheid van gekregen emulsie dient zonder mindering van het watergehalte vermeld te worden.

Gezien om te worden gevoegd aan Ons Besluit van 22 mei 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 juli 1994 tot uitvoering van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het internationaal verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en van het Protocol bij dit verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Energie, M. VERWILGHEN

^