gepubliceerd op 13 februari 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones
22 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones
ADVIES 41.556/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 25 oktober 2006 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig daden. van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones", heeft op 21 november 2006 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.
In het ontworpen artikel 3, § 1, moet worden gepreciseerd wie van beide door de Provinciegouverneur moet worden geraadpleegd, de burgemeester of de gemeenteraad (1).
De kamer was samengesteld uit : de heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;
P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, C. Gigot.
De eerste voorzitter, R. Andersen. _______ Nota (1) Zie artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones. 22 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, inzonderheid op artikel 10bis, ingevoegd bij de wet van 28 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones;
Overwegende dat artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 april 1999 in tegenstrijdigheid blijkt met de letter en de geest van artikel 10bis van de wet van 31 december 1963;
Dat het noodzakelijk is dit artikel te wijzigen teneinde deze tegenstrijdigheid op te heffen;
Gelet op het advies 41.556/4 van de Raad van State, gegeven op 21 november 2006;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3, § 2, van het koninklijke besluit van 11 april 1999 tot bepaling van de modaliteiten inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones wordt vervangen als volgt : « § 2. Na afloop van de raadplegingen, stelt de Provinciegouverneur een voorstel op voor de oprichting van hulpverleningszones dat hij, per bij de post aangetekende brief, ter goedkeuring bezorgt aan de gemeenteraden van de gemeenten van zijn provincie.
Bij gebrek aan een beslissing van de gemeenteraad binnen een termijn van 60 dagen vanaf de datum van het versturen van de aangetekende brief, wordt het voorstel door deze gemeenteraad als verworpen beschouwd. »
Art. 2.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 januari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL