Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 september 2001
gepubliceerd op 22 november 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de loonmarge voor de tuinbouwsector

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012952
pub.
22/11/2001
prom.
21/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/21/2001012952/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de loonmarge voor de tuinbouwsector (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;

Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de loonmarge voor de tuinbouwsector.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 september 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Bijlage Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999 Loonmarge voor de tuinbouwsector (Overeenkomst geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nummer 51610/CO/145) Gelet op het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en rekening houdende met de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen waarbij voor de jaren 1999 en 2000 de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt vastgesteld, hebben de ondertekenende partijen deze collectieve arbeidsovereenkomst gesloten.

Artikel 1.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en op de door hen tewerkgestelde reguliere arbeiders en arbeidsters met uitzondering van de arbeiders en arbeidsters bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art. 2.De ondertekenende partijen stellen vast dat, in uitvoering van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de sociale partners op interprofessioneel niveau de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling voor de periode 1999-2000, hebben vastgesteld op 5,9 pct.

Art. 3.De ondertekenende partijen hebben ingeschat dat de loonkostenontwikkeling, die het gevolg is van de toepassing van het sectoraal indexeringsmechanisme, kan bepaald worden op 3 pct. voor de periode 1999 en 2000. Zij hebben zich in dit verband gebaseerd op de indexeringsaanpassingen voor de jaren 1997 en 1998.

Art. 4.De ondertekenende partijen voorzien voor de jaren 1999 en 2000 voor de risicogroepen een globale inspanning van : - 0,15 pct. voor alle ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen; - 0,20 pct. voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

In dit verband worden afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten. Deze inspanning richt zich ook naar de werklozen op wie het begeleidingsplan van toepassing is.

Het betreft hier collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een verlenging van de inspanningen die in de jaren 1997 en 1998 reeds geleverd werden zodat er in dit verband geen aanrekening op de globale marge voor de loonkostenontwikkeling moet gebeuren.

Art. 5.De ondertekenende partijen hebben voor de jaren 1999 en 2000 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing waarvan aan de werknemers tijdens de werkuren socio-economische, professionele vorming en vorming inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk kan gegeven worden.

Deze vorming wordt gefinancieerd door een werkgeversbijdrage van : - 0,20 pct. voor alle ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het aanleggen en onderhouden van parken en tuinen; - 0,30 pct. voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

De loonkost, die de werkgever ter gelegenheid van deze vorming gedragen heeft, wordt terugbetaald onder de modaliteiten bepaald door respectievelijk het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf en het Sociaal Fonds voor de inplanting en het onderhoud van parken en tuinen.

De bijkomende inspanning die voor deze vormingsinitiatieven wordt voorzien, namelijk 0,10 pct. voor alle ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het aanleggen en onderhouden van parken en tuinen, én 0,20 pct. voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen, wordt aangerekend op de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling.

Art. 6.De ondertekenende partijen hebben voor de sector tuinbouw een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij de geldende regeling inzake de syndicale premie wordt aangepast. Vanaf het jaar 2000 wordt het sociaal voordeel voor gesyndiceerden gebracht op 3 700 BEF voor alle ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het aanleggen en onderhouden van parken en tuinen.

Voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen, wordt de syndicale premie in 1999 gebracht op 15 BEF per dag (hetzij 3 750 BEF) en in 2000 op 16 BEF per dag (hetzij 4 000 BEF). Er wordt in dit verband geen aanpassing van de aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid te betalen werkgeversbijdragen voorzien zodat er geen aanrekening op de globale marge voor loonkostenontwikkeling dient te gebeuren.

Art. 7.De ondertekenende partijen hebben een regeling uitgewerkt in toepassing waarvan er, bij een ononderbroken periode van arbeidsongeschiktheid van tenminste vier maanden, voorzien wordt in een aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding. Deze vergoeding wordt toegekend gedurende een aantal weken dat in functie staat van de anciënniteit van de werknemer in de onderneming.

De aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding van 200 BEF per dag wordt uitbetaald door respectievelijk het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf en het Sociaal Fonds voor de inplanting en het onderhoud van parken en tuinen.

Er wordt in dit verband geen specifieke werkgeversbijdrage voorzien zodat er terzake geen aanrekening dient te gebeuren op de globale marge voor de loonkostenontwikkeling.

Art. 8.De ondertekenende partijen hebben een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing waarvan de door de werkgever te respecteren opzeggingstermijn, behalve in het geval van conventioneel brugpensioen, wordt aangepast rekening houdende in dit verband met de aanbeveling van de sociale partners in het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998.

Voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen is er bovendien een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij in bepaalde gevallen voorzien wordt in een door de werkgever ten laste te nemen éénmalige carensdag per kalenderjaar voor werknemers met tenminste 15 jaar anciënniteit.

De hierboven vermelde nieuwe regelingen hebben een impact op de loonkost van de ondernemingen die ressorteren onder het toepassingsgebied van de respectievelijke collectieve arbeidsovereenkomsten.

Art. 9.Voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen, wordt voor de werknemers met tenminste 5 jaar anciënniteit de getrouwheidspremie gebracht op 7 pct. De werkgeversbijdrage blijft evenwel ongewijzigd.

Voor de overige ondernemingen die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, wordt met ingang van het jaar 2000 de eindejaarspremie uitbetaald via het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf. Er wordt in dit verband een bijdrage voorzien, die de werkgevers, ter financiering, zullen overmaken aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

Art. 10.Voor de periode 1999-2000 hebben de ondertekenende partijen afgesproken dat : - voor de ondernemingen, waarvan de hoofdactiviteit niet bestaat in het onderhouden van parken en tuinen, de lonen met ingang van 1 januari 2000 worden geperequateerd met 2,56 pct. en dit vóór indexering. De tot en met 31 december 1999 bestaande zes betaalde compensatiedagen worden, afhankelijk van de keuze van de individuele werkgever in dit verband, omgezet in onbetaalde dagen ofwel wordt de normale wekelijkse arbeidsduur bepaald op 39 uur. - voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhoud van parken en tuinen, wordt voor de werkgevers met minder dan 10 werknemers de mogelijkheid voorzien om de betaalde compensatiedagen om te zetten in een gepereqateerd loon (+ 2,56 pct.) met ingang van 1 januari 2000 en dit voor indexering. Voor deze ondernemingen wordt de normale wekelijkse arbeidsduur bepaald op 39 uren. In dit verband moet een keuze gemaakt worden op uiterlijk 1 oktober 1999.

Art. 11.Inzake reële koopkrachtaanpassingen wordt voor de periode 1999-2000, het volgende voorzien voor de reguliere werknemers : - voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen, worden de minimum- en de reële lonen verhoogd met 2 BEF per uur op 1 juli 1999, 3 BEF per uur op 1 april 2000 en met 2 BEF per uur op 1 juli 2000 en dit vóór indexering. - voor de ondernemingen die behoren tot de bloemisterij worden de minimum- en de reële lonen verhoogd met 3 BEF per uur op 1 oktober 1999 en met 3 BEF per uur op 1 oktober 2000 en dit vóór indexering. - voor de ondernemingen die behoren tot de boomkwekerij en de bosboomkwekerij worden de minimum- en de reële lonen verhoogd met 3 BEF per uur op 1 juli 1999 en met 3 BEF per uur op 1 juli 2000 en dit vóór indexering. - voor de ondernemingen die behoren tot de groenten- en fruitteelt, worden de minimum- en reële lonen verhoogd met 2 BEF per uur op 1 juli 2000 en dit vóór indexering.

Art. 12.De hierboven aangehaalde maatregelen hebben voor gevolg dat de loonkostenevolutie per gepresteerd uur beneden de 5,9 pct. blijft in alle ondernemingen die behoren tot het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.

Art. 13.De ondertekenende partijen zijn zich ervan bewust dat de globale loonkostenontwikkeling niet hoger mag zijn dan 5,9 pct. over de periode 1999-2000.

De ondertekenende partijen nemen zich voor om de loonkostenevolutie op de voet te volgen en geregeld de impact van de hierboven aangehaalde regelingen op de globale loonkostenontwikkeling te evalueren.

Art. 14.De ondertekenende partijen zijn van oordeel dat zij in hun onderhandelingsronde 1999-2000 de letter én de geest van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 hebben gerespecteerd.

De ondertekenende partijen zijn van oordeel dat zij, door de ondertekening van dit globaal akkoord voor de periode 1999-2000, in een voldoende mate en dit voor de ganse sector een antwoord geformuleerd hebben op de engagementen waartoe de intersectoriële sociale partners hen hadden uitgenodigd.

Art. 15.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten voor een bepaalde duur. Zij treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op uitwerking te hebben op 1 januari 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 september 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^