gepubliceerd op 29 december 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden
21 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999 Vaststelling van de arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 22 juni 1999 onder het nummer 51058/CO/109) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf en op de werklieden en werksters die zij tewerkstellen, met inbegrip van de huisarbeid(st)ers. HOOFDSTUK II. - Duur van de overeenkomst en verbintenissen
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000. Zij volgt op de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 oktober 1999, die heeft opgehouden van kracht te zijn op 31 december 1998.
Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst waarborgen de ondertekenende partijen de inachtneming van de sociale vrede, hetgeen het volgende inhoudt : 1) alle bepalingen betreffende de lonen en arbeidsvoorwaarden worden stipt nageleefd en kunnen niet in betwisting worden gebracht door de werknemers- of de werkgeversorganisaties, noch door de werklieden en werksters of de werkgevers;2) de werknemersorganisaties en de werklieden en werksters verbinden er zich toe geen eisen te stellen op nationaal vlak noch op gewestelijk vlak, noch op dat van de onderneming, aangezien alle individuele normatieve bepalingen geregeld zijn door onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Toepassingsdatum van de loonaanpassingen
Art. 3.Alle loonaanpassingen in uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden toegepast vanaf de eerste dag van de maand, in de ondernemingen waar per maand of per halve maand wordt betaald.
In de ondernemingen waar de loonperiode op een andere dag dan de eerste dag van de maand begint, worden, indien het aantal kalenderdagen vóór de eerste dag van de maand, kleiner is dan of gelijk is aan het aantal kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste dag van de maand, de loonaanpassingen toegekend vanaf de eerste dag van de loonperiode waarin de eerste dag van de maand valt. In het tegengestelde geval worden de loonaanpassingen toegepast vanaf de eerste dag van de loonperiode die een aanvang neemt na de eerste dag van de maand. HOOFDSTUK IV. - Lonen A. Lonen van de werklieden en werksters - beginnelingen jonger dan 21 jaar.
Art. 4.De gewaarborgde minimumuurlonen worden aan de werklieden en werksters jonger dan 21 jaar toegekend volgens de leeftijd en anciënniteit in de sector.
Deze worden vastgesteld in percentages, die worden berekend op het aanvangsloon voor de werklieden en werksters die behoren tot de laagste groep van de classificatie of op het loon van de groep voor dewelke ze worden aangeworven.
De werklieden en werksters jonger dan 21 jaar behouden hun baremiek loon, verworven in een andere onderneming die valt onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf.
Deze lonen worden aan de werklieden en werksters jonger dan 21 jaar gewaarborgd tot op het ogenblik waarop zij de in de hierna vermelde tabel voorziene maximum leeftijd volgens leeftijd bij aanwerving, sinds zes maanden hebben beëindigd.
De loonaanpassingen worden verleend op vaste data, te weten 1 april en 1 oktober van elk jaar, op voorwaarde dat de werklieden en werksters op die datum tenminste één maand anciënniteit in de onderneming hebben.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 5.De modaliteiten, zoals voorzien bij artikel 4, zijn eveneens van toepassing in geval van tijdelijke arbeid en uitzendarbeid.
Indien de werklieden en werksters van minder dan 21 jaar op de voornoemde data, 1 april of 1 oktober, niet gedurende de voorziene tijd ononderbroken in dienst zijn geweest van dezelfde werkgever, dient de betrokkene op dat ogenblik aan zijn werkgever aan te tonen dat de voorwaarden zijn verenigd om een loonaanpassing te bekomen zoals voorzien bij artikel 4.
Dit is eveneens het geval wanneer de werklieden en werksters van minder dan 21 jaar bij indiensttreding een anciënniteit bij één of meer vorige werkgevers wil laten gelden.
Alle geschillen betreffende de toepassing van dit artikel zullen worden besproken in het verzoeningsbureau van het paritair comité alvorens ze aan de bevoegde rechtbank zouden worden voorgelegd.
Art. 6.De minimumloonsverhogingen zijn gelijk aan de loonsverhogingen van de werklieden en werksters van het aanvangsloon, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die overeenstemt met hun leeftijd en bereikte leertijd, zoals vastgesteld bij artikel 4.
Art. 7.In acht genomen : - enerzijds, dat het loon van de jonge werklieden en werksters-beginnelingen overeenstemt met een deel van het loon van de ongeschoolde werklieden en werksters van 21 jaar of ouder; - anderzijds, dat de progressieve lonen van de schalen die zijn vastgesteld bij artikel 4, rekening houden met de lichamelijke en beroepsgeschiktheden van de jonge werklieden en werksters-beginnelingen; moet de arbeid in de ondernemingen derwijze worden ingericht dat van de werklieden en werksters die per uur worden bezoldigd volgens de lonen van de schaal van de beginnelingen jonger dan 21 jaar, geen prestaties worden geëist die hun hiervoren bedoelde normale geschiktheden overtreffen.
Art. 8.§ 1. Wanneer in een onderneming om technische en/of organisatorische redenen niet kan worden voldaan aan de beschikkingen van het tweede lid van artikel 7, dienen de daarin bedoelde jongeren in afwachting van de toepassingen van de beschikkingen van artikel 10 of 12 van deze overeenkomst, bezoldigd te worden tegen het aanvangsloon, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden in § 2 van dit artikel. § 2. De bedoelde werklieden en werksters jonger dan 21 jaar moeten tewerkgesteld zijn in een systeem waar het werk stuk voor stuk doorgegeven of waar aan de werklieden en werksters geen individuele keuze van het arbeidsritme toegelaten wordt en waar aan deze jongeren geregeld prestaties worden opgelegd die, qua hoeveelheid en kwaliteit, gelijk zijn aan de normale prestaties die van de werklieden en werksters van 21 jaar of ouder geëist worden voor hetzelfde werk. § 3. De toepassing van de bepalingen van §§ 1 en 2 van dit artikel is zonder invloed op de beschikkingen van artikel 10 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
B. Lonen van de werklieden en werksters-beginnelingen van 21 jaar of ouder.
Art. 9.De werklieden en werksters-beginnelingen van 21 jaar of ouder, die nog niet in een gelijkaardige bedrijfstak van de kledingnijverheid hebben gewerkt, bekomen gedurende maximum drie maanden na hun aanwerving, een minimumuurloon dat is vastgesteld op 95 pct. van het minimumuurloon dat is voorzien voor de functie die zij uitoefenen.
C. Gewaarborgd minimumuurloon na de leertijd.
Art. 10.De werklieden en werksters jonger dan 21 jaar die met zes maanden de periode van de maximumleertijd hebben overschreden die is voorzien in de tabel vastgesteld bij artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst en de werklieden en werksters die sinds zes maanden in de onderneming zijn tewerkgesteld, ontvangen het loon voorzien in de loongroep 1. Deze loongroep 1 is vastgesteld op 289,90 BEF op 1 januari 1999.
D. Minimum- en werkelijke uurlonen van de andere werklieden en werksters.
Art. 11.§ 1. Op 1 januari 1999 zijn de minimumuurlonen van de werklieden en werksters als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De miniumlonen, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen, worden verhoogd met 3 BEF op 1 juli 1999 en met 3 BEF op 1 juli 2000. § 3. In afwijking van § 2 van dit artikel worden in de volgende ondernemingen die toeleveranciers aan de auto-industrie zijn de werkelijk uitbetaalde lonen verhoogd met 4 BEF op 1 juli 1999 en met 4 BEF op 1 juli 2000 : ECA te Assenede, Ieper Industries te Ieper, Johnson Controls te Anderlecht, Johnson Controls te Geel, Rieter te Genk, Stankiewics te Grobbendonk en Tisco te Hamme.
In ondernemingen die toeleveranciers aan de automobiel-industrie zijn en die opgericht zouden worden tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 worden de werkelijk uitbetaalde lonen eveneens op dezelfde wijze verhoogd. § 4. In afwijking van § 2 van dit artikel worden in de ondernemingen die tenten vervaardigen, behandelen, herstellen, onderhouden, verhuren, plaatsen of er handel in drijven de werkelijk uitbetaalde lonen verhoogd met 4 BEF op 1 juli 1999 en met 4 BEF op 1 juli 2000.
Art. 12.De werklieden en werksters, wat ook hun leeftijd is, die gedurende zes maanden een werk uitvoeren dat tot loongroep 2 of tot een hogere loongroep behoort, hebben in elk geval recht op het loon dat voor die groep is voorzien.
Art. 13.Elke loonsverhoging wordt volledig ingerekend in de betalingsmaatstaven van de volgens rendement bezoldigde arbeidssystemen.
E. Gewaarborgde werkelijke lonen.
Art. 14.1. Het minimumuurloon dat betrekking heeft op de functie of op de taak is steeds gewaarborgd en inzonderheid in geval van volgens rendement bezoldigde arbeidssystemen. 2. In de ondernemingen waar een volgens rendement bezoldigd arbeidssysteem is ingevoerd voor stukwerk, tariefwerk of premiewerk en dezelfde productienormen, zowel voor de werklieden en werksters jonger dan 21 jaar als voor de werklieden en werksters van 21 jaar of ouder van toepassing zijn, moet voor de werklieden en werksters jonger dan 21 jaar hetzelfde beloningssysteem, eigen aan de onderneming, worden toegepast, derwijze dat zij, bij gelijke prestaties, hetzelfde loon of inkomen verwerven als de werklieden en werksters van 21 jaar of ouder. Het minimumuurloon volgens leeftijd en anciënniteit, vastgesteld in de loonschaal voor de beginnelingen, blijft aan de werklieden en werksters jonger dan 21 jaar in ieder geval gewaarborgd. 3. In de ondernemingen waar een systeem van rendementsarbeid, al dan niet gebonden aan een prestatiebeloning bestaat, kunnen de geschillen die zijn gerezen, ofwel bij de toepassing van het systeem, ofwel bij een wijziging of bij invoering van het systeem, op het verzoek van de meest gerede partij, het voorwerp uitmaken van een contradictoir onderzoek door een bevoegd technicus, aangeduid door een werknemersorganisatie, en een bevoegd technicus, aangeduid door de "Kledingfederatie". De voor de beoordeling van de systemen van rendementsarbeid bevoegde technici moeten door de onderneming in het bezit worden gesteld van alle elementen die vereist zijn om tot dit onderzoek te kunnen overgaan.
F. Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Art. 15.De minimumuurlonen, vastgesteld bij artikel 11, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen staan tegenover de gezondheidsindexschijf 101,46 - 103,489 op 1 januari 1999.
De minimumuurlonen, vastgesteld bij artikel 11, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 25 mei 1992.
G. Huisarbeid.
Art. 16.Het maakloon van elk stuk wordt berekend door het aantal uren dat voor de uitvoering ervan is vereist, te vermenigvuldigen met het uurloon dat overeenstemt met de categorie van het werk (minimum loongroep 3 zoals bepaald bij artikel 11, § 1).
Bij het globaal loon van de huisarbeid(st)er wordt een forfaitaire vergoeding van 10 pct. van het brutoloon gevoegd als schadeloosstelling voor de algemene onkosten die hun te laste vallen (verwarming, verlichting, afschrijving materiaal enz...). De werkgevers zijn ertoe gehouden aan de huisarbeid(st)er de benodigdheden zoals garen enz... gratis te leveren. Nochtans, wanneer de huisarbeid(st)er deze benodigdheden zelf levert, wordt de forfaitaire vergoeding waarvan hoger sprake van 10 op 15 pct. gebracht.
De forfaitaire vergoeding van 10 of 15 pct. wordt afzonderlijk in het loonboekje ingeschreven.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 november 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX